geerte en psychologie, wordt aandacht besteed aan de relatie met de maatschappelijke realiteit. Zo legt VC op p. 82-83 een relatie tussen het gebruik van soortnamen (man, neger, etc.) en discriminatie. Zelfs Hoefnagels wordt erin vermeld. Simplistisch en bepaald onjuist is de stelling op p. 52, dat autoritaire personen uitsluitend spreken in imperatieven. Was het maar waar, dan wist je wat eerder waai je aan toe bent. Zeer duister is de passage over onze vijf ‘zinnen’ (= zintuigen) en de taal (p. 66 e.v.).
6. Terminologie.
Zoals uit 2. reeds is gebleken, is een consequente hantering van terminologie niet VC's sterkste zijde. Twee voorbeelden:
a. In Hoofdstuk 6 wordt onder voorwerp verstaan: ‘alles in het gezegde wat geen zegwoord is’ (p. 112), terwijl eerder (p. 48) noggold: ‘voorwerp is alles wat in het grammatisch gezegde geen plaats of tijd aangeeft’. De bijw. bepalingen van plaats of tijd heten dus soms wel, soms geen voorwerp. Dat volgens de ‘definitie’ op p. 48 ook de werkwoordsvormen voorwerpen zijn, laat ik nog maar buiten beschouwing.
b. Naam betekent op p, 73 duidelijk substantief en niet eigennaam (het heeft immers altijd (!) een determinator), terwijl naam op p. 89 (opdracht 20) expliciet verwijst naar eigennamen.
7. Redeneertrant.
Ik zal volstaan met één voorbeeld, dat niet representatief is, want zo erg als op p. 78 maakt zelfs VC het verder niet. Het gaat daar over het generaliserend gebruik van substantiva. VC stelt: Niet-telbare namen komen uitsluitend als individualiserende NC's voor. Ze kunnen overigens wel generaliserend zijn, zoals de volgende zinnen laten zien:
1. Vrijheid is een heilige zaak.
(...)
De algemeenheid die met name de NC's in (1) uitstralen, hangt samen met.:
- | hun abstract karakter |
- | hun niet-ielbaar karakter |
- | hun onbepaaldheid |
- | de zinsvorm waarin ze voorkomen (...) |
Niet-telbare namen (vaak abstracta) zijn dus altijd individualiserend, behalve als ze generaliserend zijn, maar dat komt dan doordat ze niet-telbaar en abstract zijn! Onbepaaldheid is een paar pagina's eerder ook strijdig met generaliserendzijn. Wat er aan de zinsvorm van 1. voor generali- serends is, vermag ik niet in te zien. Tenzij ‘C & A is een goedkope zaak’ ook generaliserend zou zijn.
8. De stijl.
De stijl is soms gruwelijk (maar niet altijd). B.v.: Vergelijk maar - dat moet je dus dóen - voor een antwoord (en vóór het antwoord) de volgende zinnen met elkaar. (p. 63), of:
Maar wat ik hóór - en bij uitbreiding. denk -, kan ik (weer) (re)produceren, vastleggen in m'n geheugen oj op schrift. taal, (natuur- en cultuur) sprookje, (volks- en cultuur)lied, muziek. (p. 68).
Maar misschien is het teveel eer een bovenstaande passage uitsluitend op het conto van eenstilistisch gebrek te schrijven.
9. Didaktische aspecten.
Door de summieie uitleg van veel grammaticale begrippen (vooral die uit de generatieve hoek) is het boek erg moeilijk. De soms nogal complexe filosofische ‘beschouwingen’ maken dit er niet beter op. Deze uiteenzettingen en verwijzingen (Kant, de Stoa) sluiten ook allerminst aan bij het referentie-kader van een student aan de nieuwe lerarenopleiding. Redeneringen, stijl en de vaak onduidelijke vragen bevorderen de bruikbaarheid niet. De tips voor de latere praktijk, die op de achterflap worden beloofd, komen nauwelijks opdagen. Voor een boek, dat speciaal is geschreven voor de lerarenopleiding, lijkt mij dit een zeer ernstige omissie.
Het hele werk is (afgezien van sommige wel humoristische kronkelredeneringen) tamelijk saai, tot zelfs in de voorbeeldzinnen:
- Ik, kan die moeilijke som niet maken.
- Ik sla die vervelende jongen. (p. 187).
Enfin: Verward, moeilijk, saai en vrijwel zonder praktische wenken.
10. Slotbeoordeling.
In par. 1 heb ik drie aspecten van dit werk genoemd:
1. De lezer inzicht bijbrengen in zijn wereld. Dit doel zou bereikt moeten worden via:
2. een iniegratie van syntaxis, semantiek, sociolinguistiek, psycholinguistiek en wijsgerige aspecten. Ten slotte zouden
3. lijnen worden uitgezet naar de latere praktijk van lessen taalbeschouwing.
De met veel fanfare aangekondigde filosofie, psycho- en sociolinguistiek blijken in de praktijk niet veel meer in te houden dan een klein aantal nogal duistere, triviale of onjuiste kanttekeningen.
Het lijkt me de vraag of het inzicht in de wereld hierdoor erg vergroot zal worden. Misschien wel het inzicht in de hemel.
Het overgrote deel van het boek is syntaxis en semantiek, voornamelijk zeer traditioneel (ook de semantiek), met een licht t.g.g.-sausje overgoten. De lijnen, die naar de praktijk zouden worden uit-