Spektator. Jaargang 3
(1973-1974)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 413]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
F.H. van Eemeren en R. Grootendorst
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 414]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het gewenst dat er duidelijkheid bestaat over object en doelstelling van Taalbeheersing.Ga naar eind2. Doel van dit artikel is deze duidelijkheid te verschaffen. Wij zullen proberen aan te geven dat Taalbeheersing een belangrijk probleemveld als object heeft en demonstreren dat het een vak is met een eigen doelstelling. De beoogde duidelijkheid is bereikt wanneer de lezer weet met welke problemen het vak zich bezighoudt, welke onderwerpen wel en welke niet onder de noemer ‘Taalbeheersing’ bestudeerd kunnen worden en wanneer hij zich een voorstelling kan maken van de manier waarop de problemen aangepakt kunnen worden. We concentreren ons in dit artikel op het object van wetenschappelijk onderzoek van Taalbeheersing; wij formuleren geen doelstellingen voor de universitaire opleiding Taalbeheersing op pre-kandidaats- en postkandidaatsniveau.Ga naar eind3. Voorts gaan we niet in op de historische ontwikkeling van het vak en op het verband met (soortgelijke) binnen- en buitenlandse ontwikkelingen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Object en doelstellingHeeft Taalbeheersing bestaansrecht? In deze paragraaf willen we duidelijk maken dat deze vraag bevestigend beantwoord moet worden. Uitgangspunt daarbij is dat het bestaansrecht van een vak in de eerste plaats afhangt van het object van ònderzoek en de doelstelling; welke literatuur gebruikt wordt of welke onderzoeksmethoden worden toegepast is daarbij van secundair belang. Er moet aan de volgende eisen voldaan zijn. Het gekozen probleemveld moet belangwekkend en belangrijk zijn, min of meer coherent, en niet met dezelfde doelstelling door een ander vak worden onderzocht. De problemen moeten bovendien in principe oplosbaar zijn. Over welke problemen interessant en belangrijk zijn is verschil van mening mogelijk. En interessante en belangrijke problemen vormen samen niet noodzakelijk een coherent geheel. Een wetenschap kan zich alleen goed ontwikkelen als de vakgenoten het erover eens zijn welk coherent probleemveld het centrale onderzoeksobject vormt. Wij zullen in deze paragraaf het object van Taalbeheersing schetsen en onze keuze verantwoorden. Of de problemen die Taalbeheersing wil oplossen in principe ook opgelost kunnen worden, is een vraag waarop wij in dit artikel niet ingaan. Wel proberen we de voor Taalbeheersing kenmerkende (deel)problemen nader te preciseren (zie paragraaf 3).
Spreken, schrijven, luisteren en lezen zijn activiteiten met behulp waarvan mensen elkaar op de hoogte kunnen stellen van hun kennis, hun opvat- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 415]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tingen, hun emoties, hun wensen enzovoort. Soms lukt dit uitstekend, maar in veel gevallen ook slecht of in het geheel niet. De moeilijkheden die zich bij de informatie-overdracht kunnen voordoen, vormen het centrale probleem van Taalbeheersing. Het is om meer dan een reden wenselijk dat iedereen in staat is door te spreken en te schrijven zo goed mogelijk informatie aan anderen te verstrekken en door te luisteren en te lezen zo goed mogelijk informatie van anderen te verwerken. Een belemmerde informatie-overdracht wordt in het algemeen als onprettig ervaren. Misverstand, ergernis, tijdverlies, verstoring van de sociale relatie kunnen er het gevolg van zijn. Er zijn ook verstrekkender gevolgen mogelijk. Een goede informatie-overdracht is bijvoorbeeld een noodzakelijke (maar natuurlijk geen voldoende) voorwaarde voor het verantwoord realiseren van politieke doelstellingen. Door informatie-overdracht verwerven mensen kennis, die hen mondiger en daardoor meer weerbaar kan maken en een basis kan verschaffen aan hun oordeelsvorming. Als er storing optreedt in de overdracht, bemoeilijkt dat het verantwoord verwezenlijken van politieke doelstellingen. Wij vinden de problemen van het overdragen van informatie interessant en belangrijk genoeg om centraal te staan in het Taalbeheersingsonderzoek. Dat wij ons bij het onderzoek naar spreken, schrijven, luisteren en lezen concentreren op de informatie-overdracht, betekent niet dat wij menen dat deze taalgebruiksactiviteiten geen andere functie zouden kunnen vervullen. Onze keuze van de onderzoeksproblemen van Taalbeheersing sluit aan bij het onderwijs in de vaardigheden spreken, schrijven en lezen zoals dat al geruime tijd gegeven wordt. Want hoewel aanvankelijk de taalverzorging (is het taalgebruik verzorgd, zuiver en correct Nederlands?) de voornaamste plaats innam, werd vanaf het begin ook aandacht besteed aan de begrijpelijkheid van het gesprokene of het geschrevene voor de hoorders of de lezers, aan een goede opbouw van het betoog, de duidelijkheid van indeling en een juiste argumentatie. Kortom, aan zaken die voor een goede informatie-overdracht essentieel zijn. Het onderwijs in de vaardigheden beperkte zich lange tijd tot het geven van aanwijzingen en adviezen en tot praktische oefeningen. Sinds 1969 werd in toenemende mate gezocht naar een manier om de praktische aanwijzingen theoretisch te verantwoorden. Bij dit streven sluiten wij ons aan. Onderzoek binnen Taalbeheersing is voor ons werken aan een theoretisch fundament voor de verbetering van informatie-overdracht door middel van spreken, schrijven, luisteren en lezen. Voor dat theoretisch fundament is het in de eerste plaats nodig inzicht te krijgen in de processen en factoren die bij informatie-overdracht in het algemeen en in specifieke gevallen van invloed zijn. Daarnaast moet gespecificeerd worden welke situatie als wenselijk beschouwd wordt, want de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 416]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gewenste situatie vormt het perspectief van waaruit informatie-overdracht geanalyseerd moet worden. Tenslotte moet onderzocht worden op welke manier de gewenste toestand bereikt kan worden. Het object en de doelstelling van Taalbeheersing kunnen we nu als volgt formuleren. Het object is de verbale overdracht van informatie. Het doel dat Taalbeheersing bij het onderzoek nastreeft is tweeledig: ten eerste factoren te onderzoeken die van invloed zijn op de verbale overdracht van informatie en ten tweede methoden te ontwikkelen die leiden tot verbetering van de verbale overdracht van informatie. Bovenstaande omschrijving behoeft enige toelichting. Wij zijn ons ervan bewust dat het gebruik van de term ‘informatie’ tot misverstand en verwarring kan leiden. Immers, er bestaan vele, onderling sterk verschillende definities van deze term, waarvan er geen enkele algemeen geaccepteerd is.Ga naar eind4. Wij zullen daarom zo precies mogelijk, zij het niet in de vorm van een exacte definitie maar door een informele omschrijving, proberen duidelijk te maken wat wij onder de term verstaan. Wie informatie verstrekt gaat er vanuit dat hij de ontvanger iets nieuws vertelt; de ontvanger komt iets te weten dat hij daarvoor niet wist of waaraan hij op dat moment (even) niet dacht. Informatie ontvangen betekent nieuwe kennis verwerven of bestaande kennis actualiseren. We moeten nu specificeren wat dit voor kennis is. We doen dat met behulp van het volgende voorbeeld. Laura heeft honger en wil Hubert verzoeken het avondeten te gaan klaarmaken. Laura zegt tegen Hubert: ‘Wil je het eten klaarmaken?’ De kennis die Hubert nu moet bezitten, is in de eerste plaats dat Laura hem verzoekt iets te doen (en hem niet uitsluitend vraagt haar te informeren over zijn bereidheid om te gaan koken) en in de tweede plaats wat het verzoek inhoudt. Informatie is in onze betekenis niet uitsluitend aanwezig in taaluitingen die gebruikt worden om feitelijke mededelingen te verstrekken (Het is vijf uur, Het stadion was uitverkocht), maar ook in uitingen waarin een oordeel wordt uitgesproken (Het is mooi weer, Wim is een aardige jongen), een verzoek wordt gedaan (Wil je aan het eten gaan beginnen?), een advies of een bevel wordt gegeven (Je kunt het beste een broodrooster bij de Hema kopen, Ga weg), een vraag wordt gesteld (Heb je al honger?).Ga naar eind5. De informatie die in al deze taal uitingen aanwezig is, heeft betrekking op de aard van de handeling die met de uiting verricht wordt (gaat het om een bewering, een advies, een vraag enzovoort?) en op de ‘inhoud’ van de uiting (wat wordt er beweerd, geadviseerd, gevraagd enzovoort?). Natuurlijk is hiermee niet alle kennis beschreven die de ontvanger van informatie verwerft. Een luisteraar kan tijdens een telefoongesprek bijvoorbeeld ook horen of hij met een man of met een vrouw te doen heeft, met een volwassene of met een kind, met een Groninger of met een Brabander, met een spreker van de standaardtaal of met een spreker van een (ander) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 417]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sociaal dialect (uit het laatste trekt hij veelal conclusies met betrekking tot de maatschappelijke positie van de spreker). Een voorwaarde om deze soort kennis te krijgen is vooral dat er gesproken wordt; wàt de spreker zegt is van minder belang. En dat laatste is nu juist voor de hiervoor beschreven kennis essentieel. Een ander verschil tussen de twee soorten kennis is, dat de spreker bij de eerste soort (bijvoorbeeld: het gaat om een verzoek, de inhoud van het verzoek is ‘Maak het eten klaar’) de intentie heeft dat de hoorder door middel van de taaluiting deze kennis verwerft, en bij de tweede soort meestal niet. Met ‘informatie’ bedoelen wij uitsluitend de eerste soort kennis. Ook de term ‘overdracht’ in de objectsomschrijving moet nader verklaard worden. Informatie-overdracht is het proces waardoor, als het slaagt, een hoorder de kennis verwerft waarvan een spreker wilde dat hij die zou verwerven.Ga naar eind6. In dat proces spelen zowel talige als niet-talige factoren een rol; ook is informatie-overdracht denkbaar die geheel non-verbaal verloopt. Het object van Taalbeheersing is uitsluitend de verbale overdracht van informatie. Om te kunnen deelnemen aan het proces van verbale informatie-overdracht moeten mensen kunnen spreken en luisteren (en schrijven en lezen). Zij moeten de produktieve en receptieve vaardigheden bezitten die samenvattend kunnen worden aangeduid met de term ‘taalvaardigheid’. Men zou Taalbeheersing daarom ook wel ‘de studie van taalvaardigheid’ kunnen noemen, of ‘de studie van taalbeheersing’. Tegen beide benamingen hebben wij echter bezwaren. De term ‘taalvaardigheid’ wordt doorgaans ook gebruikt om de vaardigheid in het ‘foutloos’ of ‘mooi’ formuleren aan te duiden. Taalverzorgings- en esthetische aspecten van taalgebruik zijn voor Taalbeheersing echter alleen interessant voor zover zij de informatie-overdracht beïnvloeden; zij vormen geen zelfstandig object van onderzoek. Het object van Taalbeheersing is beperkter dan de term ‘taalvaardigheid’ suggereert, en een ander dan de term ‘taalbeheersing’ in twee min of meer ingeburgerde betekenissen doet vermoeden. In de ene betekenis is ‘taalbeheersing’ een synoniem van ‘taalverzorging’. Kernwoorden in de beschrijving van een taalgebruiker met een ‘onvoldoende’ taalbeheersing of taalverzorging zijn ‘gebrekkige taal’, ‘slordige stijl’, ‘taal- en stijlfouten’, ‘barbarismen’ en ‘taalzonden’. Dit gebruik van de term is al vrij oud.Ga naar eind7. Van recenter datum is de andere betekenis, die uit de linguïstiek afkomstig is. In deze betekenis verwijst ‘taalbeheersing’ naar de kennis die taalgebruikers in staat stelt uitingen te produceren en te verstaan ‘die zij waarschijnlijk nog niet eerder zijn tegengekomen en die mogelijk zelfs nog nooit zijn voogekomen en ook nooit weer zullen voorkomen’.Ga naar eind8. De beperking tot talige factoren bij de studie van het object betekent | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 418]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meer dan het buiten beschouwing laten van de non- verbale factoren die tijdens het proces van informatie-overdracht een rol kunnen spelen. Taalbeheersing houdt zich eveneens niet bezig met de stadia die aan dit proces voorafgaan of er op volgen. Met deze stadia bedoelen we bijvoorbeeld het ontstaan van de wil tot het verstrekken of het verwerven van informatie, het verwerven van voor het informeren noodzakelijke kennis, de vorming van specifieke concepten en intenties en het nemen van beslissingen op grond van verworven informatie. Deze stadia kunnen ingedeeld worden in twee groepen, die grotendeels van psychische en sociale aard zijn: stadia die aan de informatie-overdracht voorafgaan en effecten ervan. De grenzen van de eigenlijke overdracht preciseren we verderop. Het Taalbeheersingsonderzoek beperkt zich enerzijds tot de talige factoren van de informatie-verdracht en anderszijds tot de informatieve functie van taalgebruik. Het laatste betekent niet dat dit de enig mogelijke functie van taalgebruik is. In een gesprek, zelfs in een interview, zal het veelal niet alleen gaan om de overdracht van informatie. De deelnemers zullen er bijvoorbeeld in tot uiting laten komen dat zij goede vrienden zijn; zij bevestigen daarmee hun relatie. Het gesprek heeft dan behalve een informatieve ook een sociale functie.Ga naar eind9. Aan de ene kant is informatie-overdracht zelden de enige functie van taalgebruik, aan de andere kant ontbreekt de informatieve functie bijna nooit geheel, ook niet in taalgebruik dat primair een andere functie heeft. Taalbeheersing maakt in eerste instantie studie van die gevallen waarin de overdracht van informatie duidelijk de voornaamste functie van het taalgebruik is. Als onderwerp van een onderzoek komt daarom eerder een discussie in aanmerking dan een praatje bij de koffie, eerder een lezing dan een gebed en eerder een hoofdredactioneel commentaar dan een liefdesbrief. Literaire teksten blijven om dezelfde reden binnen Taalbeheersing (voorlopig) buiten beschouwing. Deze beperking in het soort teksten is meer het gevolg van een praktische dan van een principiële keuze. De kans op zinvolle onderzoeksresultaten is waarschijnlijk het grootst wanneer de duidelijkste gevallen het eerst onderzocht worden.
Het tweede deel van de doelstelling van Taalbeheersing heeft betrekking op de verbetering van de verbale overdracht van informatie. Realisering van deze doelstelling vereist naast het aannemen dat verbetering mogelijk en didactisch te beheersen is, het schetsen van de situatie die als wenselijk wordt beschouwd. Vanuit welk perpectief bestudeert Taalbeheersing de verbale overdracht van informatie? Taalbeheersing vraagt zich bij het onderzoek naar informatie-overdracht twee dingen af. In de eerste plaats: verwerkt de ontvanger van de informatie deze zò dat hij begrijpt wat de intentie was van de informatieverstrekker? En in de tweede plaats: accepteert hij de informatie (dat wil bijvoor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 419]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beeld zeggen: neemt hij de meegedeelde feiten voor waar aan, accepteert hij het gegeven advies als een goed advies)? Als beide vragen bevestigend beantwoord kunnen worden, zou men het proces van informatie-overdracht vanuit het standpunt van de informatieverstrekker geslaagd kunnen noemen. Daarmee is echter niet noodzakelijk de voor Taalbeheersing gewenste toestand bereikt. Op de eisen die Taalbeheersing stelt in verband met het begrijpen en het accepteren van informatie, gaan we in paragraaf 4 in.
Er zijn wel vakken die zich met de studie van taalgebruik bezighouden (algemene en toegepaste taalwetenschap, taalfilosofie, psycho- en sociolinguïstiek bijvoorbeeld), in sommige van deze vakken wordt ook wel aandacht besteed aan de informatieve functie van taalgebruik, maar alleen Taalbeheersing stelt de informatie-overdracht bij de studie van taalgebruik centraal. Weer andere vakken (zoals communicatiewetenschap) beperken zich in het onderzoek naar het overdragen van informatie niet tot de verbale factoren die dit proces beïnvloeden. En geen van de genoemde vakken stelt zich ten doel de mogelijkheden tot verbetering van de verbale overdracht van informatie te onderzoeken. Alleen al door de objectskeuze, maar vooral door de combinatie daarvan met de doelstelling neemt Taalbeheersing (binnen de Faculteit der Letteren aan de Universiteit van Amsterdam) een unieke positie in. Dat Taalbeheersing duidelijk een eigen gezicht heeft, wil niet zeggen dat sommige, voor Taalbeheersing kenmerkende problemen niet ook in andere vakken onderwerp van studie zouden kunnen zijn, of dat Taalbeheersing alle problemen zonder de hulp van andere disciplines zou kunnen oplossen. Overlappingen zijn in de wetenschap een normaal verschijnsel en interdisciplinaire samenwerking wordt algemeen beschouwd als een wenselijke vorm van wetenschapsbeoefening. Argumenten tegen het bestaansrecht van Taalbeheersing kunnen er in elk geval niet aan worden ontleend. Doordat Taalbeheersing een jonge wetenschap is (pas sinds 1969 wordt op theoretisch niveau onderzoek verricht), is het beschikbare theoretische kader weinig ontwikkeld. Voor theorievorming zal Taalbeheersing voorlopig nog voornamelijk aangewezen zijn op de resultaten uit andere onderzoeksrichtingen. Soms zullen deze resultaten rechtstreeks benut kunnen worden, in de meeste gevallen zal de literatuur met de eigen doelstelling, die verschilt van het doel van het artikel of boek, gelezen en verwerkt moeten worden. Het laatste gebeurt in de praktijk reeds enige tijd met bijvoorbeeld taalfilosofische en sociolinguïstische studies en literatuur die afkomstig is uit de informele logica en de ‘new rhetoric’. Dat Taalbeheersing een vak is met een interessant en belangrijk probleemveld, een eigen object en een eigen doelstelling, is nu naar onze mening voldoende aannemelijk gemaakt. In de volgende paragraaf illustreren | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 420]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
we met behulp van voorbeelden hoe de Taalbeheersingsproblemen nader gepreciseerd kunnen worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Het probleemveld van TaalbeheersingHubert: Waar kan ik artisjokken kopen? We nemen aan dat deze dialoog voor de deelnemers primair een informatieve functie vervult. Vóór een spreker wat zegt, hebben zich bij hem al een aantal processen voltrokken. Zo zal Wim zich, alvorens hij zijn antwoord articuleert, afvragen of hij in staat is Huberts vraag te beantwoorden en of hij zal spreken of bijvoorbeeld wijzen. Waarschijnlijk hebben we hier te maken met een complex geheel van processen, waarvan de spreker zich meestal niet bewust is. Taalbeheersing gaat uit van een spreker bij wie deze processen zich reeds voltrokken hebben en bij wie zich de intentie gevormd heeft informatie over te dragen door middel van een bepaalde ‘speech act’ met een bepaalde propositionele inhoud.Ga naar eind10. Wim heeft bijvoorbeeld de intentie Hubert te adviseren zijn artisjokken te kopen bij de groenteman in de Staalstraat. Met deze intentie articuleert hij de boodschapvorm ‘Ga maar naar de groenteman in de Staalstraat’. Hubert interpreteert deze boodschapsvorm. Algemener geformuleerd, kunnen we het volgende basismodel van informatie-overdracht schetsen. Er zijn een spreker S en een hoorder H. S heeft de intentie H iets te zeggen (mee te delen, te adviseren, te bevelen, te verzoeken enzovoort). Hij voert deze intentie uit door middel van een taaluiting x. H interpreteert x: hij probeert achter de intentie van S te komen, dat wil zeggen te achterhalen welke ‘speech act’ S heeft uitgevoerd en wat de propositionele inhoud is van x. In dit model wordt uitgegaan van een normale spreker en een normale hoorder in een normale gesprekssituatie. Deze spreker en hoorder hebben kennis van (min of meer dezelfde) taal en beschikken over de elementaire kennis van de buitentalige werkelijkheid die een conditio sine qua non is voor communicatie.Ga naar eind11. Ze hebben hun primaire taalverwerving voltooid en zijn niet gehandicapt door speciale afwijkingen of stoornissen, zoals doofheid of spraakstoornissen.Ga naar eind12. Wij nemen aan dat er tijdens het gesprek geen storingen plaatsvinden door bijgeluiden en dergelijke. Het model beperkt zich tot het normale, maar is op de meest uiteenlopende situaties van toepassing. Of er nu sprake is van gesprekken thuis of op kantoor, van gesprekken tussen directeur en secretaresse, tussen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 421]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tegenstanders of gelijkgezinden, het basismodel blijft hetzelfde. Zo is het model er ook op berekend dat S zijn informatie in principe zowel mondelinge als in schriftelijke vorm kan verstrekken. Hij kan zowel spreker als schrijver zijn, H kan zowel hoorder als lezer zijn. S en H kunnen beiden en onderling wisselend als spreker, hoorder, schrijver en lezer optreden. In meer algemene zin kunnen ze samen aangeduid worden als taalgebruikers. In de voorbeelden die wij in dit artikel gebruiken, beperken wij ons in een tweetal opzichten. Wij doen dat vooral ter wille van de eenvoud. Ten eerste beperken wij ons tot mondeling taalverkeer. S is dus spreker en H hoorder. Hoewel deze beperking gemaakt is ter wille van de eenvoud, is de keuze voor mondeling taalverkeer toch niet geheel willekeurig. Mondeling taalverkeer is immers primair; schriftelijk taalverkeer secundair, of afgeleid van mondeling.Ga naar eind13. (Dit wil overigens niet zeggen dat het bestuderen van schriftelijke informatie-overdracht voor Taalbeheersing minder belangrijk zou zijn.) Ten tweede beperken we ons in onze voorbeelden om praktische redenen tot losse uitingen of ‘speech acts’. In werkelijkheid zal er meestal sprake zijn van het overdragen van informatie in grotere tekstgehelen of ‘speech events’. Onze beperking heeft het nadeel dat een aantal specifieke problemen van Taalbeheersing niet of moeilijker in beschouwing kan worden genomen.Ga naar eind14. De centrale vraag die Taalbeheersing naar aanleiding van het geschetste model stelt, luidt: welke eisen moet men aan de talige boodschapsvorm stellen om de informatie-overdracht optimaal te laten verlopen? We zouden kunnen denken aan de eis dat de boodschapsvorm een goede weergave moet zijn van het bij de spreker ‘aanwezige concept’.Ga naar eind15. De spreker moet zijn gedachten zó kunnen formuleren dat hij zegt wat hij bedoelt.Ga naar eind16. Taalbeheersing houdt zich echter niet met deze eis bezig. De eis heeft immers niet rechtstreeks betrekking op de eigenlijke overdracht: het proces van het formuleren van het ‘aanwezige concept’ speelt zich geheel af bij de spreker. Alleen hij kan beoordelen of zijn weergave een goede is. Als de spreker de weergave onbevredigend vindt, zal de hoorder dat lang niet altijd merken. Tenzij de spreker opmerkingen maakt als ‘Ik kan niet precies zeggen wat ik bedoel’ of ‘Ja, hoe moet ik dat nou zeggen?’ Hoewel Taalbeheersing zich niet met bovengenoemde eis bezighoudt, hebben wij deze toch genoemd. Als de spreker namelijk niet zegt wat hij bedoelt te zeggen, dan is het resultaat van de informatie-overdracht voor hem onbevredigend, ook al is de eigenlijke overdracht optimaal verlopen.
Wij gaan er, evenals een hoorder in een normale gesprekssituatie, vanuit dat de boodschapsvorm een goede weergave is van de bedoeling van de spreker en we beperken ons tot het proces van informatie-overdracht. Dit proces resulteert in een al dan niet begrijpen en een al dan niet accepteren van de intentie (dat wil zeggen van de ‘speech act’ en de propositionele inhoud) van de spreker | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 422]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door de hoorder. Waardoor begrijpt of accepteert de hoorder niet? Dit kan het gevolg zijn van incidentele oorzaken, zoals irritatie of gebrek aan concentratie. De uiteindelijke oorzaak kan ook van dieper liggende psychische of sociale aard zijn. Andere wetenschappen kunnen daar soms het bewijs voor aandragen. Maar Taalbeheersing onderzoekt uitsluitend hoe kenmerken van de boodschapsvorm tot niet begrijpen of niet accepteren leiden. Niet begrijpen of niet accepteren kan gevolgen hebben voor het verdere verloop van een gesprek. De hoorder zal vaak op de een of andere manier afwijzend reageren (bijvoorbeeld door te fronsen) en eventueel sancties treffen (bijvoorbeeld door het gesprek te beëindigen). Uit de reactie van de hoorder kan blijken of hij de informatie niet begrepen heeft dan wel niet accepteert. Als hij niet begrijpt zal hij de spreker om explicatie vragen (‘Wat betekent dat woord?’); er ontwikkelt zich een ‘explicerende dialoog’. Als hij niet accepteert zal hij problematiserende vragen stellen (‘Hoe weet je dat?’) of problematiserende opmerkingen maken (‘Dat lijkt mij onwaarschijnlijk’); er ontwikkelt zich een ‘problematiserende dialoog’.Ga naar eind17. Taalbeheersing stelt de eis dat de boodschapsvorm begrijpelijk moet zijn. De spreker dient om aan deze eis te kunnen voldoen uit te gaan van de hoorder. Met andere woorden: de mogelijkheden van de hoorder vormen het criterium voor de begrijpelijkheidseisen in een concreet geval.Ga naar eind18. Ten aanzien van accepteren van informatie legt de hoorder (veelal onbewust) bepaalde (meestal impliciete)normen aan. Voor Taalbeheersing is het echter niet voldoende alleen van deze normen uit te gaan. Taalbeheersing stelt eigen normen met betrekking tot de kenmerken van de boodschapsvorm die tot al dan niet accepteren dienen te leiden. Hierop gaan wij in paragraaf 4 nader in. Begrijpen en accepteren van een uiting staan niet volkomen los van elkaar. Niet precies begrijpen kan gemakkelijk tot niet accepteren leiden. In het algemeen kan men stellen dat de hoorder eerst begrepen moet hebben, of liever gezegd moet ménen begrepen te hebben, vóór hij aan al dan niet accepteren toekomt. Om binnen begrijpen en accepteren een nadere differentiatie aan te kunnen brengen, maken we gebruik van het geschetste basismodel. Spreker S heeft de intentie hoorder H iets te zeggen (mee te delen, te adviseren, te bevelen, te verzoeken enzovoort). Hij voert deze intentie uit door middel van een taaluiting x. H probeert uit x de intentie van S te begrijpen en vormt zich er een oordeel over, dat leidt tot het al dan niet accepteren van de intentie. H kan op verschillende niveaus niet begrijpen en verschillende dingen niet accepteren. Om de bedoelde differentiatie te illusteren maken we gebruik van het voorbeeld van Hubert die aan Wim vraagt waar hij artisjokken kan kopen. Om de illustratie niet onnodig gecontrueerd te doen zijn, brengen we in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 423]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het voorbeeld af en toe een kleine wijziging aan. De vele combinaties van mogelijkheden tot niet begrijpen en/of niet accepteren bespreken we hier niet. In onze voorbeelden geeft de reactie van Hubert aan op welk niveau hij niet begrijpt of wat hij niet accepteert.
Ten aanzien van begrijpen onderscheiden we de volgende niveausGa naar eind19.:
Het onderscheid tussen de verschillende niveaus is een analytisch onderscheid. Sprekers en hoorders zal men deze differentiatie niet vaak in deze vorm horen maken. Of een hoorder op bijvoorbeeld niveau 1 dan wel 2 niet begrijpt. In de praktijk staan de niveaus immers niet volkomen los van elkaar. Verstoring op het ene niveau zal meestal leiden tot verstoring op een ander niveau of op beide andere niveaus. Zo zal het niet begrijpen van de ‘linguïstische betekenis’ het begrijpen van de propositionele inhoud en de ‘illocutionary force’ in de weg staan.
Ten aanzien van accepteren onderscheiden we de volgende mogelijkheden:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 424]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij menen dat de gemaakte differentiaties voor ons relevant zijn.Ga naar eind20. Zij maken het mogelijk nader te preciseren waar Taalbeheersing zich mee bezighoudt. Hoe nauwkeuriger het probleemveld wordt afgebakend, hoe gemakkelijker het is tot een concrete en juiste probleemstelling te komen. Met welke problemen ten aanzien van begrijpen en accepteren houdt Taalbeheersing zich nu bezig? Taalbeheersing onderzoekt in principe alle drie niveaus die we bij het begrijpen van informatie hebben onderscheiden. Dit gebeurt echter vanuit de vraag welke kenmerken van de talige boodschapsvorm, de formulering, van invloed zijn op het begrijpen. Er worden gevallen onderzocht waarin de ‘linguïstische betekenis’, de propositionele inhoud of de ‘illocotionary force’ niet begrepen wordt doordat de formulering niet duidelijk is. Wij denken hierbij aan onderzoek naar taalgebruikskenmerken als zinslengte, inbeddingen, woordkeus, tekstcompositie, presentatie van complexe inhouden enzovoort. Ten aanzien van accepteren moeten de problemen die Taalbeheersing onderzoekt onderscheiden worden naar de tweeledige doelstelling van Taalbeheersing: enerzijds beschrijven (en verklaren), anderzijds verbeteren. Onderzoek naar de factoren die het al dan niet accepteren van de formulering, de propositionele inhoud of de ‘illocutionary force’ van een taaluiting door de hoorder beïnvloeden, betekent beschrijven van zijn normen hiervoor. Taalbeheersing onderzoekt alleen de factoren die betrekking hebben op de formulering (voorbeelden: onderzoek naar stijl, register, sociale dialecten) en van invloed kunnen zijn op het accepteren (of zelfs begrijpen) van de informatie. Andere wetenschappen (zoals sociale psychologie, sociologie, massacommunicatie) houden zich bezig met de andere factoren (sociale relaties, machtsverhoudingen, attitudes, processen van beïnvloeding inzovoort).Ga naar eind21. De normen van de hoorder, waarop deze beschrijvingen zich | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 425]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
richten, zijn niet noodzakelijk dezelfde als de normen die Taalbeheersing hanteert bij het verbeteren. Hierop gaan we in paragraaf 4 nader in. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Normen van TaalbeheersingHet doel van Taalbeheersing is factoren te onderzoeken die van invloed zijn op de verbale overdracht van informatie en methoden te ontwikkelen die leiden tot verbetering van de informatie-overdracht. Om het tweede deel van de doelstelling te kunnen realiseren moet Taalbeheersing gebruik maken van de resultaten die het in het eerste deel van de doelstelling genoemde onderzoek oplevert. Verbeteren is het veranderen van een bestaande toestand in een gewenste. Behalve factoren onderzoeken moet Taalbeheersing ook de gewenste toestand omschrijven. Wat verstaat Taalbeheersing met betrekking tot informatie-overdracht onder ‘gewenste situatie’? Of: wanneer acht Taalbeheersing de informatie-overdracht optimaal? Welke normen worden daarbij gehanteerd? Deze normen vallen niet geheel samen met de normen die taalgebruikers aanleggen. Een spreker zal de informatie-overdracht meestal ‘geslaagd’ noemen als de hoorder de informatie begrepen en geaccepteerd heeft. Hij is er zeker van dat de hoorder dat gedaan heeft, als hij bijvoorbeeld ‘Doe de deur dicht’ zegt en als de hoorder dan een handeling en wel de gewenste handeling verricht. Taalbeheersing sluit zich met betrekking tot begrijpen aan bij de spreker en noemt de informatie-overdracht in zo'n geval ‘optimaal’. Wat betreft accepteren is het door de spreker gewenste resultaat niet per se identiek aan het door Taalbeheersing gewenste. Taalbeheersing is niet zonder meer tevreden als er geaccepteerd wordt, maar stelt eigen eisen aan de gronden waarop geaccepteerd wordt. De informatie-overdracht is voltooid als de hoorder de informatie van de spreker begrepen heeft. De eis die Taalbeheersing stelt is dat de talige boodschapsvorm zó duidelijk moet zijn, dat deze de hoorder in staat stelt om te begrijpen wat de spreker bedoelt. Als dat het geval is, verloopt de informatie-overdracht ‘optimaal’. Hoe de eis in een specifieke situatie geconcretiseerd moet worden, hangt voor een belangrijk deel af van de mogelijkheden van de hoorder. Om aan de eis die Taalbeheersing stelt te kunnen voldoen, moet de spreker daarom uitgaan van de hoorder. De mogelijkheden van de hoorder zijn bepalend voor de eisen die Taalbeheersing aan de spreker stelt. Men zou de eis kunnen interpreteren als: de spreker moet zijn intentie altijd volledig en expliciet in zijn formulering uitdrukken. Dit is echter te simplistisch, want deze interpretatie houdt onvoldoende rekening met de wijze waarop begrijpen in de praktijk tot stand komt. Context en situatie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 426]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maken een vrij vage formulering vaak toch duidelijk voor de hoorder. Het is dus niet noodzakelijk dat de spreker altijd volledig en expliciet formuleert.Ga naar eind22. Als hij dat wel zou doen, is het mogelijk dat hetgeen hij zegt onnatuurlijk klinkt en vermoeiend is om maar te luisteren. Zijn formulering kan daardoor op den duur zelfs een belemmering zijn voor (de wil tot) begrijpen. Taalbeheersing moet eerst onderzoeken hoe volledig en expliciet een spreker zich (in een bepaalde situatie) moet uitdrukken om voor een hoorder begrijpelijk te zijn, vóór de eis ten aanzien van het duidelijk formuleren een gedifferentieerde interpretatie kan krijgen. Een spreker die een hoorder een bevel geeft, is normaal gesproken pas tevreden als de hoorder drie dingen accepteert: dàt de spreker hem een bevel geeft, de inhoud van het bevel en de wijze waarop de spreker het bevel formuleert. Bovendien wil de spreker dat de hoorder het bevel uitvoert. Taalbeheersing houdt zich met deze laatste wens van de spreker, het beoogde ‘perlocutionary effect’Ga naar eind23., in het geheel niet bezig. En ten aanzien van de andere eisen hanteert Taalbeheersing een andere norm dan de spreker om te beoordelen in hoeverre de informatie-overdracht optimaal is. De beoordelingsnorm van de spreker is afgestemd op het gewenste effect, het succes; hij zal zijn formulering aan deze eis aanpassen. De norm van Taalbeheersing is niet gericht op het door de spreker gewenste effect. Welke normen bepalen de door Taalbeheersing ‘gewenste situatie’ en waaruit bestaat de bijdrage die Taalbeheersing aan het bereiken van de gewenste situatie kan leveren? Om deze vragen te kunnen beantwoorden geven we het volgende voorbeeld.
Het niet accepteren van de informatie doordat, zoals in (1), de formulering niet geaccepteerd wordt, of, zoals in (3), doordat de ‘illocutionary force’ niet geaccepteerd wordt, is het resultaat van de toepassing van normen van de hoorder op het gebied van omgangsvormen en sociale verhoudingen. Taalbeheersing stelt geen normen voor wat op dit terrein het meest wenselijk is. Of de propositionele inhoud van de uiting, bijvoorbeeld in (2), al dan niet terecht geaccepteerd wordt, is een vraag die Taalbeheersing evenmin kan beantwoorden. Immers, Taalbeheersing zou dan uitspraken moeten doen over de waarheid van beweringen, de juistheid van adviezen enzovoort. En deze beweringen en adviezen bestrijken in principe het gehele terrein van de werkelijkheid. Toch richten de normen die Taalbeheersing voor het accepteren van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 427]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
informatie stelt zich op het niveau van de propositionele inhoud. Dat dit niet aan het voorbeel gedemonstreerd kan worden komt doordan wij ons in onze voorbeelden consequent beperkt hebben tot losse (mondelinge) ‘speech acts’. In een normale gesprekssituatie zal de hoorder als hij de propositionele inhoud van een taaluiting niet accepteert, dat tegen de spreker zeggen. De spreker zal dan de inhoud verantwoorden, dat wil zeggen argumenten aanvoeren. Als de hoorder daardoor niet overtuigd wordt, zal hij dat de spreker laten weten, bijvoorbeeld door tegenargumenten te geven.Ga naar eind24. In geschreven teksten kan de schrijver bij het beargumenteren van de juistheid, wenselijkheid enzovoort van de propositionele inhoud van de (centrale) uitingen, niet op de eventuele reacties van lezers wachten. Losse ‘speech acts’ bevatten meestal geen argumenten ter ondersteuning van de propositionele inhoud: zij verwoorden een bewering, advies, vraag, bevel enzovoort, maar bevatten doorgaans geen verantwoording die de hoorder bedoelt te overtuigen.Ga naar eind25. Taalbeheersing kan zich daarom bij het ontwikkelen van normen voor het accepteren van de propositionele inhoud niet beperken tot het onderzoeken van losse ‘speech acts’, maar moet grotere tekstgehelen bestuderen. De beoordelingsnorm richt zich op de kwaliteit van de argumentatie die (al dan niet expliciet) in deze teksten aanwezig is. Uitgangspunt bij dit onderzoek is, dat indien een spreker de propositionele inhoud van zijn taaluiting niet verantwoordt, de hoorder het recht heeft hem te verzoeken een verantwoording te geven. Taalbeheersing gaat uit van een ‘ideale spreeksituatie’ waarin sprekers en hoorders gelijkelijk het recht bezitten om ‘speech acts’ te kiezen en te gebruiken.Ga naar eind26. In werkelijkheid bestaat dit recht niet altijd: gevangenen mogen bijvoorbeeld soms geen vragen stellen aan hun bewakers.Ga naar eind27. Taalbeheersing bestudeert problemen van accepteren die ook als de taalgebruikers dit recht wel bezitten, blijven bestaan. De Taalbeheersing stelt als norm voor accepteren de kwaliteit van de argumentatie. De gewenste toestand is die waarin een hoorder accepteert op grond van een goede argumentatie. De vraag voor Taalbeheersing is niet: ‘Is dit een goed advies?’, maar ‘Is het advies goed beargumenteerd?’ Hoe de normen voor een ‘goede’ argumentatie precies moet luiden, is op dit moment nog niet te zeggen. Het onderzoek naar de structuur van argumentatie in dagelijks taalgebruikGa naar eind28. vormt een uitgangspunt bij het ontwikkelen van deze normen. Daarna moet onderzocht worden of er algemeen geldende normen opgesteld kunnen worden. Er zijn zowel ten aanzien van begrijpen als van accepteren nog onvoldoende onderzoeksresultaten beschikbaar om de normen die als leidraad moeten dienen voor verbetering al expliciet te kunnen formuleren. Ook is de bestaande toestand nog onvoldoende geanalyseerd. Toch worden er in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 428]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de praktijk al pogingen tot verbetering ondernomen, met name in het (moedertaal) onderwijs. Deze pogingen steunen voornamelijk op intuïties en leiden soms tot de gewenste resultaten. De intuïties moeten zoveel mogelijk geëxpliciteerd worden en zij moeten op hun juistheid worden onderzocht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. SlotWij stelden ons ten doel in dit artikel de inhoud en de grenzen van het vak Taalbeheersing te verduidelijken. Daartoe omschreven wij het object en de doelstelling. Wij gaven aan op welk probleemveld Taalbeheersing zich richt, met welke uitgangspunten en beperkingen en met welke normen. Of hiermee de boogde duidelijkheid is bereikt, moet de lezer beoordelen. Wij hebben niet de illusie dat dit artikel alle problemen oplost. Wij hebben slechts gesproken over het object en de doelstellingen van wetenschappelijk onderzoek. Op verschillen van inzicht over de aanpak daarbij zijn wij niet ingegaan. Wij hebben ons niet beziggehouden met de doelstellingen van een universitaire opleiding Taalbeheersing. Onderzoeks- en onderwijsdoelen zijn echter niet geheel te scheiden. De problemen waar Taalbeheersing zich op richt zijn van speciaal belang voor het (moedertaal)onderwijs. De Commissie Taalbeheersing van de Faculteit der Letteren aan de Universiteit van Amsterdam, die een algemene omschrijving van Taalbeheersing geeft (waar onze meer specifieke omschrijving binnen valt), is zelfs van oordeel dat de algemene problematiek van het vak Taalbeheersing die van het moedertaalonderwijs is (z.j. (1973): 2). De doelstellingen van Taalbeheersing verdienen daarom aandacht in een opleiding tot leraar Nederlands en dienen hun neerslag te vinden in de onderwijsprogramma's. De speciale relatie van Taalbeheersing met de onderwijspraktijk betekent niet dat Taalbeheersing de vakdidaktiek van Neerlandistiek is. Uit ons artikel moet blijken dat Taalbeheersing zich niet met specifiek vakdidactische problemen bezighoudt. En dat binnen Neerlandistiek ook andere problemen die relevant zijn voor de onderwijspraktijk worden bestudeerd dan de door ons genoemde, is duidelijk. Wat betekent deze relatie in de praktijk dan wel? In de eerste plaats dat de onderzoeksresultaten van Taalbeheersing van belang (kunnen) zijn voor het onderwijs. Cursussen dienen te steunen op een theoretisch fundament. Realisering van de doelstellingen van Taalbeheering betekent (een deel van) dit fundament verschaffen. In de tweede plaats betekent deze relatie dat de externe doelstellingen bij de beoefening van het vak direct gericht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 429]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kunnen zijn op een bestaande praktijk en dat bezinning op deze doelstellingen van wezenlijk belang is. In de derde plaats dat studenten ook praktisch voorbereid moeten worden op hun latere onderwijspraktijk. Dit kan echter alleen in samenwerking met een deskundige, zoals een vakdidacticus of een pedagoog. Bij deze voorbereiding moet immers aangegeven worden wanneer bijvoorbeeld een bepaalde methode geïntroduceerd kan worden (voor welke leeftijdsgroep, voor welk schooltype enzovoort) en op welke wijze deze het best kan worden aangeboden (met behulp van schoolboeken of via video, met of zonder plaatjes enzovoort). Amsterdam, 25 sept. 1973 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 431]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 432]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|