Spektator. Jaargang 4
(1974-1975)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 128]
| |||||||||
De erfenis van Propp: het verhaalmodel van Doelez̄elGa naar eind*
| |||||||||
2.Vanuit Propps funktiebegrip kan men de termen synonymie, homonymie en polysemie begrijpen. Deze begrippen vindt men niet allemaal expliciet zo genoemd bij Propp, maar ze spelen iets anders geformuleerd wel een centrale rolGa naar eind3 De voorbeelden (1) en (2) illustreren het begrip synonymie: verschillende ‘daden’ | |||||||||
[pagina 129]
| |||||||||
hebben dezelfde funktionele betekenis: het fundament van Propps theorie. Voor de funktie Schade (VIII) bijvoorbeeld geeft Propp 19 soorten (species). Deze soorten zijn weer nader ingedeeld in variëteiten - Propp trekt zelf duidelijk de parallel met Linnaeus -. Enige van die soorten zijn dan: de antagonistGa naar eind4 Schaakt een menselijk wezen; de antagonist steelt een magisch voorwerp; de antagonist vernielt de oogst. Deze laaste soort heeft dan weer variëteiten: het paard vreet de hooiberg af, de beer steelt de haver, de kraanvogel steelt de erwten. De begrippen homonymie en polysemie kunnen gedestilleerd worden uit Propps vierde hoofdstuk dat in de Franse vertaling heet: ‘Les assimolations. La double signification morphologique de la même fonction’.Ga naar eind5 Onderscheiden funkties kunnen een ge,issimileerde ‘oppervlakte’-vorm krijgen. We zagen eerder dat het ‘vervullen van een moeilijke opdracht’ voor verschillende funkties kan staan. De plaats van deze daad in de intrige bepaalt dan de funktionele betekenis: homonymie. Polysemie treedt op als één handeling meer funkties tegelijk specificeert: de prins verbiedt de prinses het huis te verlaten; een vrouw verleidt de prinses tot een wandeling. Deze wandeling is dan tegelijk ‘Overtreding van een gebod’ (Propps derde funktie) en ‘Onvrijwillige medeplichtigheid’ (VII). | |||||||||
3.Propps doel is te laten- zien dat alle toversprookjes van hetzelfde type zijn wat hun struktuur betreft. Tegelijkertijd is hij op zoek naar de oermythe. Rond beide doelstellingen is eeu uitgebreide discussie ontstaan, die we hier niet hoeven te volgendGa naar eind6 Voor en at het om Propp als grondlegger vats eert verhaaltheorie. Aan de opbouw van deze theorie is vooral door de Franse strukturalisten enthousiast gewerkt. Breimond zegt in 19647:Ga naar eind7 Ce que Propp étudie dans le conte russe...c'est une couche de signification autonome, dotée d'une structure qui peut être isolée de l'ensemble du message: le récit. En bijna tien jaar later zegt Roland Barthes over de strukturele analyse:Ga naar eind8 L'analyse structurale cherche à établir un modèle narratif, èvidemment formel, une structure ou une grammaire du Récit, à partir desquels (une fois trouvés) chaque récit particulier sera analysé en termes d'écarts. Men is op zoek naar een, bij voorkeur universele, verhaalstruktuur. We willen hier geen tien jaar strukturele verhaalarnalyse volgen, evenmin ingaan op de theoretische status van het begrippenapparaat dat sedert Propp ontwikkeld is.Ga naar eind9 De bedoeling van dit artikel is een uiteenzetting te geven van het vrij synthetische en (bv. bij het maken van skripties) gezaghebbende artikel van Lubomir Dolezel: Trom Motifemes to Motifs.Ga naar eind10 Bij dit artikel en de gebruiksmogelijkheden ervan voor verhaalanalyse wil ik enige kritische opmerkingen plaatsen. | |||||||||
4.Dolez̄el wil een synthetische schets geven van de stand van zaken in de narratieve theorieën. Hij baseert zich daarbij op het pionierswerk van de Russische formalis- | |||||||||
[pagina 130]
| |||||||||
ten en op de Franse strukturalisten. Zoals de meeste strukturalisten is hij vooral geinteresseerd in de studie van de ‘story’ meer dan bv. in die van de karakters. Hij wijst erop dat de funkties van Propp in verschillende varianten voorkomen: Schade (Villainy) bv. als Schaking of Ontvoering. Ik noemde deze varianten bij Propp soorten (species). De soorten komen weer voor in allerlei variëteiten, die Dolez̄el motieven noemt. In Propps ogen - zo stelt Dolez̄el - zijn alleen de funkties ‘invarianten’ en alleen de funkties kunnen dan ook verantwoord worden in een struktureel model. ‘Motieven’ zijn voor Propp variabelen en irrelevant voor zijn model.Ga naar eind11 Volgens Dolez̄el echter moet een strukturele teksttheorie alle niveaus van tekstorganisatie verantwoorden. Een gelaagd model is dan ook de beste basis voor een volledige theorie. In het aan Jan Mukaŕovský opgedragen nummer van Poetics, waarin Dolez̄els artikel is verschenen, baseert hij zich elegant op Mukaŕovský's driedeling (klank, betekenis, thema) en meer in het bijzonder op Roland Barthes' befaamde drie niveaus uit 1966.Ga naar eind12 Dolez̄el noemt een funktie motifeemGa naar eind13 en onderscheidt de niveaus: 1. motifemen, 2. motieven, 3. tekstuur. Hij acht zijn schema een modificatie van dat van Barthes. Nu zijn bij Barthes de drie niveaus onderling verbonden door een - wat deze noemt - progressieve integratie: een funktie krijgt pas betekenis voorzover hij plaats vindt binnen het handelen van een ‘actant’ en de action krijgt pas zijn laatste betekenis door het feit dat ze verteld wordt. Barthes' driedeling is dus dynamisch, de niveaus geven elkaar zin. Dolez̄els driedeling berust op verschillen in abstractie en kan dus bezwaarlijk een ‘modificatie’ van Barthes genoemd worden. Bijzonder problematisch is daarbij de vergelijking van de middenniveaus (resp. actions en motieven). | |||||||||
5.Wat betekenen nu in de niveaus van Dolez̄el motifeem, motief en (motief) tekstuur. Motifeem en motief behoren tot de metataal. Taal over taal. Tekstuur is een ander woord voor (een deel van) de verhalende tekst zelf. Motifeem wordt door Dolez̄el gedefinieerd als M = Ant + Act. Dat wil zeggen motifeem = actant + act. De term actant is vertrouwd van Greimas.Ga naar eind14 Ze is wat langer dan Ant, maar naast Act minder verwarrend. In natuurlijke taal ziet een motifeem er by. zo uit: de held keerde terug; de held doorstond de test (beide met één actant) of: de held versloeg de schurk (2 actants). Bij een bepaalde act behoort een bepaalde actant. Propp stelde iets soortgelijks: hij verdeelt de funkties over zeven sferen, elk behorend bij een bepaalde actant (by. de held, de helper). Dolez̄el gebruikt in d it verband de logische term motifeemfunktie, wel te onderscheiden van Propps funktiebegrip: de motifeemfunktie wijst bepaalde act-uitdrukkingen toe aan bepaalde actant-uitdrukkingen. Zoals uit het bovenstaande blijkt zijn motifemen de funkties van Propp (met de soorten, species daarvan). Een motief is minder abstract, dichter bij de verhalende tekst. De definitie is m = c + a. Motief = karakter + handeling (character + action). Een karakter kan iedere handeling volvoeren en omgekeerd kan een handeling toegewezen worden aan ieder karakter. Er is dus geen logische motieffunktie. In natuurlijke taal: Iwan doodde de draak; de rechter veroordeelde Meursault ter dood. Steeds de vorm Nc + Va (+ Nc): een nomen dat een karakter aangeeft + verbum van handelen (+ | |||||||||
[pagina 131]
| |||||||||
eventueel nog een nomen = objekt). Het motief komt overeen met Propps variëteit. In de verhalende tekst vindt men het motief terug als motiefiekstuur. ‘Le président m'a dit dans une forme bizarre que j'aurais la tête. tranchée sur one place publique au nom du peule francais‘ (C'amus). Sinds Propp is de studie geconcentreerd op de acts. De actants kregen vaak minder aandacht. De eerste systematische studie op dit gebied is van Greimas.Ga naar eind15 Diens binaire systeem (sujet vs. objet; destinateur vs. destinataire; adjuvant vs. opposant) lijkt Dolez̄el te beperkt zowel in repertoire als in mogelijkheden van opposities. Voorlopig wil hij geen a priori restricties stellen aan aantal en relaties van de actants. | |||||||||
6.We zagen dat Propp een vaste volgorde voor zijn funkties postuleerde. Bremond heeft wat de volgorde betreft helangrijke verfijningen aangebracht. In pleats van lineariteit stelt hij verstrengingen. Fukties worden deterministisch aan elkaar verbonden wanneer de ‘natuurlijke logica’ dat voorschrijft. ‘Het is onmogelijk aan te komen voordat men vertrokken is’.Ga naar eind16 Naast dit deterrninisme van logische aard is er een typologische bepaaldheid, naar een term van Ivanov-Toporov:Ga naar eind17 gebonden aan bepaalde verhaaltypen. Sommige motifemen zijn volgens Dolez̄el volkomen vrij. De volgorde van de motifemen koppelt Dolez̄el aan Tomas̄evskij's begrippen label en sjuz̄et, hier fabula en plot. Fabula is voor Tomas̄evskij de sequentie van de inotieven hun natuurlijke chronologische en causale volgorde, terwijl plot de volgorde van diezelfde motieven is, maar dan ‘zoals gegeven in het literaire werk’.Ga naar eind18 Dolez̄el maakt daarvan: Fabula is de volgorde van de motifernen, plot is de volgorde van de motieven. Voor Propps corpus vallen fabula en plot samen. Er is vaak op gewezen dat er bij Propp een eiricelredenering dreigt: motifeem (funktie) wordt gedefinieerd aan de hand van een bepaalde volgorde (de plaats bepaalt aard van de funktie, zie hierboven par. 2) en de ‘fabula’ wordt gedefinieerd door de geordende volgorde van de motifemen. Bij Propp - zo zegt Dolez̄el - is deze cirkel ad hoc opgelost: als een en dezelfde fabula (die Propp op het spoor meent te zijn) in een verzameling narratieve teksten steeds weer gematerialiseerd wordt. is het eenvoudig de zich herhalende invariante elemten te vinden. In de literaire werken is dit niet of slechts bij uitzondering mogelijk. Daar is dus een deductieve methode nodig; een constructiemethode, zegt Dolez̄el, die niet alleen standaard - maar ook niet standaard - fabula's genereert: niet alleen fabula's die verwerkelijkt zijn in bestaande teksten, maar ook ‘les possibles narratives’. Dolez̄el voelt dan ook voor een systeem zoals dat gesuggereerd is door Bremond en dat ik btj Claude Chabrol zo vond sarnengevat:Ga naar eind19 [...] la constitution d'rune grammaire narrative indépendante de la sémantque, à cette précision prés qu'elle intègre à ses régles un vocabulture de base comme dégradation/amélioration, mérite/démérite, récompense/châtiment etc., celui-ci non depourvu de signification, mais d'ordre universel et tout autant grammatical que sémantique[...]. Basisvocabulaire plus regels genereren als in een grammatica de ‘mogelijke verhalen’! Dolez̄el lijkt het overigens vruchtbaarder en eenvoudiger om als basisvocabulaire uit te gaan van een systeem van actants, wier getal geringer zal zijn. Zo'n of Bremonds deductieve systeem, dat mogelijk fabula's genereert neemt de | |||||||||
[pagina 132]
| |||||||||
noodzaak van een inductieve procedure echter niet weg. Het lijkt er zelfs op dat Dolezel in zijn voorbeeldmateriaal de fabula's vooral inductief opstelt. | |||||||||
7.Dolezel onderscheidt wat de motieven betreft: a. fabula-motieven; zij zijn relevant voor de specificatie van de fabula; b. non-fabula-motieven; voor de specificatie van de fabula zijn zij overbodig. Ze worden op motief-niveau toegevoegd. De fabula-motieven vormen de strukturele kern van het verhaal (en van de karakters). Men kan ook zeggen dat het die motieven zijn die kunnen worden geïnterpreteerd in termen van motifemen. Fabula + handelingskontekst (die uitgedrukt wordt in de non-fabula-motieven) geven de struktuur van het verhaal op motiefniveau. Teleurstellend hierbij is dat Dolez̄el weinig voorschriften geeft voor het ontdekken van de strukturele kern van een verhaal. Toch stelt hij voor twee verhalen die kern vast, als hij aan het slot van zijn artikel zijn hypotheses wil gaan toetsen. Hij benadrukt dat de relevantie van de motifemen niets te doen heeft met de semantiek ervan:Ga naar eind20 We cannot say that semantically banal motifs (i.e. motifs designating banal actions such as ‘arrival’, ‘departure’, ‘telephoning’ ‘sleeping’ etc.) are eo ipso non-fabula motifs; any banal motif can assume fabulaic function. On the other hand, semantically momentous motifs (such as ‘Ci dies’) are not automatically relevant for the structure of the fabula. Ik begrijp het woord semantisch hier niet. M.i. is het sterven van een karakter ook semantisch oninteressant als het oninteressant is voor de fabula. Als Dolez̄el bedoelt dat een banale handeling als ‘telefoneren’ een scharnier in de struktuur kan zijn dan ben ik dat met hem eens. Maar dan is het de vraag of telefoneren in dat geval semantisch banaal is. In ieder geval blijven de criteria onduidelijk. Een uitdrukkelijk semantisch systeem (Dolezel noemt zijn systeem nadrukkelijk niet-semantisch) zoals dat van BarthesGa naar eind21, dat werkt met verbindende katalysen tussen de kernfunkties lijkt mij in dezen vruchtbaarder. | |||||||||
8.De relatie motifeem-fabulamotief is gekarakteriseerd door non-conformiteit.
| |||||||||
[pagina 133]
| |||||||||
| |||||||||
9.In iedere tekst zijn motiefteksturen verweven met andere delen van de tekst (karakter-, omgevingbeschrijvingen e.d.). Bij een analyse van de motiefstruktuur moeten die ander, delen eerst verwijderd worden. Dolezel geeft vier zinnen uit ‘Amy Foster’ van Conrad: (1) (Amy Foster) ran out with the child in her arms. Eenvoudig geroeg, maar wat te denken van de ‘nouveau roman’ die de handelingen ‘opbouwt’ uit veranderende beschrijvingen (ik simplificeer)? Nieuwlichterij? Maar ook De Balzac - aldus Francoise van Rossum-GuyonGa naar eind24 - kondigt de gebeurtenissen die gaan komen aan in bv. de beschrijving van een vervallen huis in het begin van een van zijn romans.Ga naar eind25 In een nis ziet men een Mariabeeld ‘mutilée pendant la Révolution’. Véronique, de hoofdpersoon, zal in jeugd door de waterpokken geschonden worden en later vervallen tot (geschonden worden door) zondig gedrag. Philippe Hamon zegt: [la description apporte] une information indirecte sur l'avenir des personnages.Ga naar eind26 Een struktuurbeschrijving van de story kan de ‘beschrijvingen’ niet buitten beschouwing laten. Het criterium Nc + Va voldoet neit. Van Dijk, die een verhaaltheorie juist verbindt met de ‘Philosophy of action’ stelt (na een voorbeeld)Ga naar eind27: The fact that it seems reasonable to consider (such a) discourse to be still an action discourrse, and not a state description, may be explained by the indirect relevance of state descriptions as possible conditions for inducing feelings, preferences and their possible mental consequences like intentions and purposes of action. Als we dan toch een aantal zinnen verwijderd hebben worden de overgebleven zinnen herschreven. De motief-oppervlaktestructuur vormt de input, de motiefdieptestructuur de output. De benodigde herschrijfproced tire heeft: 1. ee synaktische component die opperviaktezinnen tot kernzinnen moet herleiden(kernelization)Ga naar eind28; 2. een semantische compoiwnt die referentieel equivalente gen uit de motiefstruktuur tot klasse-uitdrukkgen herleidt. Door deze sernantische reduktie worden tekstuuruitdrukkingen herschreven in termen van een basis-narratiefvocabulaire dat bestaat uit standaardnamen voor karakters en een lijst van niet-equivalente handelingswerkwoorden. De semantische redukties van de bepalingen acht Dolez̄el van minder belang - hij zegt niet van hoeveel minder belang: zeker is dat bv. dubbel verbonden bepalingen ook voor de handeling essentiële informatie kunnen verschaffen. De standaardnamen voor de karakters biedt de tekst zelf zonder veel moeite: zo zou, neem ik aan, een verhaal waar de handelende persoon beurtelings De Stagi- | |||||||||
[pagina 134]
| |||||||||
riet, Plato's jonge vriend, Alexanders leermeester en Aristoteles genoemd wordt gemakkelijk de reductie Aristoteles, misschien wel A'teles opleveren. Moeilijker is het gesteld met de rest van het basisvocabulaire. In de praktijk gaat het dus om het opstellen van een lijst van niet-equivalente handelingswerkwoorden. ‘Modern semantics of the verb which aims at the description of the semantic system of the verb (see, for example, Apresjan, 1967) will contribute substantially to the solution of this task’Ga naar eind29 Voorlopig blijft het behelpen. Zo wordt Conrads: And suddenly, one fine morning in spring, he rescued from an untimely death a grandchild of old Swaffer. Het begin van een Hemingwayverhaal (in feite het verderop behandelde): ‘The door of Henry's lunchroom opened and two men came in’. wordt: ‘Al and Mack opened the door of Henry's lunchroom’ en ‘Al and Mack came in’. Het laatste voorbeeld laat zien hoe herschrijving van één zin uit de motieftekstuur twee motieven oplevert - een voorbeeld van polysemie op dit niveau. Het reduceren van teksten tot motieven, waarvan Dolez̄el zegt: ‘Thus we can expect that the relationship between motif structures and motif textures can be described by a well defined formal re-writing procedure’Ga naar eind30 lijkt mij voorlopig een blijvend probleem: hoe bereiken we dat de eenheden van een struktuurheschrijving de essentie van de tekst (desnoods slechts als story) recht doen? Het probleem is vaak onderkend tot bij het optimistische collectivum Van Dijk, Ihwe, Petöfi, Rieser toeGa naar eind31 Als vingeroefening nog een fragment uit een verhaal van Henk Romijn Meijer - Daar gaat een zieke dominee voorbijGa naar eind32, een fragment dat bij een onbetekenende navraag van mijn kant door de meeste lezers als een der kernen van het verhaal werd aangevoeld. Om wat zich afspeelde op straat zette hij zich of aan de leuningen van de leren fauteuil, een zwaar lichaam opheffend uit een verzakte houding, een lichaam dat zwaarder woog dan zijn gewicht. Zodra het stand hield, rechtop, schoot een arm spontaan hoog omhoog, jeugd en sterkte verbeeldend in de kracht van een groet naar de man die zo lang als het ging kaarsrecht had gelopen en nu een geringe tol moest betalen aan leeftijd en naderend verval. De zwarte hoed in zijn stijve zwaai deed zijn vader glimlachen. Hij mompelde lets verblufts dat de klank had van ‘tjonge’. Pas daarna gebeurde het boven-verwachte: minzaam neeg de man op het trottoir om het halfopen hekje te sluiten en de tuin tegen honds geweld te behoeden. Achter de ruit knikte zijn vader zijn onuitsprckelijke dank. wordt: ‘De vader komt omhoog’; ‘De vader heft de arm’; ‘De vader groet de voorbijganger (= dominee)’; ‘De dominee komt (langzaam) voorbij’ enz. Nu heeft men met zo'n voorbeeld de lathers gauw op z'n hand, maar Dolez̄el doet hier en in een vroeger artikelGa naar eind33 niet veel anders, wanneer hij de tekst herschrijft. Misschien ook lijkt het voorbeeld wat goedkoop omdat de ‘herschrijvingen’ eerder bouwstenen zijn voor een karakteropbouw dan voor de story. Maar Dolez̄el vertelt niet welke verhalen zich (niet) voor zijn abstraheren lenen en kiest zelf gemakkelijke voorbeelden van verhalen waar primair ‘iets gebeurt’; zo ziet hij dat tenminste. | |||||||||
[pagina 135]
| |||||||||
Dolez̄el wijst er nog op dat ook bij de overgang van motiefniveau naar tekstuur een soort synonymie een rol speelt. Een en hetzelfde motief kan door verschillende, equivalente teksturen verwoord worden. Aan de schrijver is de keuze (hierboven zagen we al polysemie). Terecht zegt Dolez̄el: A theory of narrative structures which eliminates the study of texture eliminates the possibility of discovering aesthetic qualities of narrative texts. Het is niet de grote verdienste van Dolez̄el voor dit niveau aandacht te vragen, dat hebben er velen gedaanGa naar eind34 Zijn verdienste is dat hij een poging doet deze stilistische creativiteit struktureel te verantwoorden. | |||||||||
10.Dolez̄el noemt zijn model en dat van Barthes uit S/ZGa naar eind35 (een verfijning van het model van 1966)Ga naar eind36 ‘two most important contemporary models of the structure of the story’Ga naar eind37 Geen wonder dat hij zijn model wil toetsen aan narratief materiaal. Daartoe neemt hij het Russische sprookje ‘De Tovenaarsleerling’Ga naar eind38 en Ernst Hemingway's ‘The Killers’Ga naar eind39 een verhaal dat als Nabokov gelijk heeft het enige is dat Hemingway net geen schrijver van jongensboeken maakt. Misschien lenen dan toch de meest sophisticated verhalen zich voor strukturele analyses.Ga naar eind40 Het toetsingsmateriaal is beperkt door de beperktheid van het artikel. Het is echter niet willekeurig gekozen: een traditioneel volksverhaal en een verhaal uit de ‘high literature’. In beide teksten is er één elementaire fabula ‘Ontmoeting van antagonisten’. Deze gelijkvormigheid maakt het mogelijk bepaalde vergelijkende en contrasterende waarnemingen te maken op het niveau van de motifemen. Beide teksten manifesteren ook motiefherhaling: zo kunnen we tweemaal de tekstuele variëteit van struktureel identieke motieven waarnemen. Thus the universality of the motifeme model will be tested in both crucial aspects: in its ability to reveal structural homomorphism or similarity, and in its ability to make relevant contributions to the study of structural differences. Not only two different texts, but two opposite types of narrative creativity will be subject to the test.Ga naar eind41 Bij de laatste uitspraak van Dolez̄el wil ik enige kanttekeningen maken:
| |||||||||
[pagina 136]
| |||||||||
| |||||||||
11.Ik doe Dolez̄el natuurlijk onrecht door vooral het Hemingwayverhaal te bespreken. Immers Dolez̄el wil duidelijk vergelijkend te werk gaan en laten zien hoe zijn model overeenkomsten en verschillen binnen de gekozen voorbeelden kan beschrÿven. Ik geloof dat hij op deze punten ook slaagt en ieder die de basisbegrippen van Dolez̄el begrepen heeft kan zich hiervan ter plaatse overtuigen. De moeilijke bereikbaarheid van een vertaling van ‘De Tovenaarsleerling’ en het feit dat Dolez̄el zijn citaten in het Russisch geeft bevorderen de communicatie echter niet. Ik geef eerst de korte inhoud van het eerste deel van het sprookje: een vader wil zijn zoon in de leer doen en doet dat bij een zich daartoe aanbiedende tovenaar. De tovenaar onderricht de jongeman. Er is afgesproken dat de vader de jongeman na drie jaar zal komen terughalen en dat hij zijn zoon dan zal moeten herkennen. Daags voor de afgesproken dag komt de zoon de vader aan de afspraak herinneren. Daartoe bezoekt hij zijn vader als vogeltje, verandert zich ter plaatse in jongeman en vertelt zijn vader hoe hij hem de volgende dag kan herkennen. 1-lij vertrekt weer als vogeltje. De vader weet de volgende dag zijn soon driemaal te herkennen en neemt hem mee naar huis. Ook in het verdere verloop van het sprookje spelen gedaanteverwisselingen een grote rol. In het laatste deel nemen tovenaar en leerling om strijd andere gedaanten aan en uiteindelijk verslaat Ieerling/zoon/havik de leermeester/tovenaar/ haan. Dolez̄el onderscheidt drie ‘actantial characters’ die vijf actants specificeren: de zoon specificeert alleen de ‘held’; de tovenaar de ‘schenker’ en de ‘schurk’; de vader de ‘zender’ en de ‘helper’. Voordat men nu de fabula in zich opneemt en denkt, dat het precies klopt, moet men bedenken dat ik mijn ‘semantische’ samenvatting zo kort mogelijk heb gemaakt, zo kort dat men de fabula nog kan begrijpen: The hero lacks a commodity. The dispatcher sends the hero off from home to the donator. The donator transfers upon the hero a magic agent. The donator sets a difficult task. The helper solves the difficult task. The helper brings the hero back home. The hero liquidates the lack. The hero sets an interdiction to the helper...The hero punishes the villainGa naar eind44. Men ziet: een Proppiaans geheel en inderdaad ook een van de 150 door Propp onderzochte sprookjes. Men moet daarbij nog bedenken dat het motifeem ‘The donator transfers upon the hero a magic agent’ impliciet gespecificeerd wordt door het motief ‘de zoon verschijnt thuis in de gedaante van een vogel, verandert in een mens en weer in een vogel’. Voor de toelaatbaarheid van impliciete specificaties stelt Dolezel restricties. Bij impliciete specificatie dreigt natuurlijk resp. hineininterpretieren en weginterpreteren. Maar Dolezel is zich van dit gevaar bewust: vandaar de restricties. | |||||||||
[pagina 137]
| |||||||||
Het motief ‘gedaanteverwisseling’ specificeert verschillende motifemen o.a. ‘achtervolging’ en ‘straf’: de al vaak gesignaleerde homonymic (par.2). De tekstuur van. hetzelfde motief vertoont, zo laat Dolez̄el zien, verschillende variaties. | |||||||||
12.Een samenvatting van het Hemingway-verhaal zou er als volgt uit kunnen zien: Twee mannen Al en MaxGa naar eind45. komen rond vijf uur in Henry's lunchroom. Ze willen dineren, maar de eigenaar George kan alleen sandwiches bieden, wat de heren allerminst bevalt, Beide mannen gedragen zich brutaal en dreigend. Ze bevelen de andere bezoeker, Nick, naar de keuken te gaan. Een der mannen openbaart het plan am de Zweed Ole Andreson neer te schieten wanneer deze komt eten. George mag tegenover binnenkomende klanten niets laten merken en een der gangsters prijst hem daar ironisch voor. Nick zit intussen met Sam, de kok, in de keuken vastgebonden. Een der mannen laat merken dat hij in opdracht handelt en dat hij Ole Andreson niet kent. Na een uur, als Ole niet is komen opdagen gaan de gangsters onverrichterrzake weg. Nick gaat met George's halve instemming en tegen Sams bange raadgeving in Ole And reson waarschuwen. Deze neemt de waarschuwing serieus doch zegt niet te vluchten. ‘I'm through with all that running around.’ Nick keert terug en wil geschokt de stad verlaten: ‘I can't stand to think about him waiting in the room and knowing he's going to get it. It's too damned awful.’ Dolez̄el neemt dezelfde actants als in het Russische sprookje: ‘held’, ‘schurk’, ‘helper’ en ‘zender’Ga naar eind46.; de rol van de ‘zender’ is echter minimaal (zie boven mijn ‘halve instemming’) en deze wordt dan ook niet in de structuur van de fabula opgenomen: The villain arrives. The hero does not arrive. The villain does not cause harm to the hero. The villain leaves. The helper does not help. The hero does not fight. The hero does not save himself. The helper leaves. Het valt op dat de fabula negatief geformuleerd is en dat anders dan in het sprookje, waar de held in het begin van huis vertrekt, de schurk in het begin aankomt. George, Nick en de kok worden door Dolez̄el grotendeels non-fabulakarakters genoemd. Wat hun status daarmee wordt op semantisch vlak is wederom niet duidelijk. Toch zal iedere interpretatie rekening moeten houden met de bange kok en in ieder geval met een volledige Nick. Spreken Brooks en Penn WarrenGa naar eind47. niet van Nick's story' (vgl.par.10)? Maar een fabula-zo zagen we-wordt nu eenmaal niet opgesteld naar semantische relevantie! | |||||||||
13.Als we wisten hoe die fabula wel opgesteld is, waren we een stuk verder. We hebben gezien dat Dolez̄el een (deductieve) constructiemethode nodigacht, die de ‘mogelijke verhalen’ genereert. Het is echter duidelijk dat de fabula van ‘The Killers’ niet uit een deductief systeem is komen rollen. Het lijkt er eerder op dat een aantal funkties die men uit Propp kent zijn klaargemaakt voor de fabula van | |||||||||
[pagina 138]
| |||||||||
het Hemingwayverhaal. Aan de opstelling van die fabula is dan wel interpretatie voorafgegaan. Dolez̄el stelt in zijn vroegere artikelGa naar eind48.: It is to be emphasized, however, that structural analysis is a necessary precondition of any consistent critical interpretation, which otherwise is nothing more than ingenious speculation. Welnu, die speculatie, ingenieus of niet, is ook voorafgegaan aan Dolez̄els strukturele analyse. De fabula is niet door regels gegenereerd. Het toekennen van de nonfabula-status aan Nick, George en Sam (de toeschouwers noemt hij hen!) is uitsluitend interpretatie, een selectieve interpretatie bovendien, die ook op storyvlak onvoldoende verantwoordt. Een laatste bezwaar. Volgens Dolez̄el is het gedrag van de actants niet wat je van hen zou verwachten. Het klopt niet met de mimetische waarschijnlijkheid, maar eerder met de structurele normen van een zuiver ‘negatieve’ fabula, die geen verandering brengt in de verhouding tussen de belangrijkste actants. Men kan echter opmerken dat ‘het waarschijnlijke’ van Hemingway waarschijnlijk anders is dan dat van Dolez̄el en dat het ‘negatieve’ verloop van de fabula alleen vanuit een bepaald denkpatroon (gevoed bv. door Propps sprookjes) negatief to noemen is. Ook het feit dat Dolez̄el de losse verzekering van Max dat hij Ole Andreson gaat doden ‘to oblige a friend’ ethische motivatie noemt wijst op eenzelfde denkpatroonGa naar eind49.. | |||||||||
14.Ik noemde Dolez̄els artikel een (bij scripties) gezaghebbend artikel. Dat mag iedereen het na mijn kritische opmerkingen nog vinden. Feitelijk is het in menig opzicht ook goed bruikbaar. Dolez̄els doelstelling bij de aanbieding van zijn toetsingsmateriaal: ‘het in een model verantwoorden van gelijkheid én variëteit’, is wel degelijk voor een groot deel verwezenlijkt. Zijn synonymie-en homonymiebegrippen zijn verhelderend voor een beschrijvin van Hemingway's hanteren der motieven. Het model geeft met name houvast voor een meer formele verantwoording van de ook door vroegere critici bij Hemingway opgemerkte ‘variatie in herhaling’. Mijn bezwaren in het vorige richtten zich voornamelijk tegen de fabulacontructie en het beperkte aantal verhalen waarvoor de toepasbaarheid aannemelijk is gemaakt. Ik acht dan ook het artikel voornamelijk bruikbaar voor vergelijkende studies. Een verhalenbundel, de verhalen van één schrijver, misschien zelfs van een subgenre kunnen op red elijk controleerbare wijze op bepaalde punten vergeleken worden. Wel zal men dan belangrijke restricties aan moeten brengen bij de keuze van geschikt materiaal. Er moet ‘veel gebeuren’ in betreffende verhalen. Dolez̄el biedt dan het begrippenapparaat voor verantwoorde abstracties. Hoe men de abstracte niveaus bereikt zal men echter maar zelf moeten uitvinden. juni 1974 |
|