Ongepubliceerde gedichten van De Schoolmeester.
Toen Gerrit van de Linde in 1858 in Londen aan een longontsteking stierf, kon hij niet vermoeden hoe populair hij door ‘De Gedichten van den Schoolmeester’ zou worden. Deze bundel gedichten werd door Jacob van Lennep samengesteld, met toestemming van Van de Lindes weduwe, in 1859 uitgegeven. Het werd een succes - vooral uitgever Kraay schijnt er de vruchten van geplukt te hebben.
Voor de samenstelling putte Van Lennep uit eerder in almanakken gepubliceerd werk, maar een gedeelte haalde hij ook uit de brieven die Van de Linde hem sinds 1831 stuurde. Van deze brieven zijn er 147 over, die worden bewaard in het Réveil-archief van de Universiteitsbibliotheek te Amsterdam. Bovenstaande gedichten komen uit een brief van 7 dec. 1843. Er is niet veel inlevingsvermogen in de mentaliteit van de 19e eeuw nodig, om te gissen waarom Van Lennep verzen als deze niet opnam. Het eerste vers refereert aan Van de Lindes eigen beroep (sinds 1835 beheerde Van de Linde in Londen een kostschool), dat hij met veel inspanning, weinig financieel maar redelijk maatschappelijk succes uitoefende.
Het tweede vers herinnert aan de Leidse studententijd van Van de Linde. Vanaf 1825 stond Gerrit van de Linde aan de faculteit der Godgeleerdheid ingeschreven, maar begin 1834 moest hij hals over kop uitwijken naar Engeland. Van de Linde had een bekend hoogleraar, A. van der Boon Mesch, de horens opgezet (vgl. r. 3). Het schandaal had tot gevolg dat W. van Hengel, Van de Lindes theologieprofessor, weigerde zich nog voor hem in te zetten (vgl. r. 14). Maar niet alleen aan deze beiden zal het vers opgedragen zijn. Misschien mocht ook Siegenbeek zich aangesproken voelen. Deze stond bekend om de gie- rige ontvangst die hij studenten bereidde, die bij hem thuis op visite kwamen (vgl. r. 17). Van de Linde haatte Siegenbeek om zijn ‘taalbedérf’.
‘Aan de Leidsche Professoren’ is geschreven naar aanleiding van een verzoek van Van Lennep aan Van der Linde om wat materiaal voor de Muzena.Imanak. Van de Linde hield dit verzoek voor ‘draakstekerij’ en stuurde Van Lennep een gedicht dat in de keurige almanak zoo zeer uit de toon gevallen zou zijn, dat Van Lennep er niet aan gedacht kan hebben het op te nemen. ‘You had better burn my let- ters’, staat trouwens boven de brief.
Een volledige uitgave van de brieven van Van de Linde wordt door mij voorbereid. Te zijner tijd hoop ik meer over de rol van Van Lennep bij de totstandkoming van ‘De Gedichten van den Schoolmeester’ te publiceren.
Marita Mathijsen