Spektator. Jaargang 3
(1973-1974)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 264]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
W. van Belle
|
(1)a | Piet snoeit de bomen. |
(1)b | Gaat Piet de bomen snoeien? |
(1)c | Als Piet maar eens de bomen wou snoeien! |
(1)d | Snoei de bomen, Piet! |
(1)e | Piet gaat misschien de bomen snoeien. |
De propositie (door Austin ook lokutie genoemd) is de beschrijvende inhoud (referentie +predikatie). Eén propositie kan voor verschillende taaldaden gebruikt worden. In (1)a-(1)e is er dezelfde propositie: Piet snoeit de bomen, maar ze dient voor verschillende taaldaden: bv. de uitdrukking van een bewering (1)a, een vraag (1)b, een wens (1)c, een bevel (1)d, een mogelijkheid (1)e. Nu is het wel zo dat (1)e ook een bewering is. Op de verhouding tussen bewering en mogelijkheid, waarschijnlijkheid, e.d., kom ik later terug.
In de uitingen (1) is dus telkens aan de propositie een konstituent toegevoegd om de strekking van de taaldaad uit te drukken: dit noem ik de modale konstituentGa naar eind3..
Er staan de taalgebruiker heel wat middelen ter beschikking om de
strekking van de taaldaad duidelijk te maken: intonatieGa naar eind4., de vormen van het werkwoord (modi en tijden), bijwoordelijke bepalingen, ‘modale’ werkwoorden als kunnen, moeten, zullen, mogen en willen en ook, met een term van Austin, performatieve werkwoorden.
Austin maakt een onderscheid tussen performatieve en niet-performatieve werkwoorden.
(2) | Ik verplicht je te komen. |
(3) | Ik beloof je te komen. |
(4) | Ik wens dat je komt. |
(5) | Ik beweer dat hij komt. |
(6) | Ik koop elke week een boek. |
(7) | Ik snoei graag bomen. |
(8) | Ik zing nooit als ik eet. |
De gekursiveerde werkwoorden in (2)-(5) hebben het kenmerk [+ Performatief]!..Zij drukken een bepaalde taaldaad uit: verplichting, belofte, wens, bewering. Met (2) bv. beschrijf ik niet wat ik doe, maar door het uitspreken van Ik verplicht voltrek ik een welbepaalde taaldaad. Dus slechts bij (5) is de illokutionaire kracht van de taaldaad een bewering.Ga naar eind5.
In de zinnen (6)-(8) wordt door het gekursiveerde werkwoord geen bepaalde taaldaad weergegeven. Als ik zeg: ik koop elke week een boek dan beschrijf ik wat ik doe. Deze werkwoorden hebben het kenmerk [- Performatief]. De zinnen (6)-(8) kunnen voor verschillende taaldaden gebruikt worden. Het verschil met (2)-(5) is dan dat in (2)-(5) het performatief werkwoord uitgedrukt is en in (6)-(8) niet. In de veronderstelling dat de laatstgenoemde zinnen beweringen zijn moet in (6)-(8) de aanwezigheid van het performatieve Ik zeg je/beweer dat verondersteld worden.
Een zin als (7) zou dan een dieptestruktuur hebben als (9).Ga naar eind6.
De performatieve werkwoorden kunnen performatief (zoals in (2)-(5)) en niet-performatief gebruikt worden.
(10) | Jan heeft me verplicht te komen. |
In (10) uit ik geen verplichting, maar beweer dat Jan me iets verplicht heeft, m.a.w. ik beschrijf Jans taaldaad. Austin zegt dat zo'n werkwoord performatief gebruikt wordt als het in de indikatief presens aktief staat en een subjekt in de eerste persoon heeft. Maar er zijn veel uitzonderingen hierop, bv. het verbum is gebruikt in de tweede of derde persoon van de indikatief presens passief (De passagiers worden verzocht hun plaatsen niet te verlaten) (Austin (1962), blz. 60-63. Ook het dikwijls vermelde kriterium dat aan zinnen met een performatief gebruikt werkwoord het woordje hierbij (hereby) toegevoegd kan worden, gaat niet altijd op: bv. niet in Sluit de deur dat evenzeer een imperatief is als Ik eis dat je de deur sluit (Austin (1963), blz. 15-16).
Andere kriteria worden gegeven in Boyd & Thorne (1969), blz. 58. Een performatief werkwoord is performatief gebruikt als het de volgende kenmerken heeft: subjekt in de eerste persoon, tegenwoordige tijd, niet-duratief, niet-habitueel.
Belangrijk is ook nog dat de waarheidskriteria waar/onwaar alleen van toepassing zijn op de propositie en niet op de performatieve konstituent.
(11)a | Ik beloof dat Thomas de boom zal snoeien. |
(11)b | Thomas is de bomen aan het snoeien. |
Als ik iets beloof door bv. (11)a te zeggen dan kan mijn gesprekspartner niet antwoorden: Het is niet waar. Hij kan bv. wel zeggen: Thomas zal de boom niet snoeien, daarbij suggererend dat ik niet de macht heb te beloven dat Thomas iets zal doen, maar niet ontkennen dat ik iets beloof. Hetzelfde geldt voor (11)b. Ook hier kan men zeggen dat mijn bewering vals is of dat ik niet het recht heb zoiets te beweren omdat ik niet op de hoogte van de feiten ben, maar niet dat ik niets heb beweerd, m.a.w. waar of onwaar is ook niet van toepassing op het performatieve Ik zeg dat je in de onderliggende struktuur van (11)b.Ga naar eind7.
Een taaluiting valt dus uiteen in twee konstituenten: een modale of performatieve konstituent en een propositie. Ik neem verder aan dat aan elke uiting een onderliggende struktuur als in (12) toegekend moet worden.Ga naar eind8.
Een dergelijke analyse is o.m. te vinden in McCawley (1968), G. Lakoff (1971), Ross (1970) en in het algemeen bij de linguisten die zich tot de groep van de generatieve semantiek rekenen. Ook tempus, aspekt, bijwoorden, kontekstuele elementen, etc. worden geanalyseerd als ingebedde predikaten (zie bv. Ross (1969), Huddleston (1969), P. Kiparsky (1968).
Een hiermee verwante analyse is te vinden in Fillmore (1968) en Seuren (1969). Het is echter geen syntaktische als in (12), maar eerder een logische. Seuren en Fillmore maken een onderscheid tussen een propositie (of nukleus - Seuren) en een operatorenkonstituent. Al de in (12) hogerliggende predikaten - dus ook de niet vermelde als tempus, aspekt,...- worden als operatoren voorgesteld. Een zin als (13)a zou in Seurens voorstellingswijze een onderliggende struktuur als (13)b hebben.Ga naar eind9.
(13)a | Thomas zal misschien de bomen snoeien. |
(13)b | ASS Poss Fut: Piet snoeien de bomen. |
2.
In heel wat publikaties over Transformationele Grammatica is duidelijk geworden dat modale werkwoorden als moeten, kunnen, zullen, mogen en willen beschouwd moeten worden als hogerliggende predikaten en niet adekwaat beschreven kunnen worden zoals in Chomsky (1965).Ga naar eind10.
2.1. Een zin als (14) heeft dus een dieptestruktuur als (15) en niet als (16).Ga naar eind11.
(14) | Thomas moet (kan, zal, mag, wil wel eens) aan het werk zijn. |
Zinnen met de zogenaamde modale werkwoorden zijn echter dikwijls voor twee interpretaties vatbaar. Zin (17)a bv. kan zowel interpretatie (17)b als (17)c hebben.
(17)a | Thomas moet dat artikel geschreven hebben. |
(17)b | Het is (hoogst)waarschijnlijk dat Thomas (gisteren, vroeger) dat artikel geschreven heeft. |
(17)c | Thomas heeft de verplichting (van..) (tegen morgen) dat artikel te schrijven. |
Met interpretatie (17)b heeft (17)a een dieptestruktuur als (15). Voor interpretatie (17)c treft men in de literatuur twee mogelijke dieptestrukturen aan, nl. (18) en (19).
Voorstel (19) is o.m. te vinden in Newmeyer (1969) en (1970), en feitelijk ook in Seuren (1969). Hier wordt geen onderscheid gemaakt tussen de twee interpretaties van moeten. In beide gevallen wordt het omschreven door noodzakelijkGa naar eind12. Voorstel (18) kent aan de twee interpretaties van moeten een verschillende dieptestruktuur toe. Met de betekenis verplicht zijn is moeten een werkwoord met een valentie als bv. beloven, wensen, verplichten: het heeft een eigen subjekt (dat kan verschillend zijn van het subjekt van de ingebedde zin) en een ingebedde zin als objekt.
Ook bij de andere zogenaamde modale werkwoorden (MV) kan een soortgelijke betekenisonderscheiding gemaakt worden. De a-zinnen in (20)-(24) hebben een dieptestruktuur als (15), de b-zinnen als (18).Ga naar eind13.
(20)a | Jan moet gisteren het huis gehuurd hebben (waarschijnlijk, noodzakelijk zijn) |
(20)b | Jan heeft van zijn vader het huis moeten huren (verplicht zijn). |
(21)a | Katrien kan de auto verkocht hebben. (mogelijk zijn) |
(21)b | Hij kan door dat lawaai niet slapen. (in staat zijn, de mogelijkheid hebben) |
(21)b' | Als je wil, kun je naar huis gaan. (de toestemming hebben) |
(22)a | Thomas zal in het park zijn. (waarschijnlijk zijn) |
(22)b | Je zult naar huis gaan! (verplicht zijn) |
(23)a | - |
(23)b | De politie heeft van de kommissaris mogen ingrijpen. (de toestemming hebben) |
(24)a | - |
(24)b | Peters wil een huis bouwen. (wensen) |
De MV in de a-zinnen drukken een mogelijkheid, waarschijnlijkheid, noodzakelijkheid of een zekerheid uit. Gemakkelijkheidshalve noem ik ze MV 1 en spreek ik verder over moeten 1, kunnen 1, zullen 1.Ga naar eind14. De verhouding tussen deze drie MV 1 wordt in Kirsner (1969) als volgt weergegeven: ‘moeten+indikatief’ wijst op een/Hypothetical Occurrence, more likely/, ‘zullen+indikatief’ op een / Hypothetical Occurrence/ en ‘kunnen - indikatief’ op een / Hypothetical Occurrence, less likely/(cfr. blz. 105). /Hypothetical/, gemeenschappelijk aan de drie verba, houdt in dat ‘(...) some question is raised about the event, either because its status as an actuality is unknown or, if known, because the event might have occurred differently or not at all. Moeten and kunnen differ from zullen in that they not only claim that an event is hypothetical, that its occurrence is somehow questioned, but also assert relative probabilities for its realisation.’ (blz. 120)
Omdat zullen 1 de graad van waarschijnlijkheid van een gebeuren niet aangeeft, kan het in een bepaalde kontekst zo geïnterpreteerd worden dat het slechts duidt op het toekomstig aspekt van de handeling, zoals het ook een verwachting, een geloof, etc. kan weergeven.
De MV in de b-zinnen (voortaan MV 2) vormen een systeem: gebod - verbod. Mogen 2 geeft niet weer dat expliciet de toestemming gegeven wordt, maar eerder dat iets niet verboden of verplicht is.Ga naar eind15. Ook als zullen 2 een belofte of een intentie uitdrukt zoals in: Ik zal morgen komen hoort het in dit systeem: zullen 2 kan hier immers geanalyseerd worden als een eis die de spreker zichzelf oplegt.Ga naar eind16. Kunnen 2 (= in staat zijn) valt buiten dit systeem.Ga naar eind17.
2.2. In het volgende worden een aantal argumenten gegeven voor de stelling dat zinnen met een MV 1 een verschillende dieptestruktuur hebben als zinnen met een MV 2: de MV 1 horen in een dieptestruktuur als (15) en de MV 2 in een als (18). De MV 2 worden dan als bv. wensen, beloven, etc. performatieve werkwoorden.
2.2.1. Een bewering waarbij het performatieve werkwoord niet geëxpliciteerd is (bv. (a) Het sneeuwt) kan voorafgegaan worden door de konstituent het is waar dat: (b) het is waar dat het sneeuwtGa naar eind18. De a- en de b-zinnen in (20)-(24) kunnen door die konstituent geprecedeerd worden, met uitzondering van (22)b, die dus blijkbaar geen bewering is. Toch wordt zullen 2 (voorlopig) samen met de andere MV 2 behandeld om zo duidelijker het (eventuele) verschil tussen zullen 2 en de andere MV 2 te kunnen aantonen en ook omdat heel wat linguisten zullen en moeten samen behandelen wanneer deze werkwoorden in een zin als (22)b resp. (20)b voorkomen. (zie bv. Den Hertog (1903), De Rooy (1971), Klooster (1969))
Er is wel een opmerkelijk verschil tussen de MV 1 en de MV 2: de MV 1 kunnen ook in de konstituent het is waar dat geplaatst worden.
(25)a | Het moet waar zijn dat Jan het huis gehuurd heeft. |
(25)b | Het kan waar zijn dat Katrien de auto verkocht heeft. |
(25)c | Het zal waar zijn dat Karel in het park is. |
(25)d | *Het heeft moeten waar zijn van zijn vader dat Jan het huis gehuurd heeft. |
(25)e | *Het wil waar zijn dat Peters een huis bouwt. |
Hieruit blijkt duidelijk dat de spreker door het gebruik van de MV 1 het waarheidskarakter van de propositie modificeert. De MV 2 hebben een andere funktie in de zin. Hierbij moet ook opgemerkt worden dat de MV 1 in tegenstelling met de MV 2 vervangen kunnen worden door adjektieven en/of bijwoorden als: waarschijnlijk, zeker, mogelijk, misschien, etc. Zin (25)b heeft niet alleen dezelfde dieptestruktuur als (21)a, maar ook als (26)a en (26)b.
(26)a | Het is misschien waar dat Katrien de auto verkocht heeft. |
(26)b | Het is mogelijk dat Katrien de auto verkocht heeft. |
Kunnen 2 kan in heel wat gevallen omschreven worden met de mogelijkheid hebben, een uitdrukking die semantisch nauw verwant is met het is mogelijk dat: bv. in de ambigue zin (27)a met als interpretaties (27)b of (27)c.
(27)a | Katrien kan de auto verkopen. |
(27)b | Het is mogelijk dat Katrien de auto verkoopt. |
(27)c | Katrien heeft de mogelijkheid de auto te verkopen. |
De zinnen (27)b en (27)c hebben duidelijk een verschillende betekenis. In (27)c konstateert de spreker alleen dat K. een bepaalde mogelijkheid bezit. In (27)b gaat het om een bepaalde handeling - K. verkoopt de auto - en de spreker spreekt zich uit over de graad van waarschijnlijkheid dat die handeling gaat gebeuren.
2.2.2. Volgens (18) in 2.1. zouden de MV 2 een /S2/ als objekt hebben. Wat dit betreft komen ze overeen met werkwoorden als: verplichten, wensen, beloven etc. J. de Rooy (1972, blz. 36) heeft opgemerkt dat in bepaalde omstandigheden bij de MV 2 het werkwoord van de S2 in de oppervlaktestruktuur weggelaten kan worden. Hetzelfde geldt bv. voor wensen en beloven..
(28)a | De vaten moeten vol. |
(28)b | Marietje kan nog niet bij de bel. |
(28)c | Je zult naar huis! |
(28)d | Ik mag geen bier van de dokter. |
(28)e | Wat wil je in mijn kamer? |
(28)f | Hij wenst dat boek. |
(28)g | Ik beloof je dat boek. |
De MV 1 hebben dit kenmerk niet. Wanneer (28)a aangevuld wordt tot De vaten moeten vol zijn dan is moeten als moeten 1 of 2 te interpreteren. In (28)a is het duidelijk een vorm van moeten 2. Verder kan de infinitief(konstruktie) na de MV 2 en na verba als beloven en wensen evenals de nominale konstituent bij bv. kopen door het voornaamwoord het vervangen worden.
(29)a | Ik moet (kan, zal, wil, mag) het. |
(29)b | Ik beloof (wens, verplicht) het. |
(29)c | ik koop het. |
De vervangbaarheid door het is volgens Kajita (1968, blz. 17) een der karakteristieken van de nominale konstituent. Dit argument gaat ook op voor de MV 1. In bv. (30) vervangt het ook een S2: Thomas komt. Maar in (30) is het (en dus ook S2) het subjekt, in (29) echter het objekt.
(30)a | Het kan zijn dat Thomas komt. |
(30)b | Het is mogelijk dat Thomas komt. |
Moeten 2, mogen 2 en zullen 2 kunnen ook een van-bepaling bij zich hebben die aangeeft van wie de verplichting resp. de toelating komt (zie (20)b en (23)b).Ga naar eind19. Dit versterkt nog de stelling dat de MV 2 werkwoorden als beloven, wensen, verplichten zijn. Men merkt ook op dat de werkwoorden die als omschrijving voor moeten 2 en mogen 2 kunnen dienen (verplicht zijn door de toestemming hebben van) een soortgelijke bepaling hebben.
Evenals wensen, beloven etc. kunnen twee MV 2 samen in een zin voorkomen (twee MV 1 niet) en staan de MV 2, als er in de zin ook een MV 1 is, altijd na het MV 1.Ga naar eind20.
(31)a | Hij wil kunnen autorijden. |
(31)b | Hij wenst het te beloven. |
(32)a | Hij moet kunnen autorijden. |
(32)b | Hij kan moeten autorijden. |
(32)c* | Hij moet2 kunnen1 autorijden. |
2.2.3. Andere argumenten voor het onderscheid MV 1 - MV 2 zijn bij koördinatie te vinden. Over koördinatie zegt Chomsky in Aspects o.m.: ‘The general rule for conjunction seems to be roughly this: if XZY and XZ'Y are two strings such that for some category A, Z is an A and Z' is an A, then we may form the string XZ and Z'Y, where Z and Z' is an A (...). But, clearly, A must be a category of a special type: in fact, we come much closer to characterizing the actual range of possibilities if we limit A to major categories.’ (blz. 212, noot 9)
De leden van een koördinatie moeten dus tot dezelfde kategorie horen: Z en Z' zijn leksikale kategorieën en A is een hoofdkategorie. Z en Z' worden door één en dezelfde hoofdkategorie gedomineerd. Chomsky wijst er ook op dat het mogelijk is dat echte syntaktische relaties enkel tussen hoofdkategorieën bestaan (cfr. blz. 74) Hieruit volgt dat de leden van een koördinatie dezelfde syntaktische funktie moeten hebben. Fillmore stelt als voorwaarde voor koördinatie van twee nominale konstituenten dat ze in dezelfde kasusverhouding tot het werkwoord staan. (1968, blz. 22)
1. Ik behandel eerst gevallen van koördinatie waarin de beide leden ofwel MV 1 ofwel MV 2 zijn. Werkwoorden als beloven, wensen, hebben de mogelijkheid als lid van een koördinatie op te treden.
(33)a | Hij beloofde en wenste ook te komen. |
(33)b | In een uur tijd bekende en ontkende hij het wel tien keer. |
(33)c | Hij moet en zal naar huis gaan. |
(33)d | Dat cijfer voor wiskunde moet en zal hoger. |
(33)e | Kan of wil (mag) hij niet komen? |
(33)f* | Hij moet (kan) en zal naar huis gegaan zijn. |
Met de hierboven uiteengezette theorie van Chomsky over konjunktie voor ogen zegt Feltkamp over konjunkties en disjunkties als in (33)a-(33)e dat zij ‘(...) die Modalverben unverkennbar “aufwerten” und in die Nähe der Vollverben rücken.’ (1969, blz. 365-366).
2. Als het juist is dat een MV 1 in de dieptestruktuur van een zin een plaats krijgt als in (15) en een MV 2 als in (18), en dat de leden van een koördinatie dezelfde syntaktische funktie moeten hebben, dan is koördinatie tussen een MV 1 en een MV 2, onmogelijk. In (34)a kan men inderdaad zal niet als zullen 1 en moet niet als moeten 2 opvatten. Zin (34)b is duidelijk ongrammatikaal.
(34)a | Hij moet en zal betalen. |
(34)b* | Jan zal en wil nu aan het vissen zijn. |
Nu is het wel zo dat de grammatikaliteit van Jan wil aan het vissen zijn niet zo zeker is. Het is moeilijk voorbeelden te konstrueren van het type:
X Z Y + X Z' Y⟶X Z en Z' Y |
Het feit dat de MV 1 en de MV 2 niet dezelfde verbindingsmogelijkheden hebben met tempus en aspekt, is één der redenen hiervoor. Koördinaties van het type:
X Y + X Z' Y⟶X Z Y en Z' Y' |
(waarin we bv. het MV 1 kunnen laten samengaan met duratief aspekt en het MV 2 met momentaan aspekt) zijn echter ook onmogelijk.
(34)c* | Jan moet1 nu aan het vissen zijn en wil (moet2) tien kilo vis vangen. |
3. De zinnen Jan belooft te komen, Marietje belooft te komen zijn o.m. te koördineren als:
(35)a | Jan belooft te komen en Marietje belooft dat ook. |
De MV 2 hebben deze koördinatiemogelijkheid, de MV 1 niet.
(35)b | Thomas heeft zijn werk moeten maken en Piet heeft dat ook gemoeten. |
(35)c* | Thomas moet gisteren al zijn werk gemaakt hebben en Piet moet dat ook. |
Als argument voor het onderscheid tussen wat ik MV 1 en MV 2 noem, doet Ross beroep op Duitse voorbeelden van het type (35)a.
(36)a | Ottokar muss singen, und du musst es auch. |
(36)b* | Ottokar muss Krebs haben, und du musst es auch. |
De ongrammatikaliteit van (36)b is volgens Ross een bewijs dat de diepte-
strukturen van (36)a en (36)b verschillend zijn. (zie Ross (1969), blz. 86-87)
2.2.4. In aktieve zinnen worden er aan het OS-subjekt (oppervlaktestruktuursubjekt) geen selektierestrikties opgelegd door de MV 1, maar wel door de MV 2.
(37)a* | De bomen snoeien. |
(37)b* | De bomen moeten aan het snoeien zijn. |
(38)a | De bomen staan nu in bloei. |
(38)b | De bomen kunnen (moeten, zullen) nu in bloei staan. |
De ongrammatikaliteit van (37)b vloeit voort uit (37)a en is niet een gevolg van het niet kunnen samengaan van de konstituent de bomen en de MV 1.
Het OS-subjekt van een aktieve zin met een MV 2 heeft gewoonlijk het kenmerk [+ menselijk].
(39)a* | De bomen hebben moeten (kunnen, zullen, mogen, willen) in bloei staan. |
(39)b | Thomas heeft de bomen moeten (kunnen, *zullen,Ga naar eind21. mogen, willen) snoeien. |
Deze regel gaat op voor willen 2 en kunnen 2Ga naar eind22. Voor de andere MV 2 is er echter een uitzondering:
(40) | Het boek móet op de stoel liggen! |
Kunnen 2 en willen 2 onderscheiden zich nog op een andere manier van de andere MV 2: aktieve zinnen met deze twee MV 2 zijn niet synoniem met de korresponderende passieve zinnen, zinnen met moeten 2, zullen 2 en mogen 2 echter wel.
(41)a | Studenten willen (kunnen) politieagenten helpen. |
(41)b | Politieagenten willen (kunnen) door studenten geholpen worden. |
(42)a | Het volk moet (zál, mag) de wetten veranderen. |
(42)b | De wetten moeten (zúllen, mogen) door het volk veranderd worden. |
De zinnen (41)a en (41)b hebben als dieptestruktuur resp. (43)a en (43)b. (42)a en (42)b zijn synonieme zinnen en hebben dezelfde dieptestruktuur.
P-marker (43)a geeft zin (41)a na toepassing van de Identieke NP Deletie. In (43)b moet voor de Identieke NP Deletie eerst een passieftransformatie gebeuren. Als deze laatste transformatie niet optreedt, dan kan ook Identieke NP Deletie niet toegepast worden en krijgen we: Politieagenten willen dat studenten hun helpen.
De zinnen (42)b en (40) verwijzen naar twee gevallen waarin het OS-subjekt van moeten 2, zullen 2 en mogen 2 niet het kenmerk [+ menselijk] heeft. Ze zullen achtereenvolgens behandeld worden.
1. Het werkwoord van de ingebedde zin staat in het passief zoals in zin (44).
(44) | De wetten moeten door het volk veranderd worden. |
Er is opgemerkt dat moeten 2, zullen 2 en mogen 2 zich van de andere MV 2 onderscheiden door het feit dat ze zonder vormverandering in een aktieve en de korresponderende passieve zin kunnen optreden.Ga naar eind23. Als moeten 2 een passieve vorm zou hebben zou die in (44) gebruikt moeten worden. Een argument hiervoor meen ik te vinden in de zinnen (45): op de
overeenkomst tussen de MV 2 en werkwoorden als verplichten, beloven werd reeds gewezen.
(45)a | Het volk belooft de wetten te veranderen. |
(45)b* | De wetten beloven door het volk veranderd te worden. |
(45)c | Er wordt door het volk beloofd dat de wetten veranderd zullen worden. |
Dit brengt echter de moeilijkheid mee dat de Identieke NP Deletie niet meer gebruikt kan worden: als in P-marker (46) op de S2 de passieftransformatie toegepast wordt, geeft dit: het volk moeten/de wetten worden door het volk veranderd.
Kraak (1968) stelt een oplossing voor dit probleem voor. Hij baseert zich op het voorstel van G. Lakoff (1970, blz. 126) om voor zinnen als Democracy in Germany does not benefit from the Great Coalition en The Great Coalition does not benefit democracy in Germany dezelfde dieptestruktuur aan te nemen. In de derivatie van de laatste zin treedt een Flip-regel op die het subjekt en het objekt verwisselt. Kraak meent dat ook de dieptestrukturen onderliggend aan de zinnen (47) dezelfde zijn: nl. (47)'.
(47)a | Ruiten mogen (van mij) door provo's ingeslagen worden. |
(47)b | Ik laat ruiten door provo's inslaan. |
(47)c | Provo's mogen (van mij) ruiten inslaan. |
(47)d | Ik laat Provo's ruiten inslaan. |
Het voornaamste argument hiervoor is wel dat mogen 2, evenals moeten 2 (en zullen 2) een van-bepaling bij zich hebben.Ga naar eind24.
In de derivatie van (47)a en (47)b passen we eerst de passieftransformatie toe op S2, vervolgens wordt het subjekt van de S2 overgeplaatst door ‘It-replacement’ (het-vervanging). Dit geeft ons zin (47)b.Ga naar eind25. Na toepassing van de Flip-regel en na optionele deletie van het DS-subjekt bekomen we zin (47)a. Zonder toepassing van de passieftransformatie krijgen we de zinnen (47)c en (47)d. Wanneer het DS-subjekt van het MV 2 een ongespecificeerde nominale konstituent is, moet de ‘modale’ Flip-regel en de regel die deze nominale konstituent deleteert, obligatorisch toegepast worden.
Kraak voegt eraan toe dat willen 2 en moeten 2, zuilen 2 zich op dezelfde manier verhouden als laten en mogen 2. Dit is inderdaad zo:
(48)a | K. wil dat provo's ruiten inslaan. |
(48)b | K. wil dat ruiten door provo's ingeslagen worden. |
(48)c | Provo's moeten (van K.) ruiten inslaan. |
(48)d | Ruiten moeten (van K.) door provo's ingeslagen worden. |
Het laatste geeft ons ook een nadere verklaring van de reeds zo dikwijls gekonstateerde betekenisverwantschap tussen moeten 2 en willen 2 in zinnen van het type (49).
(49)a | Ik wil die film zien. |
(49)b | Ik móet die film zien. |
Als we in P-marker (49)' de het-vervangingsregel en de Identieke NP Deletie toepassen krijgen we (49)a. Het resultaat van het aanwenden van de het-vervangingsmiddel en de Flipregel is:
(49)c* | Ik moet van mij die film zien. |
Om de grammatikale zin (49)b te bekomen moet het DS-subjekt verplicht gedeleteerd worden. Ik zou de obligatorische deletie van het DS-subjekt die bij Kraak enkel op ongespecificeerde nominale konstituenten van toepassing is, daarom willen uitbreiden tot gespecificeerde nominale konstituenten die identiek zijn met de nominale konstituent waardoor ze
door toepassing van de Flip-regel vervangen worden. In (49)c is het duidelijk dat ‘ik’ zowel de verplichter is als de persoon die tot iets verplicht wordt. Het sterk aksent op moeten 2 in (49)b zorgt ervoor dat (49)b dezelfde betekenis heeft als (49)c. Men zou dus kunnen aannemen dat de deletie van de van-konstituent vergezeld wordt van het toekennen van een sterk aksent aan het werkwoord.
Nu kan ook een zin als (50) verklaard worden, waarin zullen 2 een belofte of intentie uitdrukt.
Vanuit P-marker (50)' wordt zin (50) gederiveerd na toepassing van de het-vervangingsregel, de Flipregel en de obligatorische deletie van het DS-subjekt (van mij). Moeten 2, zullen 2 en willen 2 worden nu realisaties van een zelfde MV 2 in de dieptestruktuur. Hetzelfde geldt voor mogen 2 en laten. Deze dieptestruktuur verklaart ook de semantische relaties tussen de MV 2: moeten 2, zullen 2, mogen 2, willen 2 (en laten) zijn in een semantisch systeem gebod - verbod onder te brengen. Het DS subjekt drukt de ‘agent’ uit.Ga naar eind26.
Kunnen 2 valt buiten dit systeem. Precies het Duitse ekwivalent van kunnen 2 (können) neemt Feltkamp als argument om aan te tonen dat de MV 2 niet het kenmerk Transpassivität hebben. Feltkamp beweert dat de onderstaande zin (e) voor twee interpretaties vatbaar is: aan die zin kan nl. een dieptestruktuur volgens (15) of (18) ten grondslag liggen.
Die Leideform zu
(e) Peter konnte das Buch nicht verstehen lautet
(f) Das Buch konnte von Peter nicht verstanden werden.
Die Frage erhebt sich nun, ob die beiden Paraphrasen, die für Sätze mit können angegeben wurden, für (f) in gleichem Masse wie für (e) zutreffen. Ich habe den Eindruck, dass die Deutung, nach der ‘Peter etwas (nicht) vermag’ für das Transform (f) weniger in Betracht kommt. Dem entspricht die Unmöglichkeit, diesen Satz aus einer Basis zu entwickelen, in der Peter Subjekt des Matrixsatzes wäre. (1969, blz. 365)
Er is reeds op gewezen dat in het Nederlands een aktieve zin met kunnen 2 als kernwerkwoord geen passieve ekwivalent heeft. Zinnen als bv. (48)c en (48)d zijn voor ons wel synoniem. Feltkamps oplossing voor dit probleem (het gebruik van MV 2 in passieve zinnen) gaat dan ook voor het Nederlands niet op.
2. Een gelijksoortig geval vormen de zinnen van het type (40), hier herhaald als (51)a.Ga naar eind27.
(51)a | Het boek móet op de stoel liggen. |
Het valt op dat in (51)a de relatie van het boek tot moet 2 niet dezelfde is als van het volk tot moet 2 in bv. (42)a. In (51)a kan je niet zeggen dat het boek iets moet (= tot iets verplicht is). Er is echter een nauw semantisch verband tussen (51)a en (51 )b: beide zinnen kunnen in dezelfde situatie met dezelfde betekenis gebruikt worden.
(51)b | Je móet het boek op de stoel leggen. |
In (51)b zou, volgens de analyse in de vorige paragrafen je het DS-subjekt van leggen zijn, dat het kausatief is van liggen. Beide zinnen zijn ook voor twee interpretaties vatbaar: de verplichting kan uitgaan van de spreker of niet.
Het probleem van de kausativiteit werd door J. Lyons in het ruimere kader van de transitiviteit en de passiviteit behandeld (1968, blz. 350-388). Lyons zelf beschouwt het niet als een opgeloste zaak, maar zijn voorstellen verhelderen zeker de relatie tussen de zinnen (51).Ga naar eind28. Hij maakt een onderscheid tussen ‘one-place verbs’ en ‘two-place verbs’: werkwoorden met één resp. twee nominale konstituenten bij zich (zie de zinnen (52)). Traditioneel wordt de eerste soort werkwoorden intransitieven genoemd en de tweede soort transitieven.
(52)a | Het boek ligt (op de stoel). |
(52)b | Thomas legt het boek (op de stoel). |
(53)a | De boom wordt gesnoeid. |
(53)b | Piet snoeit de boom. |
De relatie tussen een passief verbum en het korresponderende aktieve is dezelfde als tussen een niet-kausatief en het korresponderende kausatieve: in beide gevallen is het subjekt van het eerste werkwoord gelijk aan het objekt van het tweede. Opmerkelijk is ook dat wat in (45) gekonstateerd werd, ook geldt voor de kausatieven:
(54)a | Jan beloofd het boek op de stoel te leggen. |
(54)b | Het boek belooft op de stoel te liggen. |
(54)c | Er wordt door Jan beloofd dat het boek op de stoel zal liggen (zal gelegd worden). |
M.a.w.: als moeten 2 een passieve vorm zou hebben, dan zou die ook in (51)a gebruikt moeten worden.
Volgens Lyons kan men een kausatieve zin afleiden uit een niet-kausatieve: de niet-kausatieve wordt dan ingebed als het predikaat van de zin met her kausatieve werkwoord. Aan het verbum wordt /+ Kausatief/ toegevoegd. De interpretatie van het kenmerk /Kausatief/ is een leksikologische kwestie, bv.:
liggen / + Kaus / → leggen |
springen / + Kaus / → laten springen |
koken / + Kaus / → koken |
warm zijn / + Kaus / → verwarmen |
Het is me niet duidelijk hoe precies de dieptestruktuur van (51)a voorgesteld moet worden. Wel blijkt uit het voorafgaande dat een zin als (51)a geen onoverkomelijke mogelijkheid vormt en een dieptestruktuur moet krijgen als die van (51)b. Het volgende is niet meer dan een voorlopig voorstel voor een mogelijke dieptestruktuur voor de zinnen (51).
De Flip-regel bij de MV 1, de kausatieftransformatie en de passieftransformatie hebben een gelijksoortig karakter. De drie regels impliceren dat het subjekt objekt wordt en het objekt subjekt. Het valt ook op dat moeten 2 en mogen 2 als het passief van resp. willen 2 en laten gezien kunnen worden. Hetzelfde geldt voor de relatie van het niet-kausatieve t.o.v. het kausatieve werkwoord.
(56)a | Thomas heeft het boek op de stoel gelegd. |
(56)b | Het boek is (door Thomas) op de stoel gelegd. |
(56)c | Het boek heeft op de stoel gelegen. |
In (56)a staat de ‘agent’ meer op de voorgrond dan in de passieve zin, waarin hij dikwijls niet expliciet wordt uitgedrukt, maar toch impliciet aanwezig is. In (56)c wordt echter niet naar de mogelijke ‘agent’ verwezen.
2.3. De MV 2 - met uitzondering van kunnen 2, maar samen met kunnen (= mogen 2) en laten (≠ kausatief) - vormen een semantisch systeem om een gebod, een verbod of de afwezigheid van een gebod of verbod uit te drukken. In zinnen als (57), die blijkbaar geen beweringen zijn, drukken ze de illokutionaire kracht van de taaldaad uit.
(57)a | Je móet stil zijn! |
(57)b | Je zúlt betalen! |
(57)c | Je kunt gaan. |
(57)d | Ik wil naar die film! |
(57)e | Je mag een ijsje kopen. |
Het zijn dus performatieve werkwoorden.Ga naar eind29. Ze worden performatief gebruikt als ze de volgende kenmerken hebben:
/a/ - Hun DS-subjekt is een eerste persoon, of m.a.w. de verplichting komt van de spreker. In vele hier aangehaalde voorbeeldzinnen (bv. (39), (41)) is het niet duidelijk welk het DS-subjekt van de zin is. In een kontekst is dat DS-subjekt echter wel expliciet of impliciet aanwezig.
/b/ - Zij staan in het presens. Op dieptestruktuurniveau betekent dit dat de performatief gebruikte werkwoorden (de modale konstituent) de orientatieas vormen waarnaar de andere tempusvormen zich ordenen.Ga naar eind30.
/c/ - [ - duratief] & [ - habitueel]
Wanneer zinnen met MV 2 het kenmerk /+ duratief/ of /+ habitueel/ hebben, kunnen ze niet meer gebruikt worden met de illokutionaire kracht van een imperatief, toelating, wens, etc. Vergelijk:
(58)a? | Al een uur lang moet je stil zijn. |
(58)b | Al een uur lang wil ik naar huis gaan. |
(58)c | Elke keer wil ik dat het al voorbij zou zijn. |
Opmerkelijk is dat zullen 2 met het kenmerk [+ habitueel] of [+ duratief] ongrammatikale zinnen geeft. Als de zinnen (59) grammatikaal zijn, hoort de duratieve of habituele bepaling niet bij zullen 2.
(59)a | ?Je zúlt al een hele dag betalen! |
(59)b | ?Je zúlt elke keer betalen! |
Zullen 2 kan niet anders dan performatief gebruikt worden. Hiermee is dan ook een verklaring gegeven voor het afwijkend gedrag van zullen 2 t.o.v. de andere MV 2 (zie boven: blz., en noot 20 en 21). Performatief gebruikt kunnen ook moeten 2, mogen 2 en willen 2 (a) niet voorafgegaan worden door de konstituent het is waar dat, (b) niet voorafgegaan worden door een MV 1 en (c) niet gebruikt worden in de voltooid tegenwoordige tijd.Ga naar eind31.
Over het gemaakte onderscheid tussen MV 1 (die een epistemische of logische mogelijkheid waarschijnlijkheid, noodzakelijkheid etc. uitdrukken) en de MV 2 (die een eis, verplichting, verbod, toelating, wens, etc. weergeven) is lang niet alles gezegd. Rekening houdend met alles wat nog onderzocht moet worden kunnen de hier gedane konstateringen niet meer dan een voorlopig en tentatief karakter hebben.
Belangrijk, o.m. voor het precies begrijpen van teksten, is wel dat de - zo dikwijls gebruikte - MV 2 gezien worden als werkwoorden met een DS-subjekt dat aangeeft van wie het gebod, de eis, etc. komt.
Leuven, mei 1973
Bibliografie
Austin J.L. (1962) How to do things with words. (The William James Lectures delivered at Harvard University in 1955) ed. by J.O. Urmson. Oxford. |
Austin, J.L. (1963) Performative - Constative, vert. door G.J. Warnock, in: J.R. Searle (ed.), The Philosophy of Language, Oxford 1971, blz. 13-22. |
Bach, E. en R.T. Harms (eds.) (1968) Universals in linguistic theory, New York. |
Booy G.E. (1972) ‘Het modale werkwoord kunnen’. In: Studia Neerlandica 6 (1972), blz. 146-168. |
Boyd, J. en J.P. Thorne (1969) ‘The semantics of modal verbs’. In: Journal of Linguistics, 5 (1969), blz. 57-74. |
Chomsky, N. (1965) Aspects of the theory of syntax, Cambridge, Mass. (1965) |
Chomsky, N. (1971) Deep structure, surface structure, and semantic interpretation. In: Steinberg en Jakobovits (1971), blz. 183-216. |
Chomsky, N. (1972) Some empirical issues in the theory of transformational grammar. In: Stanley Peters (ed.): Goals of linguistic theory, Englewood Cliffs, 1972. |
Ebeling, C.L. (1962) ‘A semantic analysis of the Dutch tenses’. In: Lingua 11 (1962), blz. 86-99; |
Ervin-Tripp, S. (1969) Sociolinguistics. In: J.A. Fishman (ed.): Advances in the sociology of language, I. Basic concepts, theories and problems: alternative approaches; Den Haag, 1971, blz. 15-91. |
Feltkamp, H.W. (1969) ‘Zur Syntax des deutschen Modalverbs’. In: Neophilologus 53 (1969), blz. 351-372. |
Fillmore, C.J. (1968) The case for case. In: Bach en Harms (1968), blz. 1-88. |
Den Hertog, C.H. (1903) Nederlandse Spraakkunst. Handleiding ten dienste van aanstaande (taal)onderwijzers, 3e stuk: De leer der woordsoorten, 2e druk, Amsterdam. |
Hoek, Th. van den, (1973) Werkcollege ‘Modale hulpwerkwoorden’. In: Tabu 3 (1972-73), nr. 2-3, blz. 17-27. |
Huddleston, R. (1969) ‘Some observations on tense and deixis in English’. In: Language 45 (1969), blz. 777-806. |
Hymes, D. (1972) Models of the interaction of language and social life. In: J.J. Gumperz en Dell Hymes (eds.): Directions in sociolinguistics. The ethnography of communication. 1972, blz. 35-71. |
Jakobson R. (1970) Linguistics, In: Main trends of research in the social and human sciences. I Social sciences, Den Haag, 1970, blz. 419-463. |
Kajita, M. (1968) A generative transformational study of semi-auxiliaries in present-day American syntax, Tokyo. |
Karttunen, L. (1972) Possible and must. In: J.P. Kimball (ed.): Syntax and semantics, Vol. I, New York, blz. 1-20. |
Kiparsky, P. (1968) Tense and mood in Indo-European syntax.' In: Foundations of Language 4 (1968), blz. 30-57. |
Kirsner R.S. (1969) ‘The role of “zullen” in the grammar of modern standard Dutch’. In: Lingua 24 (1969), blz. 101-154. |
Klooster, W.G. en H.J. Verkuyl en J.H.J. Luif (1969) Inleiding tot de syntaxis, Culemborg. |
Kraak, A. (1968) ‘A search for missing agents’. In: Le Langage et L'Homme 8 (1968), blz. 146-156. |
Lakoff, G. (1970) Irregularity in Syntax. New York. |
Lakoff, G. (1971) On generative semantics. In: Steinberg en Jokobovits (1971), blz. 232-296. |
Lyons, J. (1968) Introduction to theoretical linguistics, Cambridge |
McCawley, J.D. (1968) The role of semantics in grammar. In: Bach en Harms (1968), blz. 124-169. |
Newmeyer, F.J. (1969) English aspectual verbs, University of Illinois Ph. D. - diss. University Microfilms, Inc., Ann Arbor, Michigan. |
Newmeyer, F.J. (1970) The ‘root modal’: can it be transitive? In: J.M. Sadock en A.L. Vanek (eds.): Studies presented to R.B. Lees by his students, Champaign, Edmonton, 1970, blz. 189-196. |
Nuchelmans, G. (1967) ‘Taaldaden’. In: Forum der Letteren 8 (1967), blz. 208-223. |
Nuchelmans, G. (1969) Overzicht van de analytische wijsbegeerte, Utrecht Aula 405. |
Postal, P.M. (1972) ‘An invisible performative argument’. In: Foundations of Language 9 (1972), blz. 242-245. |
Rivero, M.-L. (1972) ‘Remarks on operators and modalities’. In: Foundations of Language 9 (1972), blz. 209-241. |
De Rooy, J. (1972) Eigenlijke en oneigenlijke modale verba. In: Taalwetenschap in Nederland 1971, Amsterdam, 1972, blz. 33-38. |
Ross, J.R. (1969) Auxiliaries as main verbs. In: W. Todd (ed.): Studies in philosophical linguistics, Evanston, 111. blz. 77-102 |
Ross, J.R. (1970) On declarative sentences. In: R.A. Jacobs en P.S. Rosenbaum (eds.): Readings in English transformational grammar, Waltham, Mass., 1970, blz. 222-272. |
Searle, J.R. (1970) Speech acts. An essay in the philosophy of language, Cambridge |
Seuren, P.A.M. (1069) Operators and nucleus. Cambridge. |
Seuren, P.A.M. (1972a) ‘Autonomous versus semantic syntax’. In: Foundations of Language 8 (1972), blz. 237-265. |
Seuren, P.A.M. (1972b) ‘Taaluniversalia in de transformationele grammatika’ In: Leuvense Bijdragen 61 (1972), blz. 311-370. |
Staal, J.F. (1970) ‘Performative and token-reflexives’. In: Lingusitic Inquiry 1 (1970), blz. 373-381. |
Steinberg, D.D. en L.A. Jakobovits (eds.) (1971) Semantics. An interdisciplinary reader in philosophy, linguistics and psychology. Cambridge. |
Wittgenstein, L. (1953) Philosophische Untersuchungen, Suhrkamp Taschenbuch 14, 1971. |
- eind1.
- Dit artikel is voor het grootste deel een bewerking van een gedeelte van mijn licentiaatsverhandeling De dieptestruktuur van modale werkwoorden, Leuven 1971, o.l.v. Prof. Dr. G. Geerts.
- eind2.
- Voorbeelden van dit laatste soort regels zijn o.m. te vinden in Searle (1970) - regels voor o.m. een deugdelijke belofte, eis, bewering, vraag-, in Ervin-Tripp (1969).
- eind3.
- Vergelijk ook Wittgensteins Philosophische Untersuchungen, Par. 22-23.
Wittgenstein zegt dat elke uiting een Annahme bevat. Met zo'n Annahme weet men echter nog niets. Men kan pas van een uiting spreken als aan de Annahme iets als ik zeg dat... voorafgaat. Hij vergelijkt die Annahme met een plaatje dat een bokser in een bepaalde houding voorstelt. Op zichzelf zegt dit plaatje niets: het kan de voorstelling zijn van een bokser in een goede of slechte houding, van een bokser die aanvalt, poseert etc. Precies deze laatste elementen geven aan het plaatje een zin. Een term uit de scheikunde gebruikend noemt Wittgenstein die Annahme een Satzradikal. De Satzradikal is een beschrijvende inhoud en wordt pas een taaldaad als hij verbonden wordt met een element dat er funktie aan geeft (een funktionele konstituent).
- eind4.
- Het is wel niet duidelijk hoe bv. intonatie in een modale konstituent voorgesteld moet worden. De illokutionaire kracht van een taaluiting kan in principe echter altijd door een zin of een zinsdeel uitgedrukt worden (vgl. ook Searle (1970), p. 18).
- eind5.
- Er is een onderscheid tussen de termen bewering, imperatief (of verplichting), vraag, etc. en bewerende, gebiedende, vragende zinnen: de eerste verwijzen naar de strekking van de taaldaad, de andere naar de vorm in de oppervlaktestruktuur. Zin (2) bv. is een bewerende zin, maar geen bewering: hij heeft de illokutionaire kracht van een imperatief.
- eind6.
- In Ross (1970) worden 14 argumenten gegeven die erop wijzen dat een zin als (7) een dieptestruktuur als (9) heeft, waarbij het verbum van de S1 de volgende kenmerken heeft: [+V, +performatief, +kommunikatief, +linguistisch, +deklaratief]. Vgl. ook McCawley (1968) waarin aan een bevel als Betaal! een gelijksoortige dieptestruktuur wordt toegekend met dit verschil dat het performatieve werkwoord het kenmerk [+imperatief] heeft. Zie ook Staal (1970), G. Lakoff (1971), blz. 284 ev., Postal (1972).
- eind7.
- Zie in dit verband ook Seuren (1972a), blz. 240-243.
- eind8.
- Dit gaat natuurlijk niet op voo;uitroepen als Ai of Boe: uitroepen hebben geen propositie.
- eind9.
- In dit voorbeeld is geen rekening gehouden met kwantifikatoren. ASS = assertation (= ik beweer dat); Poss = possibility (= het is mogelijk dat). Op het onderscheid tussen de twee analyses ga ik verder niet in. Zie echter G. Lakoff (1971), blz. 283 ev. en Rivero (1972).
- eind10.
- In zijn meer recente publikaties blijft Chomsky bij deze analyse en betoogt dat de oppervlaktestruktuur gewoonlijk de semantische waarde van de modale (hulp)werkwoorden bepaalt, (zie Chomsky (1971), blz. 209 en (1972), blz. 114-117.
- eind11.
- Voor argumenten hiervoor, zie de in de bibliografie opgesomde werken.
- eind12.
- In Seuren (1969) wordt moeten (= verplicht zijn) ook weergegeven door de zinskwalifikator IMP, nl. wanneer het duidelijk performatief gebruikt is en de waarde van een imperatief heeft (zie blz. 162-163). Het valt ook op dat Seuren door middel van de met de modale operator geassocieerde tempusoperator eenzelfde tweeledig onderscheid maakt tussen de modale werkwoorden als duidelijk gemaakt in (15) en (18): Gebruikt als in (15) worden de modale werkwoorden altijd geassocieerd met een universele tempusoperator, gebruikt als in (18) met een universele of een niet-universele (zie blz. 157-159).
- eind13.
- Deze betekenisonderscheidingen zijn gebaseerd op Den Hertog (1903), De Rooy (1972), Klooster (1969), Ebeling (1962), Kirsner (1969) en op eigen onderzoek. Zie nu ook Van den Hoek (1973). De MV zullen slechts behandeld worden in zover ze de bovenvermelde betekenissen hebben. Ook het tempus en meer bepaald de MV in irrealiszinnen komen niet ter sprake: dit vergt zeker een aparte studie. (Zie voor tempus en de MV echter mijn licentiaatsverhandeling, blz. 73-84) In (23) en (24) zijn geen a-zinnen ingevuld. Sommige linguististen stellen echter het volgende gebruik van mogen en willen op gelijke hoogte met het gebruik van de andere MV in de a-zinnen: (I) Hij mag rijk zijn, toch is hij geen schurk en (II) Zo'n elektrische bel wil wel eens weigeren (het komt voor dat...). Ik zal mogen en willen met deze betekenis niet bespreken: 1e omdat ik dit gebruik van willen in mijn idiolekt niet ken, 2e omdat mogen besproken moet worden in samenhang met de voorwaardelijke bijzin wat me te ver van mijn onderwerp zou brengen. Mogen en willen in (I) en (II) vallen ook enigszins buiten het semantisch systeem gevormd door de andere MV in de a-zinnen.
- eind14.
- De MV 1 worden ook epistemische werkwoorden genoemd (zie bv. Newmeyer 1970). Ze worden echter niet alleen gebruikt voor een epistemische mogelijkheid, noodzakelijkheid, etc. maar ook voor een logische (cfr. Karttunen (1972)).
- eind15.
- Zie ook Kraak (1969), blz. 152-153 en voor may in het Engels Boyd & Thorne (1969), blz. 71.
- eind16.
- Zie Boyd & Thorne (1969), blz. 65 waar shall wordt weergegeven als: I imp of myself.
- eind17.
- Kunnen 2 (= mogen 2) hoort er natuurlijk wel bij. Wegens zijn semantische overeenkomst met mogen 2 wordt het verder bij dit onderzoek niet betrokken.
- eind18.
- Beide zinnen ((a) en (b)) hebben wel dezelfde betekenis, maar toch elk een aparte funktie in het taalgebruik. Zie Searle (1970), blz. 153-154.
- eind19.
- Volgens Kraak (1968, blz. 151) kan ook zullen 2 zo'n van-bepaling hebben. Ik heb zelf geen voorbeelden van dit gebruik kunnen vinden. Dit doet echter niets af aan het argument in 2.2.4. Daar wordt ook verklaard waarom willen 2 zo'n bepaling niet heeft.
- eind20.
- Zie ook De Rooy (1972), blz. 37.
Zullen 2 kan in de zinnen (32) niet de plaats van een MV 2 innemen: *Hij kan zullen autorijden.
- eind21.
- Zullen 2 heeft geen voltooid tegenwoordige tijd. Een verklaring van de verschillen tussen zullen 2 en de andere MV 2 volgt in 2.3.
- eind22.
- Zie ook Van den Hoek (1973), blz. 24-25.
- eind23.
- Feltkamp noemt dit ‘Transpassivität’ (1969, blz. 354).
- eind24.
- Het is opmerkelijk dat precies deze MV 2 ook het kenmerk Transpassivität hebben.
- eind25.
- Laten is hier gebruikt in zijn niet-kausatieve betekenis. In de derivatie van deze zin volgt na de passieftransformatie de verplichte deletie van het passief element. Hetzelfde komt voor in de derivatie van zinnen als Ik hoor een lied zingen. Ik zie het varken slachten.
- eind26.
- Het feit dat een koördinatie als Wil of mag hij niet komen? grammatikaal is (hij is DS-subjekt van willen 2, maar niet van mogen 2 wat in tegenspraak is met de regel voor koördinatie - cfr. boven blz. 13) is geen bezwaar tegen deze struktuurbeschrijving. Iets soortgelijks werd door Lyons gekonstateerd voor aktieve en passieve zinnen: ‘(iii) the “goal”-noun of a passive sentence may be identified with the “actor”-subject of either a transitive or an intransitive non-passive sentence for the purpose of co-ordination (e.g. Bill challenged John to a duel and was killed, Bill fell downstairs and was killed).’ (1968, blz. 343)
- eind27.
- Andere voorbeelden zijn: Die vaten moeten vol zijn - Je moet die vaten vullen: Die groenten moeten koken - Je moet die groenten koken; Die koperen ketel moet blinken - Je moet die koperen ketel doen blinken.
- eind28.
- Of er voldoende syntaktische motivering voor de kausatieve analyse bestaat is nog niet duidelijk. Zie echter Chomsky (1972b) blz. 22 voor tegenargumenten en Seuren (1972b), blz. 317 ev. voor argumenten pro.
- eind29.
- Austin noemt ze ‘primitive performatives’. Zie Austin (1962), blz. 25-38. Kunnen 2 is duidelijk geen performatief werkwoord. Het heeft wel een DS-subjekt [+menselijk] en een zin als DS-objekt.
- eind30.
- Huddleston meent dat het tempus het proces uitgedrukt door het verbum niet onmiddellijk in tijd situeert, maar het ordent t.o.v. een referentiepunt: de orientatieas. Deze as is gewoonlijk de spreeksituatie, de taaldaad. Past, Present en Future betekenen dan resp. vóór, gelijktijdig met en na de taaldaad. (1969, blz. 790);
- eind31.
- Wanneer moeten 2, willen 2 of mogen 2 wel op één van deze drie manieren gebruikt is, dan geeft dat wel geen ongrammatikale zinnen zoals bij zullen 2 omdat deze drie MV 2 ook niet-performatief gebruikt kunnen voorkomen.