Spektator. Jaargang 4
(1974-1975)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
0. Inleiding.In een artikel ‘Uniformering of differentiatie in de taalbeschrijving’ heeft Saskia Daalder onlangs geprobeerd de controverse tussen generatieve semantiek en interpretatieve semantiek te schetsen als een strijd tussen de opvatting dat de descriptieve apparatuur voor syntaktische en voor semantische verschijnselen uniform moet zijn en de opvatting dat deze gedifferentieerd moet zijn. Ze acht de generatieve semantiek te optimistisch in haar verwachting semantische verschijnselen te beschrijven met behulp van apparatuur die oorspronkelijk bedoeld was voor syntaktische beregeling, met name de transformationele regels. Ze pleit voor een aanpak waarbij men vanuit een ‘gezuiverde’ syntaxis, of zo men wil een autonome syntaxis, als basis van de beschrijving een stap maakt naar een rijk gedifferentieerde semantische component. Gedifferentieerd, omdat de semantische informatie die men als de zinsbetekenis wil representeren, zo complex is samengesteld uit heterogene elementen dat de benodigde descriptieve apparatuur simpelweg niet uniform kan worden geacht. De syntaxis wordt door haar als basis van de beschrijving genomen omdat de syntaktische organisatie van een zin meer descriptief houvast biedt dan de ermee geassocieerde semantische informatie. Dit artikel is een reactie op Daalder. Zij concretiseert haar betoog namelijk door in te gaan op enkele descriptieve voorstellen uit Verkuyl (1972). Ze probeert van deze voorstellen enkele te vertalen naar haar interpretatieve kader; andere verwerpt ze op grond van (overigens vermeende) innerlijke tegenstrijdigheden, waarna ze alternatieve oplossingen voorstelt binnen haar eigen kader. Ten opzichte van Verkuyl (1972) komt Daalders betoog neer op een zuivering van de syntaxis: een aantal zaken wordt gedelegeerd naar de semantische component. Wat overblijft is een syntaktische regelapparatuur die past binnen de Uitgebreide Standaardtheorie zoals die tot uitdrukking komt in Jackendoff (1972). Daalder (1974) bestaat uit twee delen: het eerste handelt over mijn analyse van aspecten; het tweede gaat over een onderwerp dat slechts zijdelings betrokken is bij de beschrijving van aspecten, nl. actiezinnen. Ik beperk me in dit artikel tot Daalders behandeling van de aspecten waardoor ik de gelegenheid heb nader in te gaan op een aantal principiële discussiepunten betreffende de inrichting van de grammatica. Dit houdt niet in dat ik het eens ben met deel 2. Voordat ik globaal weergeef hoe dit artikel georganiseerd is, wil ik eerst enige aandacht besteden aan de zogeheten controverse tussen generatieve en interpretatieve semantiek. Er zijn drie aspecten aan deze kwestie die iets nader moeten worden toegelicht. Ten eerste suggereert de benaming van de controverse dat de betrokkenen zich in belangrijke mate zouden bezighouden met semantiek. Dit nu is onjuist. Enkele uitzonderingen daargelaten, zijn met name de interpretatieve semantici voornamelijk gericht op syntaktisch onderzoek, zeker in de afgelopen periode. Jackendoff (1972) is een van de eersten die systematisch binnen de Uitgebreide Standaardtheorie de inrichting van de semantische component ter hand heeft genomen. Wel neemt de belangstelling op dit ogenblik sterk toe, uit bittere | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
noodzaak overigens, want wat je lijkt te winnen aan zuivere syntaxis ver]ies je door een te vage semantiek. Hoewel de belangstelling voor de systematische aspecten van semantiek voorzover manifest in de syntaktische organisatie, bij de generatief-semantici in het algemeen groter is dan bij hun tegenhangers, kan men toch staande houden met logisch-semantici dat de generatieve semantiek zich niet primair bezighoudt met semantiek maar met de syntaxis van hun semantische representatie zolang de notie ‘waarheid’ niet een meer centrale plaats krijgt in de betekenisbeschrijving. Dit bezwaar geldt overigens ook voor de interpretatieve semantiek voorzover die zich bezighoudt met semantische representaties (zie: o.a. Lewis (1972)). Ten tweede wekt het praten over de genoemde controverse de indruk dat beide kaders homogeen zijn. In het algemeen is het niet onjuist de interpretatieve semantici voor wat betreft de status van hun syntaktische apparatuur betrekkelijk homogeen te achten, al is Katz natuurlijk een buitenbeen. De generatieve semantiek is echter veel heterogener. Zo is er een duidelijk onderscheid aan te brengen tussen de opvattingen van Gruber enerzijds en die van Lakoff, McCawley, Postal, anderzijds. Meestal wordt dit verschil afgedaan in termen van fasering: Gruber wordt gezien als de voorloper van de generatieve semantiek. Naar mijn mening echter is er een nauwkeuriger analyse mogelijk. Bij Gruber is de localistisch georiënteerde beschrijvingswijze kenmerkend, terwijl deze ontbreekt in het werk van de andere genoemden. Bovendien is het werk van Gruber zeer sterk gericht op dat deel van de representatie dat in verband kan worden gebracht met de lexikalisatie. Zijn ‘diepste’ representaties bevatten nog altijd knopen als VP, PP, NC, etc. Bij generatieve-semantici zelf bestaat de neiging een homogeen kader aan te nemen. De vraag is echter of dat op dit ogenblik wel mogelijk is. Ik breng dit punt hier ter sprake omdat ook Jackendoff (1972) zich baseert op Gruber. Kennelijk zijn diens inzichten bruikbaar in verschillende vormen. Tenslotte wekt de term ‘controverse’ de indruk dat er sprake is van een breuk tussen twee principieel verschillende richtingen. Naar mijn mening is het mogelijk descriptief werk te leveren binnen het transformationele kader met gebruikmaking van gezichtspunten uit beide stromingen. In dit artikel zal ik een beschrijving geven van de aspecten binnen het interpretatieve kader, en wel zo dat er een volledige afleiding van syntaktische representatie naar semantische representatie ontstaat. Daarbij zal ik laten zien dat om een dergelijk proces tot stand te brengen het nodig is zowel vanuit de generatief-semantische richting generalisaties te maken als uit de interpretatieve richting. Met ‘richting’ bedoel ik ‘invalshoek van de analyse’. De keuze hangt vaak af van het gebied waarin men werkt. Is men descriptief bezig met verschijnselen die een inzicht vereisen in de interne lexikale struktuur, dan loont een generatief-semantische invalshoek wellicht meer dan een interpretatieve. Hoe de generalisaties uiteindelijk moeten worden verantwoord is een kwestie van tijd. Met andere woorden, de term ‘controverse’ is vermoedelijk te zwaar: de taalkundige theorie is op dit ogenblik meer gebaat bij heuristisch vruchtbare zij het verschillende gezichtspunten voor bepaalde verschijnselen dan bij het vastleggen van deze gezichtspunten in theoretische kaders die bij nadere beschouwing beide onvolgroeid blijken te zijn. Zowel de interpretatief- als de generatiefsemantische ‘kaders’ hebben vooralsnog slechts heuristische waarde binnen een zich moeizaam ontwikkelende algemene theorie. Daalder (1974) bevat meer suggesties dan expliciete voorstellen over de wijze waarop de aspecten semantisch en syntaktisch dienen te worden verantwoord. Primair staat de zuivering van de syntaxis, secundair de representatie van de bijbe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
horende semantiek. Naar mijn mening is het niet juist discussie te voeren wanneer men in het vage blijft over zeer belangrijke semantische kwesties terwijl de mogelijkheid aanwezig is om meer concreet en systematisch te werk te gaan. Daarom zal ik proberen aan te tonen dat in Jackendoff (1972) een aantal mogelijkheden liggen, die tot een minder globaal resultaat hoeven te leiden dan bij Daalder (1974) het geval is. Door het interpretatieve proces á la Jackendoff (met enkele extrapolaties) te vergelijken met Daalders beschrijvingsvoorstellen en met de voorstellen in Verkuyl (1972) hoop ik een redelijke klaarheid te brengen in een aantal belangrijke punten betreffende het interpretatieve proces. Met name de vraag welke criteria men moet hanteren om een voldoende rijke syntaxis over te houden die geschikt is voor interpretatie, is van belang. Ook hoop ik descriptief gezien de analyse van aspecten nader te preciseren op een aantal punten. Kort samengevat komt mijn betoog wat betreft de verhouding tussen syntaxis en semantiek neer op het volgende. Als men interpretatief werkt, dan moet men uitgaande van een syntaktische representatie in één doorlopend, zij het gedifferentieerd, proces deze syntaktische representatie omvormen tot een semantische representatie. Daarbij zijn drie hoofdstadia te onderkennen:
Deze driedeling is interpretatief zodra men het proces inricht van (a) via (b) naar (c). Naar mijn mening kan de omgekeerde richting ondanks de differentiatie van regels ‘generatief-semantisch’ worden genoemd. Heuristisch gezien heeft het door Jackendoff ontworpen kader waarin de relatie tussen (a) en (b) in redelijke mate is geëxpliciteerd, een zekere aantrekkelijkheid. Over de verhouding tussen (b) en (c) laat hij zich zeer schetsmatig uit. Merk op dat deze driedeling een veel puristischer standpunt inhoudt ten aanzien van autonome syntaxis dan te doen gebruikelijk is in de interpretatieve semantiek. Maar ik vind dat als men nu toch per se een zuivere syntaxis wil, men zeker de lexikaal-semantische informatie een aparte plaats moet geven, los van de boomconfiguratie. In paragraaf 1 volgt een schets van een interpretatieve grammatica gebaseerd op Jackendoff (1972) die in staat moet zijn zinnen te genereren als De postbode fietste urenlang naar de Dam, Zij wandelde urenlang een kilometer, etc., kortom zinnen die in Verkuyl (1972) werden behandeld als enigszins afwijkend, maar die door Daalder (1974) als grammaticaal worden beschouwd. Paragraaf 2 gaat over thematische relaties die voor de beschrijving van aspecten van groot belang blijken te zijn. Paragraaf 3 bevat mijn (generatief-semantische) verweer tegen Daalders beschrijving van duurbepalingen en van de iteratieve interpretatie van de hierboven gegeven zinnen alsmede tegen haar aanval op mijn voorstellen. Enkele verbeteringen van die voorstellen zijn mogelijk en maken Daalders bezwaren tegen de zgn. hogere predikatenanalyse weinig steekhoudend. Paragraaf 4 beschrijft de werking van interpretatieve regels in zinnen met duurbepalingen. Daarbij worden voorstellen gedaan over de omzetting van de functioneel-semantische representatie in een logisch-semantische representatie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. De interpretatieve apparatuur voor de beschrijving van zinnen met duurbepalingen.Eerst bespreek ik in 1.1. de syntaktische beregeling; daarna volgt in 1.2. een schets van de semantische component zoals voorgesteld in Jackendoff (1972); in 1.3. een precieze schets van een van de subcomponenten ervan nl. de functionele component, omdat deze van belang is voor de beschrijving van aspecten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.1. De interpretatieve syntax is voor zinnen met duurbepalingen.Door Jackendoff (1972) heen verspreid staan enkele syntaktische regels die tezamen genomen het regelsysteem (1) vormenGa naar eind1..
In dit artiket gaat het om regel (1a) voor wat betreft de positie van Adv en PP ten opzichte van het Subject en de VP, alsmede om (1c) voor wat betreft V - NP en de PP resp. Adv. De hulpwerkwoorden die Jackendoff meegenereert in de VP blijven buiten beschouwing. Regel (1b) spreekt voor zichzelf. Systeem (1) lijkt erg op dat van een geestesverwant van Jackendoff, nl. J. Emonds. Uit (1) blijkt dat er verschillende bronnen worden aangenomen voor adverbiale bepalingen, die hetzij als adverbia (Adv), hetzij als PP en in sommige gevallen als S worden geïntroduceerd in de basis. Via regel (1a) genereert (1) bepalingen als waarschijnlijk, vaak, regelmatig, blijkbaar, etc. (zie Booij 1974). Zoals bekend worden bepalingen van tijd, zoals om zes uur, gisteren, etc. in Chomsky (1965:102) gezien als zusters van de VP binnen het predikaat. Uit de zeer schaarse opmerkingen van Jackendoff (1972:94-5) en Emonds (1970:34 en 142) over deze bepalingen krijgt men de indruk dat ze binnen de VP worden gelokaliseerd, al sluit Emonds een VP met sub-VP's niet uit (door regels te ontwerpen als VP → VP' PP). Katz (1973:326) volgt Chomsky (1965). Het is erg teleurstellend dat Daalder (1974) zich niet wenst uit te laten over de positie van duurbepalingen. Die moet toch minstens bekend zijn, willen de projectieregels er op kunnen ingrijpen. Ik zal hier aannemen dat ze door regel (1c) worden geïntroduceerd, net als in Chomsky (1965). De derde bron voor adverbiale bepalingen kan verder genegeerd worden. Het betreft een kleine categorie van graadbepalingen. De asterisk heeft betrekking op een conventie waarvan de theoretische implicatie (d.w.z. algebraïsch taalkundig gezien) mij niet geheel duidelijk is voor wat betreft de beperkingen op mogelijke grammatica's. De conventie komt hierop neer dat men eenvoudig een PP of Adv genereert als zuster van de VP of V, maar dan als het ware positievrij. Er is dus geen speciale transformatie nodig om een PP uit (1a) voorop te zetten in een basisstruktuur, of tussen NP en VP, of in de laatste positie. Het enige wat men hoeft te doen is het comein vast te stellen voor de uiteindelijke positiebepaling. Jackendoff (1972:67-8) geeft zelf een voorbeeld van een domeinbeperking: een PP uit (lc) mag overal terecht komen behalve tussen de V en NP. Deze beperking wordt bij hem geformuleerd als een oppervlakteconstraint. De ster geeft nu aan dat de betreffende constituent op de hier beschreven wijze mag worden ingezet op aller- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lei posities zonder dat gebruik gemaakt hoeft te worden van transformaties. De struktuur van zin (2a)
Zin (2b) heeft een onderliggende struktuur als (3) zonder Adv. Voor een beter begrip van de problemen die ontstaan bij de beschrijving van aspecten, moet (3) ontdaan worden van het lexikaal materiaal. De overgebleven struktuur is de input van lexikalisatieregels. De werking van deze regels wordt geschetst in par. 1.3. Eerst komt in de volgende paragraaf aan de orde de inrichting van de gedifferentieerde semantische component. Daalder (1974) laat zich nauwelijks uit over de inrichting ervan zodat het moeilijk wordt na te gaan waar haar regels nu eigenlijk thuishoren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.2. De semantische component voor zinnen met duurbepalingen.De opvatting dat de representatie van de zinsbetekenis nogal heterogene elementen bevat, leidt bij Jackendoff (1972) tot de volgende vier subcomponenten:
Elk van deze componenten bevat regels die interpreteren, d.w.z. ze ontlenen informatie aan de syntaktische organisatie van gegenereerde basisstrukturen en zorgen ervoor dat deze informatie een formele representatie krijgt, de zgn. semantische representatie. Dit ‘ervoor zorgen’ bestaat hierin dat de syntaktische basisinformatie plus de lexikale informatie alsmede referentiële, modale en focusinformatie successievelijk ‘vertaald’ wordt in uitdrukkingen van een rijke, althans gedifferentieerde, semantische hulptaal. De semantische regels die dit bewerkstelligen hebben niet - zoals transformaties - syntaktische, gestruktureerde P-markers tot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
output, nee ze construeren een semantische interpretatie ‘by a process of accretion, each rule adding more information on the basis of syntactic structure at some level cf derivation and (in some cases) the portion of the semantic interpretation already derived’ (Jackendoff 1972:378).
De ordening van de componenten wordt opgelegd door de syntaktische struktuur in zijn verschillende fasen. Zo zijn de regels onder (d) georn end na die vallend onder (a) omdat focustoekenning regels vereist die opereren op strukturen aan het eind van hun transformationele afleiding, terwijl regels uit (a) opereren op syntaktische dieptestrukturen. Hoe verder men dus van (a) afzit, des te minder strukturele verwantschap er is tussen de basisstrukturen en hun semantische representaties. Zo worden coreferentierelaties verantwoord onafhankelijk van de functionele struktuur. Daalder (1974:28-9) sluit zich bij deze gang van zaken aanGa naar eind2.. De apparatuur uit (a) - (d) wordt gecompleteerd door welgevormdheidscondities op semantische representaties. Deze hebben een filterwerking. Een voorbeeld van zo'n conditie is die welke de taak overneemt van de selectierestricties in Chomsky (1965). Jackendoff heeft niet de pretentie dat de vier subcomponenten voldoende zijn. Het is niet uitgesloten dat een rijkere schakering noodzakelijk is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.3. De functionele component en het lexicon.De functionele component opereert precies als bij Katz en Fodor (1963) en in later werk van Katz enerzijds op de syntaktische relaties van de gegenereerde diepte- struktuur (Subject van, Object van, Bepaling bij, etc.), anderzijds op de lexikale items die in die configuratie optreden. Bij Jackendoff wordt de rol van het lexicon zeer centraa1, zeker in vergelijking met Chomsky (1965). Zijn regels hebben als output een semantische configuratie die hij ‘functionele struktuur’ noemt omdat hij werkwoorden ziet als semantische functies (in de logische zin) met een of meer variabelen. De lezingen van de met het werkwoord optredende NP's leveren de semantische waarden voor deze variabelen (Jackendoff 1972:15). Deze positie is niet nieuw te noemen: in de generatieve semantiek neemt men dezelfde positie in. Het is dan ook opmerkelijk dat Jackendoff zich voor dit aspect van zijn semantische beschrijving zeer nauw aansluit bij het werk van Gruber, dat ook ten grondslag heeft gelegen aan Verkuyl (1972)Ga naar eind3.. Jackendoff wil werkwoorden verder analyseren in subfuncties waarin hun causatieve, directionele, etc. elementen worden verantwoord. Daarbij wordt aan werkwoorden een interne functionele struktuur toegekend in de semantische representatie. Uiteraard ontstaat hierdoor automatisch het probleem van de ordening van de subfunctionele elementen ten opzichte van elkaar, een probleem dat bekend is in het werk van diegenen waarbij Jackendoff zich in dezen (zij let in een andere component) in redelijke mate aansluit: Gruber, Lakoff, Postal, McCawley en Fillmore, om in het Amerikaanse taalgebied te blijven. Met andere woorden, als men een predikaat analyseert als bestaande uit subpredikaten, hoe is dan de hiërarchische ordening tussen die subpredikaten? Zoals bekend representeren de laatstgenoemden deze functionele substrukturen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in termen van syntaktische configuraties. Wel erkent Jackendoff (1972:14) dat de functionele struktuur dat aspect van semantische representatie betreft ‘that is perhaps most closely linked to syntactic structure’. Hij zegt echter: The semantic interpretation of a sentence, then, is to be viewed as a collection of information of various sorts about different aspects of the meaning. To say that because of its complexity, this view is inferior to a position elaiming that all meaning can be represented as functional structure is only to assert prejudice. Again it must be emphasized that the decision is empirical; it must be based on the relative adequacy of the linguistic theories which entail these views of semantie representation. (1972:17) De vraag die zich voordoet ten aanzien van de differentiatie van de semantische component is: wat bepaalt of iets functioneel moet worden gestruktureerd of juist niet? Wanneer kan men een sprong nemen naar een andere niet-functionele of semi-functionele component? Het lijkt mij dat een gepaste strategie zou zijn, eerst te proberen of een functionele struktuur toch niet mogelijk is. Daalder (1974) echter probeert in het geheel niet of de in het interpretatieve kader ontwikkelde functionele regels niet zo kunnen worden toegepast of verbeterd dat de beschrijving van de aspecten functioneel kan worden aangepakt. Des te merkwaardiger, omdat zij met geen woord rept over de projectieregels die Jackendoff laat operen in de functionele component. Jackendoff noch Daalder geven overigens een precieze beschrijving van hun interpretatieve regels in operatie. Ik zal daarom een poging doen zo getrouw mogelijk en naar de letter van de interpretatieve geest de projectieregels van de functionele component te laten werken op zinnen van het type (2a) en (2b). Pas dan kan namelijk duidelijk worden hoe aspectuele informatie binnen het hier aangenomen kader, moet worden verantwoord. Het eerste stadium van dit interpretatieproces, d.w.z. het (2b)-gedeelte van (2a), wordt in de rest van deze paragraaf besproken. Het gedeelte dat betrekking heeft op de duurbepaling in paragraaf 4.
Zoals gezegd krijgt het werkwoord een centrale plaats en uiteraard heeft dat grote consequenties voor het lexicon. De centrale positie van het werkwoord hangt samen met de localistische benaderingswijze die ten grondslag ligt aan het werk van Gruber. Globaal komt deze benaderingswijze hierop neer dat men predikaten klassificeert op basis van het onderscheid. ‘beweging / niet-beweging’.Bij lineaire (of lineair te denken) bewegingen nemen de argumenten die gerepresenteerd worden door de met het werkwoord optredende NP's, de positie in van Begin, Eindpunt, Bewegend Object, etc. van de beweging in kwestie. Bij niet-bewegingswerkwoorden worden termen gebruikt als ‘Plaats’, ‘De entiteit in rust’, etc. Bij Gruber wordt de NP die het Bewegend Object is van de beweging zowel als de NP die betrekking heeft op de Entiteit in rust ‘Thema-NP’ genoemd, kortweg ‘het Thema’. Vandaar de naam ‘thematische relaties’ voor het hele systeem van relaties tussen NP's en werkwoorden die op basis van het genoemde onderscheid worden geklassificeerd. Het is duidelijk dat er van enige overlapping sprake is met het casussysteem van Fillmore (o.a. 1968). Voor een uitvoeriger beschrijving van het thematische systeem moge ik verwijzen naar Jackendoff(1972:25-46) en uiteraard naar Gruber (1965; 1967b). Het hier zeer globaal aangegeven analyseprincipe wordt hieronder nog verder toegelicht. De functionele component nu leidt de thematische relaties uit de dieptestruktuur af via het werkwoordelijk lemma. Dit lemma is echt de spil waar alles om draait bij het correleren van de bekende grammatische relaties (Subject van, Direkt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Object, etc) met de hierboven genoemde thematische relaties. In zinnen als (4a) en (4b)
De lexikale specificatie van kopen bij Jackendoff ziet er in eerste instantie uit zoals in Lerama (5) te zien is. Kopen wordt in (5) gesubeategoriseerd als een werkwoord van beweging met NP1 als subject: deze NP is een Agens-NP omdat kopen een werkwoord is waarbij de beweging (de overdracht namelijk) veroorzaakt wordt door de koper. De Agens-NP treedt tevens op als Doel, d.w.z. als het eindpunt van de overdrachtsbeweging. Dat wat beweegt, wordt gesymboliseerd door de Thema-NP2: in (4) is de Thema-NP een spelcije. Het beginpunt van de overdracht is de Bron-NP3 Piet. In zinnen met bijv. voor een gulden is de vierde NP van belang: NP4 representeert datgene dat van NP3 naar de Agens-NP beweegtGa naar eind4.. Bij deze tweede secondaire beweging zijn de rollen omgedraaid. Hier is een verschil met Katz (1972:342) die geen hiërarchische relatie tussen beide overdrachten erkent. In tweede instantie herstelt Jackendoff de situatie waarbij de thematische relaties, zoals in (5), worden gezien als syntaktische eigenschappen van het werkwoord. Hij vervangt (5) door een lemma waarin de thematische relaties op een andere wijze tot uitdrukking worden gebracht. De reden hiervoor is dat (5) hem niet in staat stellen de converse relatie tussen kopen en verkopen adequaat te beschrijven. Jackendoff is van mening dat die werkwoorden alles met elkaar gemeen hebben behalve de positie van de NP's in de predicering. Echter, Jackendoff's lemma (5) ‘does not show that the thematic relations play an integral part in the semantic relationship between buy and self’ (1972:39). Daarom verandert hij (5) in (6): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De subcategoriale informatie bevat zoals in (5) informatie over de grammatische dieptestruktuurrelaties. Zo is NP1 het subject van kopen. De subcategoriale informatie is echter ontdaan van de thematisch-semantische informatie: alle thematische relaties worden tot uitdrukking gebracht via de predikaatlogische struktuur. Via de subscripten worden de NP's uit de thematische struktuur geïdentificeerd met die uit de subcategoriale (syntaktische) struktuur. De semantische specificatie (6) heeft de volgende (min of meer) logische vorm:
(7) P (x, [Q (y, v, w)]) [...]
Hierin is P een tweeplaatspredikaat met als tweede argument ‘Q (y,v,w)’. Q zelf is drieplaatsig. In (6) heeft het gedeelte [...] uit (7) betrekking op alles wat onder CHANGE staat. De specificatie Possession is duidelijk bedoeld als subcategorisering: NP2 verandert van eigenaar. Als zodanig is zij onderscheiden van bijv. Physical bij echte bewegingswoorden. Jackendoff laat zien hoe en waar accompanied by X aangrijpt op de rest van de informatie; misschien is het een verdere subcategorisatie van CHANGE. Hoe dan ook, ik zal verder NP4 buiten beschouwing laten, dan vervalt daarmee de zorg van het logisch vreemde aanhangsel van Q in (7). De variabele Y kan ook verder worden verwaarloosd, want Y heeft als waarde die informatie die nog niet in (6) is verantwoord. Lemma (6) houdt het volgende in: kopen is een werkwoord dat optreedt in een struktuur waarin een (Agens) NP1 optreedt als dieptestruktuurobject, NP2 als direct, en NP3 als voorzetselvoorwerp (NP4 speelt verder geen rol meer). De lexikaal-semantische struktuur in (6) heeft de volgende toelichting nodig: het eerste argument van CAUSE wordt altijd geïnterpreteerd als Agens-NP. Het tweede argument van CAUSE is een event, een gebeuren. De betekenis van CAUSE is volgens Jackendoff ‘that the individual causes the event, in the special direct sense of “cause” which is not accurately conveyed by the lexical item cause’ (1972:39). Het event-argument wordt geanalyseerd in termen van een bewegings- predikaat CHANGE, dat als eerste argument altijd het Thema neemt, als tweede argument altijd de Bron en als derde altijd het Doel. Lemma (6) beoogt uit te drukken dat de waarde van y in (7) altijd betrekking heeft op datgene dat van de verkoper naar de koper beweegt. De aanhechting van kopen aan de gegenereerde prelexikale basisstruktuur van zin (4a) maakt dat de projectieregels de semantische informatie uit lemma (6) als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het ware wegzuigen naar de semantische representatie van die zin. In deze representatie wordt de variabele inhoud van NP1 uit (6) in het geval van (4a) ingevuld door de constante JAN (Jackendoff gebruikt hierbij net als Gruber hoofdletters om de predikaatlogische uitdrukking te onderscheiden van de klankvorm Jan). De projectieregels bewerkstelligen nu het ontstaan van een functionele struktuur die er in het geval van (4a) als volgt uitziet:
Jackendoff zelf zegt hierover dat representaties als (8) ‘resemble Gruber's “prelexical” struc:ures, the lexical entries of Katz [...], and the deep structures of generative sernanties’ (1972:41). Het verschil is uiteraard dat bij generatief-semantici (9) de inplit is van transformaties, terwijl Jackendoff staande houdt dat (8) de output is van interpretatieve regels. We zullen hieronder in paragraaf4 echter zien dat ook (8) wel degelijk input is van regels die (8) moeten omvormen,. zo men wil transformeren, tot semantisch welgevormde structuren. Dat is namelijk nodig als (4a) wordt uitgebreid met de bepaling urenlang. Jackendoff gaat niet in op deze consequentie van zijn analyse van adverbiale bepalingen. Samenvattend kunnen we zeggen dat zodra de lexikale items zijn aangehecht, de interpretatieve projectieregels beschikken over thematische informatie die in het lemma van een werkwoord is opgenomenGa naar eind5.. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Thematische relaties en de aspecten.De keuze voor thematische relaties als organiserend principe voor de functionele semantische struktuur sluit zeer nauw aan bij de behandeling van de aspecten in Verkuyl (1972). Er is zeer weinig aanpassing nodig wanneer men het daar ontwikkelde kader wil relateren aan een beschrijving met gebruikmaking van de passende thematische termen. Dat hoeft weinig verwondering te wekken wanneer men weet dat ik Gruber (1967a;1967b) als uitgangspunt heb genomenGa naar eind6.. De ontwikkelde (duratieve en niet-duratieve) schemata in Verkuyl (1972:106) vormen een poging te generaliseren over een vrij grote reeks van syntaktisch uiteenlopende constructies die gezien het localistische gezichtspunt vanuit één generalisatie kunnen worden beschreven. Een paar voorbeelden zijn: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De b-zinnen van deze zeer onvolledige selectie uit de behandelde gevallen vertonen alle eenzelfde type gedrag: ze zijn hoogstens te interpreteren in een iteratieve lezing, al zijn er toch wel bijzondere voorzieningen nodig om een zin als (13b) op een of andere wijze als afwijkend te karakteriserenGa naar eind7.. Het grondidee van mijn beschrijving van aspecten is dat het niet-duratieve aspect in de b-zinnen is samengesteld uit informatie verspreid over het werkwoord en zinsdelen: subjects-NP, direct objects-NP, enkele complementen en de indirect objects-NP. Mijn analyse leidt tot een niet-duratief schema dat er als volgt uitziet:Condities:
Onder subcategoriale knopen wordt hier verstaan categorieën van het type voorkomend in (9): de subeategoriale knopen CAUSE, CHANGE en POSSESSION worden geacht de betekenis van kopen te vormen (afgezien uiteraard de informatie vallend onder Y in (6)). Het symbool QC verwijst naar specificerende complementen zoals een kilometer in Ze wandelde een kilometer. De aanduiding [SPECIFIED QUANTITY OF X] is een poging aan te geven dat de ‘beweging’ uitgedrukt door de predikaten optredend als VERB begrensd kan worden en dat de grenzen de aard van het aspect mede bepalen. (Zie met name Verkuyl 1972:63-4;85-96). Ik kom op deze aanduiding hieronder uitvoerig terug in een poging precies uiteen te zetten wat zij bedoelt te representerenGa naar eind8.. Het niet-duratieve schema is een soort filter die gekoppeld is aan een transformatie: strukturen die door het schema heen mogen, zijn gemarkeerd met betrekking tot een transformatie die duurbepalingen ontwikkelt, nl. Adverbialisatie. Ook hierop kom ik uitvoerig terug. Het is duidelijk dat strukturen die dit filter passeren, zeer gemakkelijk kunnen worden gerepresenteerd in termen van een functionele struktuur. Aan de a-zinnen kan het functionele struktuurschema (14) ten grondslag worden gelegd, met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
behulp waarvan de thematische relaties in zinnen die het niet-duratieve schema (of het complementaire duratieve schema) passeren, kunnen worden beschreven:
Veel belangrijker is het tweede argument van DO. De variabele f staat voor predikaten als TRANSFER, ADD TO, CHANGE, MOVEMENT, etc., d.w.z. voor predikaten die enigerlei vorm van beweging uitdrukken. Het predikaat f is drieplaatsig, al hoeven de NP's die als argument optreden niet in de oppervlaktestruktuur aanwezig te zijn. In gevallen als (13a) en (13b) vervalt DO in (14) en is er alleen sprake van een f, nl. TRANSITION; m.a.w. NP1 is in dat geval geen Agens-NPGa naar eind9.. Nogmaals, een analyse leidend tot een niet-duratief en een duratief schema zoals geformuleerd in Verkuyl (1972:106) is principieel gebaseerd op een (localistische) functionele representatie van het type (14). Merk op dat de NP's uit (14) in (11a) precies dezelfde rol spelen als die in (8) van Jackendoff, met als verschil dat NP1 = NPj in (11a): overhandigen is namelijk de converse van kopen (uiteraard als we afzien van Possession). Het functionele struktuurschema (14) is echter niet in staat uit te drukken wat ik met [SPECI FIED QUANTITY OF X] beoogt heb. Ik zal dat proberen te laten zien aan de hand van een aantal grafische representaties. Ik doe dat omdat daarmee naar ik hoop duidelijk wordt dat de door Daalder gehanteerde notie ‘rekbaar’ (ofwel ‘rek’, ‘rekkend’, etc) hopeloos inadequaat is om de analyse de goede kant op te sturen. Als interpretatief semanticus dien je naar mijn mening eerst (14) zoveel mogelijk te verbeteren. Ik zal het bovenstaande demonstreren aan de hand van voorbeeldzin (15).
Deze zin heeft als functionele struktuur iets als:
Via (16) wordt uit (15) duidelijk dat de referent van NP2 verplaatst wordt van de referent van NP1 (Den Uyl) naar de referent van NP3 (een congresganger). Er is sprake van één gebeuren, één speldje, één congresganger en één persoon met name genoemd. Breidt men na (15) uit met een duurbepaling, bijv. een uur lang, en verandert men NP3 in een meervoudsvorm congresgangers dan ontstaat een situatie als in (17a). Als NP3 enkelvoudig blijft en Den Uyl wordt vervangen door een meervoudige NP dan ontstaat een situatie geschetst in (17b). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men kan zelf bedenken wat er gebeurt als zowel NP1 als NP3 meervoudig is. Nu zijn (17a) en (17b) slechts partiële voorstellingen van referenten van NP1 en NP3 in hun onderlinge relaties in een overdrachtssituatie. Wat wordt uitgedrukt in een zin als (18).
Dit is een afkorting van (20), waarbij de subscripten van NP1 en NP3 corresponderen met begin- en eindpunten van de gebeurens E1...En.
De variabelen ti, tj, tk representeren hier intervallen waarbij geldt i < j < k. Merk op dat het in de niet-duratieve lezing van (20) om één uniek speldje gaat dat telkens weer bij Den Uyl terugkomt. Ik zal nu een samenvattend overzicht geven van de factoren die schuil gaan achter het [ SPECIFIED QUANTITY OF X ] toegepast op schema (14).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De gebeurens uit (ix) en (x) hebben een enigszins ander karakter dan de TRANSFER-gebeurens beschreven in (i) - (viii). Het lijkt echter mogelijk een generalisatie te maken door de interne struktuur van een gebeuren af te beelden op een temporeel interval: op die wijze wordt aan elk van de bedoelde typen gebeurens een lineaire struktuur toegekend. Maar dat kan alleen wanneer de betreffende gebeurens ook een dergelijke afbeelding mogelijk maken. In Verkuyl (1972:5564;93-96) heb ik voor dit proces de term ‘temporalization’ gebruikt. Hiermee wordt bedoeld dat er in de zinsstruktuur elementen aanwezig zijn die er voor zorgen dat de lineaire of lineair te denken struktuur van een abstracte entiteit wordt gecorreleerd aan de tijdslijn. Een voorbeeld: in de zin Het Amadeuskwartet speelde met Leister het klarinetkwintet van Brahms wordt gesproken over een opus van Brahms. Los van die zin kan men dit werk zien als een abstracte entiteit met een lineaire struktuur. Elke unieke uitvoering ervan temporaliseert deze lineaire struktuur, d.w.z. maakt dat het kwintet kan worden gecorreleerd met een interval op de tijdslijn. Een zin waarin iets wordt gezegd over het (abstracte) muziekstuk kán temporalisatie bewerkstelligen, zoals in de gegeven zin. Dit hoeft niet, zoals in Ik geloof dat het Klarinetkwintet van Brahms in zijn laatste periode geschreven is. Het is pas zinvol van een niet-duratief aspect te spreken als in een zin een temporalisatie wordt uitgedrukt. Het is duidelijk dat hier het bekende onderscheid tussen type en token van toepassing is. Temporaliseren houdt in dat van een type een token wordt gerealiseerd, ‘geactualiseerd’ om met Van den Hoek (1972:14) te spreken. De constatering hierboven dat bij de opbouw van het niet-duratief aspect garanties zijn ingebouwd voor het token-karakter van een (geïtereerd) gebeuren, heeft dan ook onmiddellijke consequenties voor de beschrijving van de aspecten: men kan een beroep doen op de intervallen in plaats van op de niet-lineaire struktuurelementen van de gebeurens zelf. Dit is nu ook precies wat een analyse in termen van thematische relaties doet.
Ik zal nu samenvatten wat mijn label [SPECIFIED QUANTITY OF X] optredend in het niet-duratieve schema beoogde uit te drukken. Gegeven een interval Ii op de tijdslijn, waarbij tB en tE optreden als al of niet gemarkeerde eindpunten en waarbij een beweging van iets plaats vindt beginnend bij tB en eindigend bij tE. Dan kan men zeggen dat er drieërlei kwantificatie-informatie nodig is:
In (i) - (viii) heb ik de aard van deze informatie enigszins toegelicht. De label [SPECIFIED QUANTITY OF X] is een poging te generaliseren: de variabele X loopt precies over de waarden vermeld in (a), (b) en (c), zoals ik uitvoe- rig gedemonstreerd heb in Verkuyl (1972:40-106). Ik geef onmiddellijk toe dat een veel preciezer formalisering van deze analyse nodig is. Men moet dan enorm veel meer weten over de interne semantische struktuur van NP's voor het mogelijk is de analyse binnen het transformationele beschrijvingskader te plooien. In Verkuyl (1972:142-55) heb ik geprobeerd na te gaan of de Bach/McCawley | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
analyse van NP's wellicht perspectieven zou bieden tot een adequatere formele verantwoording. Een NP-beschrijving namelijk waarin een principiële scheiding wordt gemaakt tussen een gedeelte waarin kwantificatie-informatie ligt opgeslagen en een gedeelte waarin de resterende - lexikale - informatie is ondergebracht, heeft voor de beschrijving van de aspecten een grote aantrekkelijkheid. Het eerste gedeelte, PRO genaamd, bevat verschillende typen kwantoren afhankelijk van de te vormen NP's. Zo wordt aan definiete NP's een iota-operator toegekend, aan onbepaalde NP's een eta-operator, etc. Het element PRO wordt als een pronomen gelexikaliseerd indien het zgn. beschrijvende tweede gedeelte niet wordt gerealiseerd. Wanneer het beschrijvende gedeelte wel wordt gerealiseerd, vervangt het het PRO-gedeelte waarvan resten kunnen worden gelexikaliseerd als lidwoorden, demonstrativa, etc. Hoe schetsmatig ik hier deze NP-analyse ook presenteer, duidelijk wordt, naar ik hoop, toch dat de bedoelifig is de precieze voorwaarden van niet-duratieve aspec- ten te relateren aan kwantoren die restricties definiëren op de kwantiteiten van cie verschillende typen X in (a) - (c) hierbovenGa naar eind12.. Uiteraard geeft het voorlopig karakter van mijn niet-duratieve schema in Verkuyl (1972) Daalder de volledige vrijheid om de betreffende generalisaties met betrekking tot de aspecten in een ander descriptief kader te plaatsen. Ik ben in deze paragraaf uitvoerig ingegaan op een aantal factoren die bijdragen tot de vorming van het niet-duratieve aspect, om te laten zien dat Daalder (1974:6) de zaken wel heel erg simplificeert als ze niet-durativiteit beperkt tot een handvol syntaktische oppervlakte-kenmerken, en mede op grond daarvan iterativiteit probeert te analyseren. Ik zal dat laten zien in de volgende paragraaf. Het lijkt mij daarbij een acceptabel uitgangspunt dat een interpretatief werkende semanticus probeert de apparatuur te ontwikkelen die zorgt dat de informatie in (i) - (x) minstens kan worden aangebracht in de tot dusver bestaande functioneel-semantische grondslag. Daarnaast lijkt het mij even acceptabel te stellen dat het onjuist is terwille van een eenvoudiger, ‘zuiverder’, syntaxis een aantal uit elkaar te leggen factoren te verplaatsen naar de semantiek en ze daar weer bij elkaar te vegen in semantische kenmerken die verder een ongeanalyseerd leven gaan leiden. Deze twee uitgangspunten liggen althans ten grondslag aan mijn verweer tegen Daalders kritiek op het generatief-semantische kader waarin ik mijn generalisaties over aspecten heb neergelegd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Aspect, duurbepalingen en iterativiteit.Daalders betoog over de relatie tussen aspect, duurbepalingen en iterativiteit loopt globaal als volgt. Ze geeft eerst een heranalyse van de aspecten op basis van de syntaktische apparatuur beschikbaar in de Uitgebreide Standaardtheorie. Ze ontwikkelt als alternatief voor het (niet-)duratieve schema een afzoekprocedure die op grond van categoriale en lexikale informatie een S van een semantisch kenmerk [+[)uratief] of [-Duratief] voorziet. Semantische regels kennen nu aan een S gemarkeerd als [-Duratief] en een duurbepaling bevattend, het semantische kenmerk -[+Iteratief] toe.In haar betoog richt zij een felle aanval op de Adverbialisatie-hypothese ontwikkeld in Klooster en Verkuyl (1971) en ook aangenomen in Verkuyl (1972). Ze houdt staande dat het door haar ontworpen alternatief een paar onoverkomelijke tegenstrijdigheden uit deze hypothese vermijdt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In 3.1. ga ik in op Daalders afzoekprocedure; in 3.2. komt haar aanval op de Averbialisatie-transformatie ter sprake, terwijl in 3.3. een schijnbare tegenstrijdigheid met betrekking tot de kenmerken [+Stative] en [-Stative] wordt behandeld. Daarmee bestrijk ik de voornaamste punten die Daalder heeft aangevoerd als discussiestof. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.1. Afzoekprocedures voor aspecten?Daalder stelt voor de overgang van syntaktische informatie naar semantische informatie te bewerkstelligen door een procedure die de compositioneel verspreide informatie op lexikaal en grammatisch niveau samenbundelt. Terwille van de leesbaarheid citeer ik de volledige passage:
De lexikale kenmerking van werkwoorden als perfectief is volgens Daalder nodig i.v.m. werkwoorden als opstaan, vinden, overlijden, krijgen, etc., die in Verkuyl (1972) inderdaad te weinig aandacht hebben gekregen, zodat ik mij hier verder onthoud van teveel commentaar op de m.i. onjuiste lexikale kenmerking met [perfectief]. Mijn verweer betreft (22) in zijn geheel, als voorgestelde procedure. Er zijn een drietal bezwaren. Het eerste is de oppervlakkigheid van (22). Door het inperken van haar syntaxis moet Daalder terugvallen op relatief ruwe syntaktische aanduidingen als [Definiet], [Bepaald hoofdtelwoord], [dat-zin], etc. Daardoor is het erg eenvoudig met tegenvoorbeelden te komen. Om te beginnen met de numerieke elementen. Wat doet (22) bij zinnen als:
In alle gevallen gaat de zoeker naar (v): de zinnen worden als [duratief] gemarkeerd. Het is echter evident dat in (23) en (24) de enkelvoudige lezing is uitgesloten. Zo kan (23c) beslist niet worden geïnterpreteerd als handelende over bijv. vijf weekendgasten die in die weken successievelijk om het leven werden gebracht. In (23b) zit aspectivische informatie in borrel-. In (24b) hebben alle betrokken agenten het traject meer dan één keer gelopen. Een sterke aanwijzing voor het niet meedoen van de kenmerken [Definiet] en [Indefiniet] echter, zijn zinnen als:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zin (24c), behandeld in Verkuyl (1972:102), laat zien dat ondanks het bepaalde lidwoord een duratieve lezing ontstaat. In (24d) kan men zich de situatie voorstellen van een stoet agenten die zich in een langzaam tempo beweegt van de Munt naar de Dam. De hele stoet zou er langer over doen dan een half uur. In dat geval kan men (24d) vervolgen met: maar ze kregen tussentijds een andere opdracht zodat de agenten die niet verder gekomen waren dan het Spui meteen links af konden. Men kan in dit geval de stoet agenten ook vervangen door de agenten, met hetzelfde resultaat. Zowel (24c) als (24d) laten zien dat het bij de aspecten gaat om de aard van de referentie, niet om de aanwezigheid van het bepaald lidwoord of het lidwoord een. Ik concludeer dus dat de door Daalder gebruikte syntaktische kenmerken te oppervlakkig zijn om voldoende informatie aan de semantische component te kunnen leveren. Het is wellicht verhelderend ditzelfde punt ook te demonstreren aan de zinscomplementen waarvan sprake is in (22iii). Daalder wordt gedwongen het werkwoord beloven als [perfectief] te kenmerken, want anders kan ze geen onderscheid maken met geloven. Bij geloven moet men op de grond van (i) rechtstreeks naar (v) hetgeen terecht zou zijn in verband met Hij geloofde urenlang dat De Gaulle was overreden. Om te voorkomen dat beloven ons naar (v) brengt via (i) moet een [perfectief]-markering plaatsvinden. Maar nu horen (vgl. Verkuyl 1972:57vv). Dat mag niet met [perfectiefq gekenmerkt worden in verband met Urenlang hoorde Hanneke Joep spelen waarin sprake is van een continu voorgesteld luisterproces. In Hij hoorde urenlang dat Ford president geworden was is sprake van een lezing waarbij hij telkens opnieuw een bepaalde mededeling hoort. Met andere woorden, horen is neutraal ten opzichte van de aard van het aspect: wel draagt het een zeer belangrijk element bij, in Verkuyl (1972) gerepresenteerd door het element PERFORM, maar dat element heeft geen informatie die verondersteld wordt in Daalders [perfectief], d.w.z. er zit geen element ‘afsluitend’ in. Het interessante van de hier behandelde voorbeelden is dat er een duidelijk verschil bestaat tussen infinitiefcomplementen en dat-complementen. Bij dat-complementen van horen wordt de (token)-referent van S gegeven als een afgesloten entiteit; bij infinitief-complementen wordt er a.h.w. een rechtstreeks verslag gegeven van de activitei: die horend wordt waargenomen (zie: Verkuyl 1972:62vv)Ga naar eind13.. Daalders (22iii) gaat aan dit onderscheid voorbij. En erger: zij heeft geen syntaktische middelen om de interpretatieve regels voldoende input te geven. Het tweede bezwaar tegen (22) betreft de explanatorische adequaatheid ervan. Daalder moet ergens een kenmerk [Duratief] vandaan halen, dat positief of negatief laden, en vervolgens dit kenmerk toevoegen aan een syntaktische (of semantische?) configuratie. Het resultaat is te zien in voorbeeld (25a). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vraag die hier rijst, is: hoe verantwoordt men het dat de duurbepaling in (25a) niet meedoet in de opbouw van het niet-duratief aspect en toch meegedomineerd wordt door [-duratief], althans niet valt binnen het gebied waarop [-duratief] betrekking heeft?Ga naar eind14. En waarom is dat niet het geval? En hoe komt het dat ook andere bepalingen niet meedoen? Waarom is de opbouw van het aspect beperkt tot die syntaktische categorieën die in (22iii) worden genoemd? Klooster en Verkuyl (1971) en Verkuyl (1972) proberen deze vragen samenvattend te beantwoorden in termen van een bestaande strukturele relatie, nl. ‘commanderen’. In een struktuur als (25b), waarin ZIJN MET DUUR optreedt als een hoger predikaat ten opzichte van het predikaat in S', commandeert VP de aspectische knoop S'. Die elementen in S' die meedoen aan de opbouw van het aspect commanderen niet de VP. Daarmee wordt op een natuurlijke wijze verklaard dat duurbepalingen niet meedoen aan de opbouw van de aspecten. Men heeft een overzichtelijk domein geïsoleerd waarin de aspectische informatie is gelocaliseerd. Een procedure geformuleerd als (22) smoort daarentegen elke systematische poging tot verklaring in de observationele kiem. Wat ook de nadelen van de hogere-predikatenanalyse mag zijn in verband met lexikalisering, in elk geval is het wel een poging de interactie tussen duurbepalingen en aspecten systematisch te verantwoorden. Wie analyse (25b) niet accepteert in de syntaxis, dient er wel voor te zorgen dat dezelfde informatie in de semantische representatie wordt verantwoord, zeker wanneer sprake is van een functionele component waarin predikaten ten opzichte van elkaar moeten worden geordend. Niets van dit alles is te vinden in Daalder (1974): ze volstaat met regels die weinig anders zijn dan formeel aangeklede observaties, zoals de in paragraaf 3.2. te behandelen regel (27). In paragraaf 4 hoop ik aan te tonen dat als de interpretatieve semantiek projectieregels laat opereren op zinnen met duurbepalingen, het resultaat daarvan is configuraties die notationeel variant zijn met (25b). Maar dan moet men langs de lijnen van Jackendoffs functionele analyse werken. Het derde bezwaar tegen (22) betreft de theoretische implicaties: het is niet alleen maar een afzoekprocedure maar het ‘transformeert’ ook een struktuur als (3) op blz. 194 om tot (25a). De precieze theoretische status van deze operatie wordt niet verduidelijkt. Men kan de generatieve capaciteit van z'n syntaxis dan wel rigoureus onder controle weten te houden, maar als de semantische component ‘lek’ is, heeft men nog weinig winst geboekt. Ik moet hier onmiddellijk toegeven dat mijn niet-duratieve en duratieve schema's ook niet zo snel binnen het bestaande kader passen. Het zijn in feite ook filters waarin informatie moet worden afgelezen. Overigens wees Gruber (1967:7-63) op de noodzaak van een soortgelijke afleesmachinerie om allerlei equivalentie-relaties te verantwoorden. Het verschil tussen Daalders procedure en de Grubiaanse afleesapparatuur is dat bij Daalder de procedure een soort transformationele kracht heeft, terwijl bij de aspectische schema's de informatie gelezen wordt en zo herkenbaar wordt voor syntaktische operaties als Adverbialisatie en Nominalisatie van S' Hoe dan ook, (22) is zeker niet te beschouwen als een essentiële verbetering, ook al omdat Daalder niet vertelt in welk deel van de semantische component hij thuishoort. Is het de algoritme waar Jackendoff (1972:42) op doelt en die als taak heeft functionele struktuur te genereren? Maar in een dergelijke predikaat-logische representatie komen tot nog toe geen plus- of minkenmerken voor. Kortom, de theoretische implicaties van (22) zijn volstrekt niet duidelijk. Samenvattend concludeer concludeer ik dat de afzoekprocedure (22) als alterna- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tief voor mijn duratieve en niet-duratieve schemata nog niet erg hecht gefundeerd is in de rest van Daalders grammatische apparatuur. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2. Interpretatieregels voor iterativiteit?De hoofdaanval van Daalder (1974, paragraaf 2) richt zich op mijn behandeling van de interactie tussen aspect, duurbepaling en frequentie. Ze stelt dat deze interactie voor de beschrijving weinig problemen oplevert want de grammatica moet alleen de combinaties van niet-duratief aspect, enkelvoudige lezing en duurbepaling uitsluiten. Ik citeer nu weer de betreffende passage uit Daalder (1974:7):
Eerst twee opmerkingen. Ten eerste doet (26) onrecht aan mijn standpunt: de variabele S in b. heeft bij een analyse in termen van (25b) niet dezelfde waarde als in c. Als Daalder dus beweert dat c → mijn standpunt is en b → het hare, dan krijg je enige verwarring. Mogelijkheid b → zou in mijn kader moeten luiden: ⊃ D Een S bevat een predikaat dat zich kan ontwikkelen tot (een voorzetsel in) een duurbepaling, en een niet-duratieve S' → S krijgt een iteratieve lezing door pluralisatie van S'. Ten tweede, om nu te zeggen dat ik lijn c. heb gevolgd is op zijn minst wat misleidend te noemen voor wie Verkuyl (1972) niet kent. Tenslotte is het zo dat ik in de eerste 109 blz. bezig ben geweest met de voorwaarden voor de onverenigbaarheid van niet-duratief aspect, enkelvoudige lezing en duurbepalingen. Het ging mij niet zozeer om de frequentie dan wel om de afbakening van de teleenheid waarover gekwantificeerd wordt in de iteratieve lezing. De hoofdaanval van Daalder die ik hieronder weer ga citeren richt zich op Verkuyl (1972:109-118). Vanzelfsprekend is dat haar recht, want in die passage worden formele voorstellen gedaan, waarin de enkelvoudige lezing wordt uitgesloten en waarbij - met enig voorbehoud over de precieze wijze van formaliseren - de frequentielezing verantwoord wordt door middel van een constraint op een transformatie. Aan de andere kant is het wel onjuist te stellen dat ik uitsluitend c. heb gevolgd. Ik heb in de eerste 109 blz. b'. gevolgd mei: de bedoeling de enkelvoudige S' te pakken te krijgen, in de daarop volgende blz. heb ik c. gevolgd om de meervoudige S' te beregelen. Ik kies nu deze formulering om de kern van het conflict te raken: waar het om gaat is of S-knopen gepluraliseerd kunnen worden, net als NP-knopen. Mijn lijn c. houdt de opvatting in dat het onderscheid enkelvoud-meervoud niet alleen van toepassing is op constituenten die refereren aan dingen, objecten, maar ook op constituenten die refereren aan gebeurens zowel NP's als S-en. Voordat ik nu de passage van Daalders aanval op de Adverbialisatie-analyse citeer, wil ik eerst nog even aandacht besteden aan haar keuze, b. uit (26), om te laten zien wat zij zich daar bij voorstelt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De formalisering van b. komt tot uitdrukking in de regel (27).
M.a.w. de S krijgt er weer een kenmerk bij. Ook hier verzuimt Daalder haar regel - die mij overigens nogal weinigzeggend voorkomt - te relateren aan het bestaande apparaat. Is (27) ook een afzoekprocedure? Naar mijn gevoel is er een verschil tussen (22) en (27) wat betreft de status van de kenmerken. Is [+iteratief] ook compositioneel opgebouwd? Zo ja, wat dan te denken van een interpretatieve regel als (28),
Nu Daalders aanval op de Adverbialisatie-analyse voorgesteld in Klooster en Verkuyl (1971). Ik citeer weer voor het leesgemak een passage, waarbij ik Daalders nummering aanpas aan die van mijn tekst.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu moet ik zeggen dat ik met de uitspraak ‘the index n > 1 roughly represents the presence of an underlying Frequency Adverbial which does not lexicalize’ (Verkuyl 1972:116) nl. in het geval van zinnen met een niet-duratief aspect toch echt wel de bedoeling had een slag om de arm te houden voor wat betreft de juiste formele beschrijving. Het is daarom van Daalder nietjuist aan te komen met een struktuur als (30) terwijl toch bijv. Van den Hoek (1972) er op gewezen heeft dat de index n > 1 kan worden weggewerkt ten gunste van een oplossing waarbij tussen VP1 en VP2 zich nog een predikaat nl. HAPPEN bevindt, dat een predikaat kan zijn bij een enkelvoudige of meervoudige S', waarbij de informatie n > 1 is vertaald in de categorie [UNSPECIFIED QUANTITY OF S']. Ook in Verkuyl (1970b) wordt uitvoerig gepleit voor een predikaat GEB(EUREN) met als subject S', in een poging lexikale en niet-lexikale frequentie vanuit één gezichtspunt te beschrijven. Ik zal in dit artikel echter het geschetste probleem van een iets andere kant benaderen. Daalders extrapolatie (30) - want in Verkuyl (1972) komt zo'n diagram niet voor - deugt niet, althans haalt niet uit het generatief-semantische standpunt wat er uit te halen valt bij een consequente toepassing van de analyse. Zoals gezegd vielen de problemen rond (30) in de periferie van mijn betoog, al had ik uiteraard wel moeten zorgen voor formele apparatuur voor Sn=1. Gegeven (30) en een aantal premissen is inderdaad een ongerijmdheid af te leiden. Maar deze afleiding is niet noodzakelijk. Allereerst wordt in Klooster en Verkuyl (1971:62) de Sn > 1-lezing doodeenvoudig verhinderd door een constraint op de Nominalisering van S'. Weliswaar is die constraint ook niet het einde, maar hij verhindert in elk geval de ongerijmdheid uit (29). Bovendien zijn er met elkaar verband houdende constraints op zowel Adverbialisatie als op Norninalisering van S'. Dit evenwicht hangt samen met een opvatting over de transformatie als operatie die kan samenwerken met de lexikalisatieregels. Deze opvatting komt hieronder aan de orde bij de behandel ng van de nieuwe voorzieningen op n > 1-situaties. Het tweede bezwaar tegen de redenering uit (29) is van logische aard. U-t de toepasbaarheid van Adverbialisatie en Nominalisering van S' op een struktuur als (25b) met een duratieve S'zoals in
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het andere geval zinnen met gedurende of lang uit worden afgeleidGa naar eind15.. Dit houdt in dat (25b) wordt gezien als datgene aan struktuur dat de onderliggende strukturen van (33a) en (33b) met elkaar gemeen hebben. Struktuur (25b) + een element dat Adverbialisatie uitlokt, leidt tot (33a); struktuur (25b) + een element dat Nominalisering van S' forceert, leidt tot (33b). Ik zal deze gedachte nu wat preciezer uitwerken in twee stappen, de eerste in de rest van deze subparagraaf, de tweede als onderdeel van mijn verweer tegen een ander bezwaar van Daalder in paragraaf 3.3. Genominaliseerde constructies als Het fietsen van Jan, Het ziek zijn van Lex, Het roken van Klaas wijken af van corresponderende constructies als Jan fietst(e), Lex is (was) ziek, Klaas rookt(e), onder andere doordat ze geen tempuselement bevatten. In een zin als (32) heeft Het fietsen van de postbode betrekking op een gebeuren dat kan worden afgebeeld op een interval van de tijdslijn. De positie van dit interval is gelocaliseerd voorafgaand aan het tijdstip to, d.w.z. het tijdstip waarop (32) wordt uitgesproken. De genominaliseerde NP in (32) wordt a.h.w. indirect, via het tempuselement geassocieerd met duurde, met de tijdsas in verband gebracht. In (31) is de situatie anders: daar bevat De postbodefietste naar de Dam zelf een tempuselement. Met het onderscheid tussen de lezingen van (31) en (32) correspondeert een onderscheid tussen meervoud en enkelvoud; in termen van indices: een onderscheid tussen n > 1 en n = 1. Als we ons voorlopig even blijven uitdrukken met behulp van deze indices, dan kan men observeren dat n = 1 leidt tot Nominalisering van S' en n > 1 tot Adverbialisatie. In Verkuyl (1972) heb ik de n > 1-indicering vermeld in een constraint op de toepassing van de laatstgenoemde transformatie. Het ligt erg voor de hand te proberen deze constraint weg te werken ten gunste van een beschrijving waarin de informatie n > 1 is verwerkt in de Strukturele Beschrijving van Adverbialisatie. Bij Nominalisering van S' kan een soortgelijke strategie worden gevolgd. In feite gebeurt dat al want in Nominaliseringstransformaties is altijd sprake van een enkelvoudige, tempusloze struktuur als input. In Klooster en Verkuyl (1971:57-9) worden de twee betreffende transformaties als volgt geformaliseerd:
Eerst een paar algemene opmerkingen. In beide Strukturele Beschrijvingen komen twee VP's voorGa naar eind16.. In (34) is dat nodig omdat een nominalisering altijd moet plaatsvinden in een struktuur met meer dan één S-knoop. In (35) wordt niet al te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zeer gehecht aan de positie van VP1. Deze zou ook als deel van X kunnen optreden; m.a.w. (34) is terwille van het betoog enigszins aangepast aan (25b), maar deze aanpassing heeft weinig formele consequenties. Ten aanzien van (34) en (35) moet opgemerkt worden dat de rol van het tempus niet erg uit de verf komt. Weliswaar stellen Klooster en Verkuyl (1971:58) dat ‘ZIJN niet moet worden geanalyseerd als een lexikaal element maar wellicht als een tempuselement’, maar verder besteden ze te weinig aandacht aan dit punt. Daarom zal ik nu proberen de interactie van het tempus geassocieerd met VP1 en die geassocieerd met VP2 nader te analyseren. De volgende gedachtengang dient zich aan. Gegeven het feit dat zowel S als S' een tempuselement bevatten dat in (of met) VP1 resp. VP2 optreedt. Als men nu aanneemt dat het mogelijk is nultempuselementen te genereren naast elementen als Praet en Pres, dan wordt het mogelijk een naar mijn gevoel belangrijke generalisatie te maken met betrekking tot zinnen die via (34) en (35) worden afgeleid. Stel dat in struktuur (25b) het tempuselement ø en het tempuselement Praet voorkomen. Dan zijn er twee mogelijkheden: Praet treedt op in of met VP1 en 0 in of met VP2; of: ø treedt op in of met VP1 en Praet in of met VP2, Het verschil tussen (33a) Lex was drie weken lang ziek en (33c) Het ziek zijn van Lex duurde drie weken kan nu precies worden verklaard in termen van deze twee configura- ties. Als men aanneemt dat ø voorkomt in S' van (25b) en men past (34) aan die situatie aan, dan associeert Praet in S zich met duren uit VP2. Komt ø echtervoor in S, en Praet in S' dan krijgt men verplicht Adverbialisatie. In dat geval wordt gedurende X of X lang gerealiseerd als een tempusloos predikaat bij S' dat wel te relateren is aan de tijdslijn, maar waarvan de temporele variabelen waarden hebben die worden bepaald door Praet uit VP2. In (33c) daarentegen is de genominaliseerde constructie Het ziek zijn van Lex te beschouwen als refererend aan een gebeuren waarvan de precieze positiebepaling op de tijdsas afhankelijk is van Praet in VP1 Accepteert men de hier gevolgde gedachtengang, dan moeten (34) en (35) als volgt worden aangepast:
In (34a) heb ik de VP's weggelaten in de S.B. om aan te geven dat ik de positie van het Termpusel2ment ten opzichte van andere constituenten buiten beschouwing wil laten. In (35a) moet uiteraard de VP er wel in voorkomen. Men kan echter | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zowel (34a) als (35a) zonder al te veel moeilijkheden aanpassen aan allerlei opvattingen over de plaats van Tmp. Merk op dat door deze aanpassing van (34) en (35) aan de boven gegeven analyse zin (33a) verplicht wordt afgeleid uit (35a), terwijl (33c) Het ziek zijn van Lex duurde drie weken verplicht wordt afgeleid uit (34a). Ten aanzien van (33b) zijn - zoals bekend - twee stromingen: de lexikalistische opvatting wil Lex' ziekte niet via Nominalisering afleiden. In dat geval ontstaat (33b) geen S' voorkomt (zie Klooster en Verkuyl (1974). Wordt Lex' ziekte transformationeel afgeleid, dan zal een transformatie kunnen worden toegepast die zeer nauw verwant is met (34a)Ga naar eind17.. De gedachtengang leidend tot (34a) en (35a) berust op de opvatting dat als Praet en Pres worden ontwikkeld via de basisregels, deze tempuselementen in de oppervlaktestruktuur te voorschijn moeten komen. Met andere woorden, als Praet en Pres ontwikkeld worden, dan moet dat gebeuren in S-knopen die als hoofd- of bijzin met een persoonsvorm in de oppervlaktestruktuur worden gerealiseerd. Een voorbeeld: stel dat in (25b)S' een Praet bevat en VP1 ook. Dan zouden in het geval van de zinnen (33) de persoonsvormen duurde en was (ziek) moeten worden afgeleid. Dit zou resulteren in bijv. een zin als? Het duurde drie weken dat Lex ziek was, een zin die naar mijn gevoel enigszins onacceptabel is. Veel natuurlijk klinken zinnen als Het duurde drie weken voordat hij van zich liet horen. Mogelijkerwijs moet men dan de S[...S[...[Praet]...]S'...[Praet]...]S-configuratie beperken zodanig dat zij afhankelijk gemaakt wordt van het optreden van bepaalde complementizers, i.c. voordat. Uiteraard betekent dat enige aanpassing van (25b). Hoe het ook zij, het enig mogelijke principiële bezwaar tegen de hier ontwikkelde opvatting over de persoonsvormen als realisaties van niet-nul tempu- selementen in de basis, is dat de configuratie S<..S'[...[ø]...]S'...[ø]...]S moet worden uitgesloten. Vermoedelijk kan dat worden verantwoord door een zeer algemene constraint op de oppervlaktestruktuur, luidend dat elke zin in het Nederlands een persoonsvorm moet bevattenGa naar eind18.. De verbeteringen (34a) en (35a) zijn nog niet voldoende om de zinnen (31), (32) en (33a/b/c) te beregelen. Men moet bedingen dat de NP die S' onmiddellijk domineert, enkelvoudig is. Dit is uiteraard geen bijzonderheid want nominalise- ringen van het type het ziek zijn van Lex zijn altijd enkelvoudig. Het spreekt dan ook vanzelf dat de congruentie tussen de enkelvoudige Subjects-NP (de genominaliseerde S') en duurde aanwezig is. Bij (35a) kan de NP zowel singularis zijn als pluralis. In het eerste geval ontstaat de enkelvoudige lezing, in het tweede geval de meervoudige, iteratieve lezing. In beide gevallen doet zich het probleem van de congruentie tussen de Subjects-NP (S') en het predikaat in VP1 in het geheel niet voor. Of deze NP nu enkelvoud is of meervoud, het predikaat in VP1 wordt geïncorporeerd in het predikaat van S' en daar wordt de congruentie beheerst door de in S' geldende grammatische relaties. Uit dit alles volgt dat men de oorspronkelijke constraint op Nominalisering van S' en die op Adverbialisatie ingrijpend kan wijzigen. Immers, zowel de constraint op Nominalisering van S' (neerkomend op: S' mag niet betrekking hebben op een half- of volledig gesloten interval) als op Adverbialisatie (neerkomend op: S' mag niet enkelvoudig zijn als S' betrekking heeft op een half- of volledig gesloten interval) kunnen in één generaliserende regel worden verantwoord. Deze regel luidt als volgt:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze regel brengt tot uitdrukking dat alleen pluralisering van S' mogelijk is als S' betrekking heeft op een half- of volledig gesloten interval. De theoretische status van deze regel is ook duidelijk. Hij hoort niet thuis in het grammatische regelsys- teem zelf, maar is een conditie op pluralisering van S-knopen. Als zodanig is (36) af te leiden uit een nog algemener conditie op pluralisering, die als volgt luidt:
Regel (36a) is een algemene conditie op telbaarheid. Met andere woorden, genominaliseerde S'-en die via (34a) worden afgeleid, corresponderen met NP's die niettelbare substantieven bevatten. Bij pluralisatie van S'-knopen ontstaan situaties zoals geschetst in (19) op blz,202. Figuur (19) representeert een verzameling van temporele entiteiten die discreet geordend is. Met (19) correspondeert een geordende verzameling van half- of geheel gesloten intervallenRegel (36) is simpelweg een consequentie van het feit dat open intervallen niet meedoen bij pluralisatieGa naar eind19.. Conditie (36) ontlast de transformaties Nominalisering van S' en Adverbialisatie van de specifieke condities die hierboven zijn besproken. De informatie in die condities is cdeels af te leiden uit (36) zelf, deels uit het effect van (36) op de inrichting van de Strukturele Beschrijvingen van de twee transformaties in kwestie. Als het hierbovenstaande kan worden gehandhaafd, d.w.z. leidt tot een empirisch adequate beschrijving en tot verklarende generalisaties, dan wordt daarmee het bezwaar van Daalder tegen het ad hoe-karakter van de Adverbialisalie-theorie binnen het generatief-semantische kader opgeheven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.3. Stative duren nonstative fietsen.Daalder komt in paragraaf 2.3. tot de belangwekkende observatie dat in zinnen als
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ment vereisen, maar ‘dit komplement ontstaat onder een theorie van adverbialisering echter als [+stative] door het matrix predikaat DUREN’ (Daalder 1974:10). Eerst iets over de tegenstelling tussen statives en nonstatives (Lakoff 1965). Daalder geeft deze kenmerken een lexikale status: werkwoorden (en evt. adjectieven) worden als zodanig gemarkeerd. In Verkuyl (1970b:15-24) heb ik uitvoerig betoogd dat (non)stativiteit ook kenmerken zijn van hogere categorieën, met name de VP, en ik denk ook wel de S gezien de bijzondere relatie tussen bepaalde vormen van durativiteit en stativiteit. Opvallend is de nauwe relatie die bestaat tussen enerzijds het enkelvoud of meervoud van S' en anderzijds nonstativiteit. Zo kan in perfectische zinnen die uniciteit uitdrukken alleen een nonstative predi- kaat optreden. Men heeft wel Hij heeft nú gewandeld, Hij is nú voorzichtig geweest waarin verslag wordt gedaan van een zich juist voltrokken hebben gebeu- ren, terwijl daarentegen uitgesloten is *Hij is nu rijk geweest, *Hij heeft nu van zijn moeder gehouden, etc.Ga naar eind20. Ik zal in het hieronderstaande spreken over ‘(non)-stative predikaten’ en daarbij de status van beide kenmerken in het midden laten voor zover mogelijk. Wel kan geconstateerd worden dat gezien de relatie tussen bepaalde vormen van durativiteit enerzijds en stativiteit anderzijds de door Daalder aangesneden kwestie van belang is voor het betoog dat in de vorige paragraaf is ontwikkeld. Nu een observatie. Het is onvoldoende te zeggen dat beloven altijd nonstative predikaten in zijn complement moet hebben. Zinnen als:
In termen van de analyse van de vorige paragraaf echter is er wel een verklaring voor te vinden. Het verschil tussen zinnen als:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De observationele gegevens in (39) kunnen nu als volgt worden geordend. In (39a) en (39c) kan men zeggen dat via het werkwoord oefenen het kenmerk ‘nonstative’ naar voren komt: het wordt het hoofdwerkwoord van de zin. Het stative karakter dat duren heeft is a.h.w. weggewerkt naar een tweederangspositie in de duurbepa- ling. Merk op dat in beide zinnen de VP1 van de S (uitgaande van (25b)) volgens de analyse van de vorige paragraaf het tempuselement ø bevat. Kennelijk is dit voldoende voorwaarde om oefenen minstens als hoofdwerkwoord te laten optreden. In het geval dat de VP1 een Praet bevat en de S' een nultempuselement, moet (39b) verplicht worden afgeleid: immers, duren moet dan minstens als werkwoord optreden. Door de aanwezigheid van Praet is krachtens de in de vorige paragraaf voorgestelde constraint op het genereren van Praet en Pres een zin als (39d) eenvoudigweg uitgesloten. Het verschil tussen (39a) en (39c) tenslotte kan worden verklaard door aan te nemen dat in (39a) de S' ook een nultempus bevat dat wordt gecontroleerd door beloven. In (39c) bevat S', wel een tempuselement dat in de oppervlaktestruktuur te voorschijn komt. Cruciaal in deze analyse is dus niet de ontwikkeling van het tempuselement in S', maar de vraag of het tempuselement in VP1 van (255) ø is, of niet. Helaas kan ik door de lengte van dit artikel niet al te diep ingaan op de relatie tussen (non);tativiteit en (non)durativiteit. Daarom volsta ik hier met de constatering dat Daalders bezwaar tegen de Adverbialiserings-analyse met betrekking tot de zinnen (37) na het hierbovenstaande niet langer meer geldt. Het betekenisverschil tussen (37a) en (37b) is toe te schrijven aan het feit dat in een voor het overige gemeenschappelijke onderliggende struktuur van het type (25b) in de a-zin de verhouding tussen de twee tempuselementen Praet en ø precies omgekeerd is aan die in de b-zinGa naar eind21.. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4. Nog een keer n > 1.Daalder (1974:13-5) probeert in par. 2.3. aan te tonen datde Adverbialiseringshypothese tot nog een ongerijmdheid leidt. Heel beknopt samengevat komt haar redenering op het volgende neer. Ook frequentiebepalingen drukken herhaling uit, maar in tegenstelling tot rekkende duurbepalingen zijn ze te karakteriseren als distributief: ‘ze distribueren datgene wat de zin uitdrukt namelijk over meer dan één als diskreet gepresenteerde tijdsspanne, daarmee de iteratieve interpretatie bewerkend’ (1974:13). Ze stelt vervolgens dat een hogere predikatenanalyse voor frequentiebepalingen de juiste combinatie van frequentie-index (n > 1) en frequentiebepaling al in de dieptestruktuur moet verzorgen. Dit leidt voor een zin als Hij schoot de pijl herhaaldelijk af tot een struktuur van het type
De paradox ontstaat nu volgens Daalder in een zin als
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men zou namelijk verwachten dat de index n > 1 uit (41) voldoet aan de frequentie-eis gesteld door elke dag. ‘Deze verschijnselen zijn in Verkuyls benadering redelijkerwijze niet uitdrukbaar’, zo merkt zij op over de extra-iteratie in (42). Het is duidelijk dat (41) geen correcte weergave van mijn analyse is. Mijn voorstel komt neer op:
Hier is elke dag een predikaat bij S' (d.w.z. S uit (41a)) en daarmee wordt in principe weergegeven dat (41a) gepluraliseerd wordt. Uiteraard is (42a) niet te beschouwen als een concreet voorstel, want zoals gezegd in de vorige paragraaf is een beschrijving mogelijk zonder indices. Maar (42a) laat wel zien dat de hogerepredikaten beslist niet stuk loopt op zinnen als (42). Daalders alternatief, de regels (27) en (28) dragen niet bij tot enig dieper inzicht in de relatie tussen lexikale en niet-lexikale frequentie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Interpretatieve regels voor zinnen met bepalingen van duurmeting.In deze paragraaf zal ik proberen de consequenties van Jackendoff's voorstellen ten aanzien van de semantische representatie van een zin als (4b) Jan kocht urenlang een speldje van Piet verder door te trekken. In paragraaf 1 had ik de functioneel-semantische representatie van het (4a)-gedeelte van (4b) weergegeven als (8), die ik hier opnieuw geef:
Ik hoop in de tussenliggende paragrafen duidelijk te hebben gemaakt dat in de semantische representatie van (4b) veel beter kan worden gewerkt met kwantifica- tie over gebeurens dan met een nietszeggend kenmerk [+iteratief]. Dit houdt in dat (8) onvoldoende is om het (4a)-gedeelte van (4b) te verantwoorden. Zou men namelijk (8) combineren met de semantische informatie gevat in urenlang dan zou er ten onrechte een enkelvoudige lezing van (4b) ontstaan. In deze paragraaf zal ik proberen te beschrijven welke problemen zich voordoen voor iemand die met behulp van projectieregels of andere interpretatieve regels de semantische representatie wil vormen van (4b). Opgemerkt moet worden dat als het zou lukken (8) uit te breiden zodanig dat er een precieze semantische representatie ontstaat, dit artikel een (vrij) volledig proces zou beschrijven: vanuit een syntaktische struktuur als (43), die van het type (25a) is (afgezien van het kenmerk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in (25a)), bereikt men via het lexicon een semantische representatie.
Jackendoff neemt aan dat als een Adv niet meedoet aan de strikte subcategorisatie van het werkwoord, deze Adv wordt ‘verwijderd’ uit de S, d.w.z. bij de opbouw van de functionele struktuur (8) doet Adv voorlopig althans niet mee. Hij zegt hierover: ‘Let S' denote the sentence resulting from removing Adv from S.S' will have the same functional structure as S, since Adv does not contribute to the functional structure’ (1972:69). Geeft men nu globaal aan de wijze waarop Jackendoffs systeem van regels gaat opereren op Adv urenlang en het (4a)-gedeelte van (4b), dan is de volgende schets van de te verrichten operaties niet strijdig te noemen met het door Jackendoff ontworpen kader. In Verkuyl (1970:30) is betoogd dat in zinnen met een bepaling van duurmeting, zoals urenlang, gedurende drie uur, niet gekwantificeerd wordt over tijdstippen, maar over maateenheden. Bovendien dat we in dergelijke gevallen niet te maken hebben met een universele kwantor, maar met een numerieke kwantor, d.w.z. een uitdrukking die het aantal eenheden van een verzameling specificeert. Zinnen als (4b) geven het aantal eenheden ‘uur’ aan tijdens welke de gebeurens in kwestie plaatsvinden. Een dergelijke analyse vindt men onafhankelijk tot stand gekomen ook in Wunderlich (1970). Bartsch (1972) die het werk van Wunderlich kent, ontwikkelt een predikaat-logische notatiewijze die aansluit op het werk van de logicus Reichenbach. Ook zij stelt dat in de semantische representatie sprake moet zijn. van numerieke kwantoren, die ze aanduidt als ‘machtigheidskwantoren’, d.w.z. als kwantoren die de machtigheid of het kardinaalgetal van een verzameling aangeven. In haar notatie representeert zij de numerieke kwantoren als predikaten over de machtigheid van een verzameling, of liever: als functoren. DFat wil zeggen, in het geval van (4b) wordt aan een verzameling gebeurens een duur toegekend als verzameling van duureenheden, waarvan de machtigheid gelijk is aan meer dan 1 uur. Het idee dat een element in urenlang kan worden geanalyseerd als een functor die opererend op S' de specificatie van een aantal maateenheden oplevert, stemt overeen met Jackendoffs visie op de projectieregels die hij tot dusver heeft gegeven (als men hem tenminste welwillend leest). De formulering van bijv. !Psubject laat zien dat projectieregels kunnen worden opgevat als operaties op een reeds gevormde functionele struktuur die een uitgebreidere functionele struktuur oplevert. Hoe dan ook, men kan er nauwelijks onder uit, het resultaat van een mogelijke P duurmeting te zien als een functionele struktuur waarop de term ‘hogere predikatenanalyse’ (zo men wil ‘hogere functorenanalyse’) van toepassing is: het in S" bevatte predikaat is duidelijk "lager gelegen" dan de functor die op S' opereert. Een redelijke formulering van P duurmeting (d.w.z. redelijk in de geest blijvend van Jackendoff) is de volgende:Ga naar eind22. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met de formulering van (44) probeer ik aan te geven dat de uiteindelijke semantische representatie van zinnen met urenlang die men bij Jackendoff verwachten mag op grond van de door hem ontwikkelde apparatuur, niet essentieel verschilt van die ontwikkeld in Klooster (1972), Klooster en Verkuyl (1971) en Verkuyl (1972). Ik zal nu echter laten zien dat deze schets met een veel grotere precisie kan worden verbeterd tot een (vrij) volledige ombouw van de functioneel-semantische representatie (8) tot een volledige logisch-semantische representatie. Met andere woorden, (44) kan worden vervangen door een serie stappen die ik nu hieronder zal gaan beschrijven. Het is daarbij van belang te bedenken dat deze stappen nodig zijn om de functioneel-semantische informatie van het type (8) zo te kanaliseren dat de formatieregels van een (logisch-semantische) calculus de te ontwikkelen representatie kunnen structureren. Is een dergelijke kanalisering mogelijk dan is daarmee in principe een modeltheoretische semantiek voor een transformationele beschrijving mogelijkGa naar eind23.. Struktuur (8) representeert slechts één gebeuren dat in het verleden heeft plaatsgevonden. Dit laatste betekenisaspect is niet in (8) verantwoord. Vatten we het tempuselement Praet op als een tijdsoperator en korten we (8) af als W, dan kan (8) worden genoteerd als ‘P (W)’ waarbij P staat voor ‘Het was het geval dat...’ Deze notatie heeft echter niet de mogelijkheid om de iterativiteit van de gebeurens E1...En uit een schema als (19) te verantwoorden. Wat nu nodig is, is een repre- sentatie waarin kan worden uitgedrukt dat er gekwantificeerd wordt over gebeurens. In Verkuyl (1972:156-172) heb ik gewezen op de grote bruikbaarheid van het onderscheid bij Reichenbach (1966:255-274) tussen zgn. ding-predikaten en gebeur-predikaten. Een propositie als ‘Jan sliep’ kan worden geanalyseerd in termen van een ding-predikaat ‘sliep’, dat van toepassing is op een individu Jan. Dit wordt normaal genoteerd als ‘Sliep(Jan)’, afgekort als ‘S(x1)’. Men kan dezelfde propositie ook anders analyseren: de uitdrukking ‘Sliep(Jan)’ wordt nu beschouwd als een gebeur-predikaat dat een gebeuren v beschrijft. De uitdrukking ‘(Ev) [Sliep(Jan)]* (v)’ kan worden gelezen als ‘Er vond een gebeuren v plaats dat beschreven wordt als ‘Jan sliep’. Zoals gezegd, maakt ook Bartsch (1972) gebruik van deze notatie. Zou men nu (4a) willen beschrijven in termen van het gebeurpredikaat [W]*, dan zou de volgende representatie in termen van Reichen- bach bruikbaar zijn:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Om van (8) naar representaties van het type (45) te komen is een regel nodig die de propositionele vorm ‘[W]* (v)’ oplevert. Het predikaat CHANGE in W levert daarbij de cruciale informatie. Gegeven het predikaat CHANGE en drie argumenten, is het mogelijk de juiste waarden van de variabele v in (45) te bereiken. Merk op dat deze regel in feite gebaseerd is op de lexikale beschrijving van kopen. Immers, om in het lemma (6) van kopen de informatie te verantwoorden dat kopen betrekking heeft op een gebeuren, is een vrij aannemelijke strategie. Men kan dus een regel opstellen die ongeveer als volgt luidt:
Hierbij is GP een variabele waarvan een van de waarden W is. Verder moeten we aannemen dat er een verzameling van waarden is waarover de variabele v kan lopen. Zo kan men, gegeven de propositionele vorm ‘[W]* (v)’ komen tot de volgende verzameling G:
Ik zal nu van elk van de drie eisen proberen aan te tonen datde functioneel-semantische representatie die leidt tot strukturen van het type (8) geschikt kan worden gemaakt als een tussenstadium tussen ‘zuiver’ syntaktische (d.w.z. niet-lexikale) en ‘zuiver’ semantische representatie (d.w.z. een representatie waarin lexikale èn strukturele betekenis tot uitdrukking is gebracht). De eerste eis is cruciaal voor de vraag of zo'n onderneming echt kans van slagen heeft. Immers, de informatie in (4b) dat het gaat om gebeurens met één Bron en één Eindpunt en één object dat zich beweegt van Bron naar Eindpunt, kan niet halverwege het interpretatieproces worden toegevoegd, als men er tenminste van uitgaat dat hoe minder lagen een semantische component heeft des te beter deze component is ingericht. Ockham's mes snijdt ook in analyse-niveaus. Welnu, het ziet er naar uit dat aan de gestelde eis (a) kan worden voldaan, wanneer men de informatie in (8), d.w.z. in [W]*, iets nader specificeert. Men dient dan gebruik te maken van de informatie die gerepresenteerd is door de drie typen SPECIFIED QUANTITY OF X genoemd op blz. 15. Als men inderdaad aanneemt dat de aanduiding SPECIFIED QUANTITY OF X kan worden beschouwd als een aanduiding van een bepaald type kwantoren die bepaalde hoeveelheden uit een verzameling entiteiten X specificeren, dan ligt een mogelijke oplossing van het gestelde probleem dichtbij. Ik denk hieraan numerieke kwantoren (drie congresgangers), aan de iota-operator (Den Uyl, de congresganger), en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de eta-operator (een congresganger). Als men nu aanneemt dat deze operatoren aanwezig zijn in de functioneel-semantische representatie of nog beter, dat de informatie uitgedrukt door deze kwantoren er aanwezig is, dan kan men [W]* voldoende subklassificeren zodanig dat aan de eis (a) wordt voldaan. Bekijken we de drie argumenten van CHANGE iets nader, dan zien we dat in (4b) elk van de drie NP's betrekking heeft op één entiteit. Reichenbach (1966:264vv) volgend kan men de NP een speldje hier een ‘indefiniete beschrijving’ noemen, d.w.z. een beschrijving van een onbepaald individu. Eigennamen als Jan en Piet hebben meestal een aparte status in de logische semantiek, maar men kan ze zien als een geval van definiete beschrijvingen, zoals ook in Verkuyl (1972:142-155) is gesteld: Jan kan worden geanalyseerd als ‘de x zodanig dat x Jan is’. Concentreren we ons voorlopig op het tweede en derde argument van CHANGE, resp. Piet en Jan, dan zien we dat de informatie die in beide NP's ligt opgesloten, kan worden gehanteerd om aan eis (a) te voldoen: Piet representeert immers datgene dat correspondeert met het gemarkeerde beginpunt van een interval, en Jan kan op dezelfde wijze worden gerelateerd aan het eindpunt. Het probleem is nu hoe we deze informatie krijgen ‘omgevormd’ naar een logisch-semantische representatie. Vanzelfsprekend representeren de symbolen NP in (8) slechts zeer globaal en voorlopig de informatie die we via het lexicon in de functioneel-semantische representatie van (8) kunnen verwachten. Het is duidelijk dat een meer volledige versie van (8) de lezing van de betreffende NP's moet bevatten. Zo moet de NP een speldje de informatie bevatten dat de NP in het enkelvoud staat en dat de NP een onbepaald lidwoord bevat. Er zijn nu in principe twee mogelijkheden bij de genoemde ‘omvorming’ van de functioneel-semantische representatie. De eerste is dat in de lezing van de NP informatie is gerepresenteerd die nog duidelijk van syntaktische herkomst is, o.a. door categorieën (of zo men wil, kenmerken) als ONBEPAALD/ BEPAALD, PLURALIS/ SINGULARIS, etc.Ga naar eind24.. Deze informatie wordt dan door de ‘omvormingsregels’ gekanaliseerd in de syntaktische regels van de calculus die ten grondslag wordt gelegd aan de logisch-semantische representatie. De tweede mogelijkheid is dat in het lexicon direct wordt gewerkt met een representatie waarin kwantoren en variabelen optreden. Ik zal hier alleen de eerste mogelijkheid toepassen, omdat deze de homogeniteit van de functioneelsemantische representatie als tussenliggend stadium beter tot zijn recht laat komen. In dat geval zijn er regels nodig van het type:
Naast (48) is een regel nodig die op grond van de kenmerken ONBEPAALD en SINGULARIS tot eenzelfde resultaat leidt, maar dan met een eta-operatorGa naar eind25.. Terugkerend nu naar (8) kan men regels van het type (48) gebruiken om de aspectivische informatie waarvan gesproken wordt in eis (a), mee te nemen naar de te vormen logisch-semantische representatie. Immers, de NP1 en NP3 bevatten elk de categorieën BEPAALD èn SINGULARIS. Daardoor is de formulering mogelijk van een regel die als volgt luidt:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Regel (49) .maakt het noodzakelijk een deelverzameling Gvg van G te definiëren waarbij de correspondentie van de leden van Gvg en bijbehorende gesloten intervallen wordt gestipuleerd:
Dat wil zeggen, Gvg is een verzameling van gebeurens v beschreven door [W]* zodanig dar de verzameling van tijdstippen die corresponderen met een v een gesloten interval vormen. Hierbij is het van belang op te merken dat ‘een interval behorend bij v’ als volgt wordt gedefinieerd:
Gegeven deze definities is het duidelijk dat regel (49) ons - al binnen G zittend brengt naar Gvg. Daarbij moet een gebeurpredikaat [W]* dat voldoet aan de eis op G geïndiceerd worden als [W]* term-vg. Hiermee duid ik aan dat in de meer uitgewerkte versie de representatie (8) de aspectivische informatie ‘terminatief met een gemarkeerd begin- en eindpunt’ bevat. Uiteraard zijn soortgelijke regels nodig om andere deelverzamelingen van G te krijgen. Ik verwijs hier terug naar de punten (i) - (x) in paragraaf 3.1. Ik wil me hier beperken tot het aantonen dat het volledige interpretatieproces in principe kàn worden uitgevoerd. Nu eis (b). Er is een deelverzameling van G, zeg Gplur, die minstens twee leden telt:
Het is duidelijk dat we hiermee terug zijn bij het discussiepunt over de vraag of de informatie over meervoudige S-knopen in de dieptestruktuur aanwezig is of niet. Zou men strukturen van het type (25b) beschouwen als een syntaktische configuratie optredend in de dieptestruktuur, dan is er in principe geen enkel probleem: zoals ik heb aangetoond in paragraaf 3.2. en 3.3. is het zeer wel mogelijk de S' onmiddellijk te laten domineren door een meervoudige NP. In een dergelijke beschrijving komen we makkelijk bij Gplur terecht. Weigert men met Daalder een dieptestruktuur van het type (25b) aan te nemen, dan moet er een andere oplossing worden gezocht. Ik zal er hier twee behandelen. De eerste is die van Daalder: op grond van een struktuur als (43) mag de via de afzoekprocedure verkregen informatie plus die bevat in urenlang leiden tot een kenmerk [+iteratief] toegekend aan S.M.a.w. de informatie dat het gaat om meer dan één gebeuren, wordt toegevoegd tijdens de interpretatieve opbouw van de semantische representatie. Het is op dit punt goed om op te merken dat de door | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daalder (1974) gevolgde analyse veel eleganter kan worden ingericht: de aspectivi- sche informatie die zij moet verzamelen via een nogal discutabele afzoekproce- dure, is via de functioneel-semantische representatie al veel beter verantwoord, namelijk via (8), (46), (48), (49) en (50). Volgt men echter Daalders lijn van analyse dan is een projectieregel voor duurbepalingen als urenlang nodig die opereert ná regel (27) op blz. 23:
Het is van belang hier te stellen dat Daalder gezien het tot dusver ontwikkelde interpretatieve apparaat, gehouden is deze lijn te volgen bij aanname van (27). Zij is zelf te globaal in haar benadering geweest om deze consequenties op tafel te leggen. De tweede ‘zuiver’ interpretatieve oplossing is dat bij het verwijderen van Adv uit S in (43) de bij Jackendoff resulterende S' de optie krijgt aangeboden een meervoudige of enkelvoudige referentie te hebben. De onderliggende ratio hiervan is dat de verwijdering van Adv uit S in de zin van Jackendoff resulteert in een semantische struktuur waarbij een hoger predikaat wordt geïntroduceerd en waarbij S' gezien wordt als argument bij dat predikaat. Het is op dat punt wenselijk de referentie van S' te bepalen. Immers, het argument verwijst naar een individu of naar meer dan één individu, in dit geval gebeurens. De struktuur met de meervoudige S' wordt in de verdere ontwikkeling van de semantische representatie geaccepteerd als semantisch welgevormd. Die met de enkelvoudige S 'wordt door de aanwezigheid van urenlang uitgefilterd in de semantische component. In deze oplossing interfereert de referentiële component van de grammatica met de zich ontwikkelde semantische representatie. De tweede interpretatieve oplossing lijkt mij hier het meest plausibel te noemen. Een interpretatieve grammatica waarin strukturen als (25b) mogen voorkomen als syntaktische dieptestrukturen heeft in dit geval geen enkel probleem. Hoe dan ook. Aan eis (b) kan binnen het interpretatieve kader in principe worden voldaan. Tenslotte eis (c): de gebeurens in (4b) mogen elkaar niet overlappen. Ze maken deel uit van een verzameling, zeg Giter, die een deelverzameling is van Gplur en die voldoet aan (53):
Gegeven nu (53) kunnen we een klasse van gebeurens G' uit (4b) definiëren als:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vraag tea aanzien van (53) en (54) is wat betreft eis (c): is er informatie in de functioneel-semantische representatie zodat we weten dat de iteratieve gebeurens in (4b) elkaar niet overlappen. Merk op dat de niet-overlappingseis niet nodig is voor zinnen als:
Deze zin s]uit bij meervoudige token-referentie van een speldje niet uit dat Iben Uyl tegelijkertijd verschillende speldjes aan meer dan een congresganger overhandigde. Met andere woorden, de voorwaarden voor de overlapping zijn direct af te leiden uit de representaties van de drie NP's die als argument bij CHANGE optreden. Daarmee is dus in principe aan eis (c) voldaan. In het geval van (4b) moeten we uitkomen bij G'. Gegeven nu GWals semantische representatie van datgene dat door S' in (25b) en door Jackendoffs S' wordt uitgedrukt, zijn er twee methodes om de volledige semantische representatie van (4b) te verkrijgen. De eerste methode brengt ons via (51) bij een verzameling H' van intervallen die corresponderen met de elementen van G':
Dat wil zeggen, H' is de verzameling van intervallen behorend bij de gebeurens v die elementen zijn uit G'. Het is van belang op te merken dat pas door deze definitie de interpretatieve regels opererend op S' en urenlang van een juiste input kunnen worden voorzien. Immers, (55) representeert nu precies (19c). Urenlang prediceert een maat voor H' (of liever: bevat een predikaat dat een maat voor H' aangeeft). Wat nu nodig is, is een maat F (H') te definiëren als ‘de lengte van het kleinste gesloten interval waarbinnen H' bevat is’. In termen van (19c): de grenzen van het interval H' bepaald door urenlang zijn tB, en tEn. Men kan nu zeggen dat de betekenisrepresentatie van (4b) de volgende is:
Zou men urenlang vervangen door drie kwartier dan zou (56) veranderen in
Voluit geschreven komt (56) neer op: het aantal maateenheden ‘uur’ van het interval gevormd door de verzameling van gesloten intervallen behorend bij de gebeurens v die deel uitmaken van de verzameling G' van elkaar niet overlappende gebeurens beschreven als ‘Jan kocht een speldje van Piet’ is groter dan 1. De tweede methode waarover ik sprak, houdt in dat de te berekenen lengte niet over H' wordt geprediceerd maar over G' zelf. Beschouw F (G') als ‘de lengte (in tijdseenheden) van het kleinste gesloten interval waarbinnen elk tijdstip ligt waarop een v uit G' plaatsvindt’. In deze methode maken we dus gebruik van G'. In dat geval wordt de semantische representatie van (4b):
Ik zal mij hier niet bezighouden met de vraag welke van de twee methoden te verkiezen is. Ik constateer dat beide leiden tot de uiteindelijke logisch-semanti- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sche representatie van zin (4b). Een keuze zal afhangen van andere factoren dan die welke hier ter sprake zijn gekomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Enkele conclusies.Een aantal conclusies die volgen uit mijn betoog, zijn al vervat in de inleidende paragraaf. Daarom kan ik hier volstaan met een paar aanvullende conclusies. Ten eerste, het blijkt dat zowel de interpretatieve als de generatief-semantische beschrijving van aspecten kan steunen op een analyse in termen van een systeem van thematische relaties. In dit artikel heb ik mij beperkt tot het terminatieve aspect, maar het lijkt me dat andere aspecten op soortgelijke wijze kunnen worden gepreciseerd. Ten tweede, gegeven een interpretatieve beschrijvingsrichting, blijkt Jackendoffs syntaktische basisrepresentatie een redelijk descriptief houvast te bieden voor een stapsgewijze vertaling van syntaktische representatie naar semantische representatie. Daarbij blijkt de generatief-semantische invalshoek heuristisch gezien vruchtbaar te werken. Ten derde, gegeven een generatief-semantische beschrijvingsrichting doet zich het bekende probleem voor van het ontbreken van een (semantische) basisrepresentatie. Aan de andere kant laten de generalisaties met betrekking tot Adverbialisatie en Nominalisering van S' zien dat men mogelijkerwijze heel wat opgeeft als men besluit alleen van de interpretatieve richting uit te werken. Immers, de generalisaties betreffen verschijnselen die mogelijk beter vanuit de ‘semantiek-kant’ dan vanuit de ‘syntaxis-kant’ kunnen worden aangevat. Ten vierde, het lijkt nodig de aard van de benodigde interpretatieve regels grondig te analyseren en formeel te verantwoorden, alvorens ze superieur te achten aan regels van het type (34a) en (35a). Gegeven een ‘geslaagd’ interpretatief proces is het altijd mogelijk een generatief-semantisch proces terug te construeren. De aard van deze ‘terug’-regels is duidelijk verschillend van die van de interpretatieve regels. Men heeft in generatief-semantisch werk wellicht voorbarig gesteld dat transformaties de hele weg van semantische representatie naar oppervlaktestruktuur kunnen verzorgen. Wellicht voorbarig, want mogelijk moet men afstand doen van de opvatting dat er daarbij sprake is van een homogeen transformationeel proces, d.w.z. van een proces waarbij met slechts één type transformatie wordt gewerkt. Het is echter niet onaannemelijk dat de generatieve semantiek stadia in de afleiding zal moeten erkennen en dat zij zal moeten aannemen dat transformaties die bijv. betrekking hebben op volgorde en verplaatsingen formeel andere eigenschappen hebben dan pre-lexikale transformaties. Een precisering van deze stadia en een algebraïsch-taalkundige precisering van de notie ‘transformatie’ lijkt op dit ogenblik de belangrijkste noodzakelijke voorwaarde voor de generatieve semantiek zich verder als theoretische stroming te ontwikkelen binnen het transformationele kader. Indien zij daarin niet slaagt, zal zij zich tevreden moeten stellen met een heuristische rol in de ontwikkeling van de transformationele theorie.
Amsterdam, augustus-november 1974.Ga naar eind26. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BibliografieBartsch, Renate, 1972: Adverbialsemaniik. Die Konstitution logisch-semnantischer Repräseniationen von Adverbialkonstruktionen. Frankfurt. Booij, GE., 1974: ‘Zinsbepalingen in het Nederlands’ In: Spektator 3,8, 619-46. Chomsky, N., 1965: Aspects of the Theory of Syntax. Cambridge, Mass. Chomsky, N., 1970: ‘Remarks on Nominalization’. In Jacobs, R.A. en P.S. Rosenbaum (eds.), Readings in English Tran.sbrrnational Graminar. Waltharn, Mass., 184-221 Daalder, Saskia, 1974: ‘Uniforming of differentiatie in de taalbeschrijving’. In: Spektator 4, 2-28. Emonds, J.E., 1970: Root and Structure-Preserving Transformations. Indiana University Linguistic Club. Fillmore, Ch.J., 1968: ‘The Case for Case’. In: Bach, E en R.T. Harms (eds.), Universals in Linguistic Theory. London, etc., 1-90. Gruber, J.S., 1965: Studies in Lexical Relations. MIT-dissertatie. Gruber, J.S., 1967a: ‘Look and See’. In: Language 43,4, 937-47. Gruber, J.S., 1967b: Functions ofihe Lexicon in Formal Descripvive Grammars. TM 3770/000/00. S.D.C. Santa monica. Heinämäki, O.T., 1974: Serantics of English Temporal Connectives. Diss. University of Texas, Austin. Hoek, Th van den, 1972: ‘De aspekten: aspekten van een analyse’. In: Spektator 2, 4-30. Jackendoff, R.S., 1972: Semantic Interpretation in Generative Grammar. Cambridge, Mass./ London. Katz, J.J., 1972: Semantic Theory. New York, etc. Katz, J.J. en J.A. Fodor, 1963: ‘The Structure of a Semantic Theory’. In: Language 39, 170-210. Klooster, W.G., 1972: The Structure Underling Measure Phrase Sentences. Dordrecht. Klooster, W.G. en H.J. Verkuyl, 1971. ‘De transformationele relatie tussen duren + Specificerend Complement en bepalingen van duurmeting’. In: TNTL 87, 29-63. Klooster, W.G. en H.J. Verkuyl, 1974: ‘Adverbialization, Nominalization and Lexica] Options; A Reply.’. In: Foundations of Language II, 281-5. König, E., 1974: ‘The Sernantie Structure of Time Prepositions in English’. In: Foundations of Language 11, 551-63. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lewis, D., 1972: ‘General Semantics’. In: Davidson, D. en G. Harman (eds.) Semantics of Natural Language. Dordrecht, 169-218. Litteral, R., 1972: ‘Rhetorical Predicates and Time Topology in Anggor’. In: Foundations of Language 8, 391-410. Reichenbach, H., 1966: Elements of Symbolic Logic. New York/London. [1947] Verkuyl, H.J., 1970a: ‘De relevantie van logische operatoren voor de analyse van temporele bepalingen’. In: Studia Neerlandica 1,2, 7-33. Verkuyl, H.J., 1970b: ‘Kwantificering, conjunctie en pluralisvorming in zinnen met frekwentie’. Interne Publikatie van het Instituut voor Neerlandistiek. Amsterdam. Verkuyl, H.J., 1972: On the Compositonal Naiure of the Aspects. Dordrecht. Wunderlich, D., 1970: Tempus und Zeitrefrenz im Deutschen. München. |
|