Spektator. Jaargang 2
(1972-1973)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 261]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
J.G. Kooij
|
(1) | Hij gaf Kees het boek. |
(2) | Hij gaf 't Kees. |
In veel gevallen zijn zinnen zoals (1) ekwivalent met zinnen van het type
(3) | Hij gaf het boek aan Kees. |
waar de voorzetselgroep aan Kees de funktie van Indirekt Objekt heeft. Bij niet contrastieve of emfatische intonatie wordt aan de volgorde in (3) de voorkeur gegeven boven de volgorde in
(4) | Hij gaf aan Kees het boek. |
en ook hier is de volgorde IO-DO nauwelijks of niet mogelijk als het DO een anaforisch pronomen is:
(5) | * Hij gaf aan Kees 't. |
Ik beperk me hier nu verder tot zinnen waar het IO wel en niet voorafgegaan kan worden door het voorzetsel aan, zonder dat daarbij een duidelijk verschil in inhoud optreedt.
1.2.
In de transformationeel-generatieve syntaxis wordt algemeen aangenomenGa naar eindnoot3. dat de basisvolgorde van de twee Objekten DO - IO is, dat wil zeggen, dat
een zin als (1) is afgeleid van een onderliggende struktuur zoals in (3). Als het IO niet door een voorzetsel wordt voorafgegaan, is de volgorde IO - DO (‘Dative Movement’), na pronominalizering van het DO is de volgorde DO - IO. Aan deze beschrijving ligt de al dan niet uitgesproken veronderstelling ten grondslag, dat de zinnen (1) en (3) ekwivalent zijn, met andere woorden, dat het voorzetsel aan - in de gevallen waarin beide zinnen grammatikaal en acceptabel zijn - optioneel is.
1.3.
Ik wil hierna het volgende proberen aan te tonen:
De volgorde van DO en IO in het Nederlands is met de hierboven genoemde regels onvoldoende beschreven. Ten eerste zijn verschillende zinnen die met deze regels worden gegenereerd matig tot niet acceptabel. Ten tweede bieden de regels onvoldoende verklaring voor deze volgordeverschijnselen. Faktoren die daarin een rol spelen, en dus in de volgorderegels moeten worden verwerkt, zijn ‘Presuppositie’ en ‘Topic’. Het is evenmin juist, dat de aanwezigheid van aan optioneel is.
Op verschillende andere vragen, die samenhangen met ‘Dative Movement’ zal ik hier niet ingaan, met name niet op de vraag of de veronderstelling juist is dat DO -IO de basis-volgorde isGa naar eindnoot4.. Evenmin zal ik hier ingaan op de studie over het Indirekt Objekt die in Taalkundige Bijlage is gepubliceerdGa naar eindnoot5., omdat die studie het beperkte kader van het volgorde-probleem dat hier aan de orde is, ver te buiten gaat.
2.1.
De term ‘Presuppositie’ wordt in de linguistiek op verschillende manieren gebruikt.Ga naar eindnoot6. Ik zal daarom kort uiteenzetten wat ik er hier onder versta. Beschouw de zin
(6) | Hij gaf het meisje het boek. |
Ik neem aan, dat het gebruik van de drie (+Bep) nominale konstituenten in deze zin, hij, het meisje, en het boek, de vooronderstelling met zich meebrengt dat de respektieve referenten op een of andere manier, in de gesprekssituatie, bekend worden verondersteld. Bijvoorbeeld, omdat ze eerder genoemd zijn. Ook als dat laatste feitelijk niet het geval zou zijn, blijft de vooronderstelling niettemin aanwezig. De aanwezigheid resp. afwezigheid van een dergelijke vooronderstelling is een kenmerkend verschil tussen konstituenten met een bepaald lidwoord aan de ene kant, en konstituenten met een onbepaald lidwoord aan de andere kant. Voor 't gemak zal ik hierna dit verschil aangeven met een kenmerk (Pres) dat + en - waarden heeft.
2.2.
Pronomina zoals het, hij, haar, zijn bij uitstek (+Pres). Maar juist voor het gebruik van pronomina is een tweede onderscheid noodzakelijk, waarvoor ik een kenmerk (Topic) met + en - waarden zal gebruiken. De zin
(7) | Geef dat boek maar aan hém. |
kan gebruikt worden in een situatie waarin al eerder sprake is geweest van het ‘iemand’ geven van een bepaald boek. De nadere identifikatie van die iemand is dan de nieuwe informatie. Het gebruik van het pronomen hem houdt de vooronderstelling in dat de betreffende persoon op een of andere manier al ter sprake is geweest, of dat hij aanwezig is. Maar het is niet noodzakelijk dat hij in de onmiddellijk voorafgaande context is genoemd in verband met het iemand geven van een bepaald boek. Met andere woorden, pronomina worden niet alleen anaforisch gebruikt, maar kunnen ook deiktisch gebruikt worden. In de hier beschreven situatie heeft het DO dat boek het kenmerk (+Topic), en het IO hem het kenmerk (- Topic). Vergelijk de zin
(8) | Geef 'm dat bóek maar. |
waar de verhouding omgekeerd is: het ‘iets’ geven aan een bepaalde persoon is hier Topic, de identifikatie van dat iets als ‘dat boek (daar)’ is de nieuwe informatie. Het DO dat boek heeft het kenmerk (-Topic). Ik zal aannemen dat de elementen van een zin die het kenmerk (-Topic) hebben, gewoonlijk het hoofdaccent hebben, zoals dat in (7) en (8) is aangegeven. Met dit accent is niet bedoeld een emfatisch of kontrastief accent.
Er mag in dit verband op gewezen worden dat het Nederlands een vrijwel komplete verzameling heeft van ongeaccentueerde pronomina zoals 't, 'm, 'r, die in de spreektaal algemeen gebruikt worden in strikt anaforische funktie, terwijl de niet gereduceerde pronomina zoals hem, haar, zowel anaforisch als deiktisch gebruikt kunnen worden. Het demonstrativum dat fungeert in vele gevallen als deiktisch allomorf van het, omdat het niet deiktisch gebruikt wordt.Ga naar eindnoot7.
2.3.
Deze korte uiteenzetting over het gebruik van de kenmerken (Pres) en (Topic) heeft niet de pretentie de problemen die met die begrippen zijn verbonden op te lossen. Als Topic kan men bijvoorbeeld ook beschouwen: ‘iets waaraan iedereen in een bepaalde situatie denkt, hoewel het nog door niemand is uitgesproken’. Om het verschil met het veel ruimere begrip Presuppositie toe te spitsen, en om de zaak niet verder te kompliceren, zal ik hier alleen die elementen (+Topic) noemen, die verwijzen naar iets dat in de onmiddellijk voorafgaande context is genoemd.
3.1.
De in 1.1. genoemde regels voor de volgorde van DO en IO, en de veronderstelling over IO met en zonder aan, voorspellen over de hierna volgende zinnen: (a) dat er niets bijzonders mee aan de hand is, (b) dat de a-zinnen met aan ekwivalent zijn aan de zinnen zonder aan.
(9) | Hij gaf het meisje het bóek. | |
(9a) | Hij gaf het boek aan het méisje. | |
(10) | ? | Hij gaf het het méisje. |
(10a) | Hij gaf het aan het méisje. | |
(11) | ? | Hij gaf een méisje het boek. |
(11a) | Hij gaf het boek aan een méisje. | |
(12) | ? | Hij gaf het een méisje. |
(12a) | Hij gaf het aan een méisje. | |
(13) | Hij gaf 'r het bóek. | |
(14) | ? | Hij gaf háár het boek. |
(15) | Hij gáf 't 'r. | |
(16) | ? | Hij gaf dát 'r. |
Zoals uit de verschillende vraagtekens blijkt, komt deze voorspelling niet uit. Zin (9) is volledig acceptabel, maar zin (11) klinkt onprettig en wordt vervangen door (11a). Het enige verschil tussen (9) en (11) is dat in (9) het IO een bepaalde nominale konstituent is en in (11) een onbepaalde. Op deze constituent valt in een zin als (11) gewoonlijk het accent, maar in dit geval heeft dat in (11) een accentverhouding die men als emfatisch of kontrastief interpreteert: ‘Hij gaf EEN MEISJE het boek (en EEN JONGEN de fiets)’. Waar een dergelijke interpretatie niet bedoeld is, gebruikt men (11a). Dat wil zeggen: het Objekt met het kenmerk (-Pres) komt na het Objekt met het kenmerk (+Pres). In dit geval moet men dan ook de konstruktie met aan gebruiken, omdat de zin
(11b) | * Hij gaf het boek een meisje. |
met een meisje als IO, ongrammatikaal is.
Hiermee is niet verklaard, waarom ook in (10) en (12) aan de konstruktie met aan de voorkeur wordt gegeven. In (12) is het DO een pronomen, en is de volgorde DO - IO dus wel grammatikaal. Toch wordt ook hier het (-Pres) IO bij voorkeur voorafgegaan door aan.
In zin (10) zijn beide Objekten (+Pres), maar ze verschillen in het kenmerk (Topic): het DO is (+Topic), het IO is (-Topic), en wordt voorafgegaan door aan.
Terugkerend naar het cerste voorbeeld blijkt, dat ook de op het oog ekwivalent zinnen (9) en (9a) dat niet werkelijk zijn. In (9) is het IO (+Topic)
in (9a) is het DO (+Topic). Om het anders te illustreren: (9) is een bruikbaar antwoord op de vraag: ‘Wat gaf-ie aan het meisje?’ en (9a) is een bruikbaar antwoord op de vraag: ‘Aan wie gaf-ie het boek?’.
3.2.
De feiten liggen hier niet erg vast, omdat de acceptabiliteit van de gebruikte voorbeeld zinnen voor verschillende sprekers verschillend is. Niettemin zal ik uit deze gegevens de volgende konklusie trekken in de vorm van de volgende hypothese (uiteraard alleen voor die zinnen waar geen duidelijk verschil in inhoud optreedt tussen zinnen met en zonder aan):
In Nederlandse zinnen met twee Objekten waar die twee Objekten tegengestelde kenmerken hebben voor de kenmerken (Pres) en (Topic), volgt het Objekt met de - waarde op het Objekt met de + waarde, en wordt het IO met de - waarde voorafgegaan door aan.Ga naar eindnoot8.
Beschouw nu de zinnen (13) t/m (16). Zin (13), met het ongeaccentueerde anaforische pronomen 'r, heeft de volgorde IO - DO, zoals door de gangbare regels wordt voorspeld. Diezelfde volgorde is echter twijfelachtig in (14), waar het IO een deiktisch pronomen is, met accent. Zin (15), waar beide Objekten anaforische pronomina zijn, heeft de volgorde DO - IO, opnieuw in overeenstemming met de gangbare regels. Maar in (16), waar het DO dat is in plaats van 't, is deze volgorde opnieuw twijfelachtig. Zowel bij (14) als bij (16) is men geneigd deze zinnen te vervangen door een zin waar het IO wordt voorafgegaan door aan. Dit wordt door de opgestelde hypothese korrekt voorspeld, omdat in beide gevallen het IO (-Topic) is.Ga naar eindnoot9.
Vergelijk ook de zinnen
(11) | ? | Hij gaf een méisje het boek. |
(17) | Hij gaf iemand het bóek. |
Zin (11) is, zoals betoogd, twijfelachtig omdat men, in de gegeven volgorde, geneigd is de zin emfatisch of kontrastief te interpreteren. Zin (17) is zonder meer acceptabel. Dit laat zich door de eerder geformuleerde hypothese verklaren: iemand in (17), is een lexikale realisatie van een geïmpliceerd Indirekt Objekt bij geven. Met andere woorden, iemand in (17) is (+Pres), in tegenstelling tot een meisje in (11).
4.
De vraag of we hier te maken hebben met een geisoleerd volgordeverschijnsel, dat alleen optreedt in zinnen met twee Objekten, kan negatief beantwoord worden. Er zijn andere typen zinnen waar volgorde-regels en volgorde-preferenties samenhangen met Topic-Comment verhoudingen en vooronderstellingen. Dat wijst er op, dat woordvolgorde in het Nederlands
mede gevoelig is voor de thematische organisatie van de zin.
Beschouw de negatieve (bij)zinnen
(18) | omdat hij het huis niet verkocht heeft. |
(19) | omdat hij geen huis verkocht heeft. |
Het Nederlands heeft twee verschillende negatie-elementen, al naar gelang de konstituent die onder de scope van de negatie valt bepaald of onbepaald is. Dat kan men ook formuleren in termen van volgorde: een (+Pres) konstituent staat links van het NEG element, een (-Pres) konstituent staat rechts van het NEG element. Vergelijk ook de plaatsing ten opzichte van de modale bepaling dan toch in
(20) | omdat hij dan toch het huis heeft verkocht. |
(20a) | omdat hij het huis dan toch heeft verkocht. |
(21) | omdat hij dan toch een huis heeft verkocht. |
(21a) | * omdat hij een huis dan toch heeft verkocht. |
In de gewone interpretatie van deze zinnen kan alleen de (+Pres) konstituent links van de modale bepaling staan.Ga naar eindnoot10.
Zin (19) kan op twee manieren worden opgevat: als gewone zinsnegatie (omdat: neg (hij heeft een huis verkocht)) ‘het is niet zo dat hij een huis heeft verkocht’, en meer specifiek als PredPhrase negatie (omdat: hij heeft (neg (een huis verkocht)) ‘een huis verkopen is hem niet gelukt/heeft hij niet gedaan’. Vergelijk nu de zin
(19a) | omdat hij een huis niet heeft verkocht |
Deze zin is grammatikaal in de interpretatie waarin een huis referentieel is: (omdat: (er is een x, x is een huis) (hij heeft x niet verkocht)). Een zin als (19a) is grammatikaal als de negatie een andere scope heeft en er een Topic-Comment verhouding optreedt binnen de zin: ‘er is een huis dat hij niet verkocht heeft’. Dat het hier niet alleen gaat om het referentiëel gebruik van de onbepaalde konstituent blijkt uit de zinnen:
(20) | Hij leest de krant niet. |
(20a) | Hij LEEST de krant niet, hij VERSLINDT hem. |
(21) | Hij leest geen krant. |
(21a) | Hij LEEST een krant niet, hij VERSLINDT hem. |
In (21a) heeft de onbepaalde konstituent een ongewoon accent, namelijk geen. De zin is te interpreteren als: ‘indien er een x is zodat x een krant is, dan is wat hij met x doet niet lezen, maar verslinden’. Ook hier is
sprake van een andere scope van de negatie dan in de zin met geen, en van een Topic Comment verhouding binnen de zin die in dit geval dicht in de buurt komt van een algemene uitspraak. En zowel in (19a) als (21a) is de plaatsing van de onbepaalde konstituent ten opzichte van het negatieelement overeenkomstig met die van de bepaalde konstituent.
Merk op, dat het verschil tussen bepaalde en onbepaalde konstituenten in plaatsingsmogelijkheden, in andere gevallen wel degelijk gehandhaafd blijft. Dit laat zich duidelijk demonstreren aan de positie van het Subjekt aan het begin van de zin. Deze ‘focus-’positie (Kirsner 1972) kan zonder meer worden ingenomen door een bepaalde konstituent:
(22) | De agent komt op de voordeur af! |
maar voor de meeste sprckers niet zo makkelijk door een onbepaalde konstituent:
(23) | ? Een agent komt op de voordeur af! |
(23) is stilistisch gemarkeerd, en wordt gewoonlijk vervangen door een konstruktie met een introducerend (‘de-focussing’) er:
(23a) | Er komt een agent op de voordeur af!Ga naar eindnoot11. |
Afhankelijk van de vooronderstellingen die een rol spelen, kan een onbepaalde konstituent dus wel naar links opschuiven in bepaalde gevallen, maar die mogelijkheden blijven beperkt.
5.
Ik ben van mening dat de eerder geformuleerde hypothese over de volgorde van Direkt en Indirekt Objekt en de keuze van een voorzetsel bij het Indirekt Objekt twee direkte voordelen biedt boven de gangbare regels. Ten eerste biedt de hypothese een verklaring voor de afwijkende volgorde bij pronominalizering van het Direkt Objekt, ten tweede worden de volgorde-verschijnselen in zinnen met twee Objekten in verband gebracht met andere volgorde-regels en volgorde-preferenties.
De hypothese heeft - minstens - twee konsekwenties. Ten eerste voor de status van volgorde-regels. In de ‘extended standard theory’ wordt algemeen aangenomen dat bepaalde volgorde-regels relevant zijn voor de dieptestruktuur, maar dat de ordening van konstituenten in termen van ‘Presuppositie’, ‘Topic’ en ‘Focus’ wordt uitgevoerd door stilistische ordeningsregels die in principe op de oppervlakte-struktuur werken.Ga naar eindnoot12. Er is aanleiding aan de bruikbaarheid van deze tweedeling in volgorde-regels
te twijfelen. In het geval van zinnen met twee Objekten zouden de ‘echte’ syntaktische regels in een aantal gevallen matig acceptabele zinnen genereren, en zouden we de ‘stilistische’ regels nodig hebben om de normale, stilistisch niet gemarkeerde, volgorde te krijgen. Theoretisch is dat weinig bevredigend.
Ten tweede wordt het probleem van het Indirekt Objekt in het Nederlands er niet eenvoudiger op. Historisch kan er weinig twijfel aan bestaan dat in het Nederlands steeds vaker voorzetselgroepen worden gebruikt om bepaalde grammatische funkties uit te drukken. Een zin als
(24) | Hij kocht haar een boek. |
zonder het voorzetsel voor, is nu voor veel Nederlandse taalgebruikers al archaisch. Men zou dus mogen verwachten dat ook het voorzetsel aan in zinnen met een Indirekt Objekt aan de winnende hand is. Daar doet zich echter de komplikatie voor, dat in zinnen waar geven een enigszins andere betekenis heeft, zoals in
(25) | Hij gaf de deur een verfje |
(26) | Hij gaf Marijke een standje |
aan juist niet kan worden gebruikt, zodat het voorzetselloze IO in een aantal gevallen een eigen funktie krijgt. Daar komt dan nu de komplikatie bij, dat de keuze van aan in zinnen waar het in principe wel kan worden gebruikt, bepaald wordt door de faktoren ‘Presuppositie’ en ‘Topic’. Het zou interessant zijn om na te gaan of dit verschil voor taalgebruikers inderdaad zo reëel is, dat het voorzetselloze IO, vooral in zinnen met anaforische pronomina, zich toch weet te handhaven, of dat de zinnen met aan in alle gevallen de overhand krijgen.
Rijksuniversiteit Leiden,
Oktober 1972
Bibliografie
Chomsky, Noam.
1972 Studies on semantics in generative grammar. The Hague: Mouton.
Fillmore, Charles J., and T. Terence Langendoen (eds), 1971. Studies in linguistic semantics. New York: Holt.
Garner, Richard.
1971 ‘Presupposition’ in linguistics and philosophy’. In: Fillmore & Langendoen 1971, 22-42.
Hertog, C. den.
19032 Nederlandse spraakkunst, Dl. I, Amsterdam: W. Versluys.
Hudson, Grover
1972 ‘Why deep structure is non-lincar’. UCLA.
Jackendoff, Ray S., and Peter Culicover,
1971. ‘A reconsideration of dative movements’. FoundLg 7, 397-412.
Jacobs, Roderick, and Peter S. Rosenbaum, 1968. English transformational grammar. Waltham Mass.: Blaisdell.
Kirkwood, Henry M.
1969 ‘Aspects of word order and its communicative function in English and German’. JournLing 5, 85-107.
Kirsner, Robert S.,
1972 On deixis and degree of identification in Modern Standard Dutch. (Tentative title). Unpubl. PhD. diss., Columbia University, Dept. of Linguistics.
Kraak, A.
1966 Negatieve zinnen. Bussum: De Haan.
Over het Indirekt Objekt. Universiteit van Amsterdam, Instituut voor Neerlandistiek. I, II, III, gepubl. in Taalkundige bijlage van Blad 1 (1970-1971) p. 85-100, 117-136, 200-213.
Toorn, M. van den
1971 ‘Enkele opmerkingen over het Indirekt Objekt’. Levende Talen 274, 32-40.
- eindnoot1.
- Gewijzigde versie van een voordracht gehouden op de 2nd Annual California Linguistics Conference, 6-7 mei 1972, UCLA. Personen die tot deze tekst iets hebben bijgedragen zijn op gcen enkele wijze verantwoordelijk voor de inhoud, behalve ik.
- eindnoot2.
- Niet in alle grammatika's, overigens, vindt men expliciete mededelingen over het verschil in volgorde wanneer het Direkt Objekt wel en wanneer het niet een pronomen is. De gemarkeerde volgordes, in zinnen als HEM heb ik een boek gegeven, laat ik hier buiten beschouwing.
- eindnoot3.
- Zie onder meer Jacobs and Rosenbaum 1968.
- eindnoot4.
- Een analyse van de moeilijk heden bij lineaire ordening in de diepte-struktuur vindt men in Hudson 1972.
- eindnoot5.
- Over het Indirekt Objekt I, II, III. In: Taalkundige Bijlage van Blad.
- eindnoot6.
- Een kort overzicht: Garner 1971.
- eindnoot7.
- In de TG literatuur wordt aan deiktische pronomina aanzienlijk minder aandacht bestced dan aan anaforische, wat begrijpelijk is, maar niet altijd even gelukkig.
- eindnoot8.
- Een dergelijke suggestie, althans over het gebruik van aan, wordt ook gedaan in Over het Indirekt Objekt II, n. iii. Mogelijk spelen ook andere factoren een rol in volgorde-preferenties, zoals de lengte van bepaalde konstituenten, eufonie, en potentiële dubbelzinnigheden. Een bespreking van Dative Movement in termen van ‘perceptual strategies’ geven Jackendoff en Culicover, 1971.
- eindnoot9.
- Den Hertog is de enige grammatika die op dit verschil tussen anaforische en deiktische pronomina ingaat: ‘“Ik geef het hem.” Daarentegen wel weer: “Ik zei hem dit”.’ (Dl. I, p. 59, n.).
- eindnoot10.
- Mogelijk is hier ook sprake van een nauwere relatie tussen hoofdwerkwoord en DO in de tweede zin dan in de eerste zin. Er is al eerder verondersteld (zie ook Kirkwood 1969) dat in talen als het Duits en het Nederlands het DO in 't algemeen een nauwere relatie heeft met het hoofdwerkwoord dan het IO. De verschuiving in volgorde, die tussen DO en IO optreedt, is daarmee echter niet verklaard.
- eindnoot11.
- Kirsner 1972, passim. Interessant is dat zinnen van het type (23) acceptabel worden zodra ze als een algemene uitspraak kunnen worden geinterpreteerd.
- eindnoot12.
- Zie Chomsky 1972, p. 134.