| |
| |
| |
F. Veenstra
Enkele aantekeningen bij de edities van de Griane I
Er zijn geen handschriftelijke gegevens over de Griane bekend. Het Spel van Griane - zo noemt Bredero zijn dramatisch werk in de opdracht - wordt voor het eerst gedrukt in 1616. Op de titelpagina lezen wij:
Eerst Ghespeelt 't Amstelredam Sondaghs voor Kermis, 'tlaer 1612. doch gedruckt vier Iaren na dat 'tgespeelt is.
Bredero sterft in 1618 en wij zouden zonder meer deze editie, de enige tijdens zijn leven tot stand gekomen, als de bron kunnen beschouwen, als de uitgever Cornelis Lodewycksz. vander Plasse niet in de door hem verzorgde uitgave van Alle de Spelen werken en brieven van 1638 in de Voorreden van G.A. Brederoods Spel, op 't oud Lied Het daget uyt den Oosten meedeelde: Te samen oversien, verbetert en vermeerdert uyt syn eyghen Schriften. Onder de stukken die hij opsomt komt Griane voor. Vander Plasse beschikte dus in 1638 over handschriften van Bredero. Wij hebben geen enkele reden aan te nemen dat hij die toen pas had verworven. Waarschijnlijker is dat hij ze reeds lang bezat, misschien sedert de dood van de auteur, of van het ogenblik af dat hij ze gekregen had als kopij voor de eerste drukken. Overigens, wat was de aard van die ‘Schriften’? Waren het autografen? Waren het apografen en hoe dicht stonden ze in dit geval bij de oorspronkelijke redactie? Allemaal vragen waarop wij geen antwoord kunnen geven, zolang ons betrouwbare gegevens, i.c. in het bijzonder de verloren gegane handschriften, ontbreken.
Voor de kennis van het oeuvre van Bredero zijn wij dus geheel aangewezen op gedrukte bronnen. Grondige bibliologische onderzoekingen zijn op dit terrein nog niet gedaan1, maar zijn wel zeer noodzakelijk. Het ligt niet in mijn bedoeling een dergelijke speurtocht te entameren wat betreft de voornaamste uitgaven van de Griane. Toch zal het nuttig zijn de onderlinge verhouding tussen de vroegste edities vast te stellen en dit in het bijzonder om tot een verantwoorde keuze te komen van de bron voor de door mij te verzorgen heruitgave bij de herdenking van de 350ste sterfdag van de schrijver.
In de eerste helft van de zeventiende eeuw verschijnt de Griane achtereenvolgens in 1616 en 1621, beide keren afzonderlijk, bij Vander Plasse in Amsterdam, in 1622 in Alle de Spelen bij Pieter van Waesberge in Rotterdam, in 1638 in Alle de Spelen, Werken en Brieven, weer bij
| |
| |
Vander Plasse en in 1644 in Alle de Wercken bij loost Hartgers in Amsterdam.
Als wij aangewezen zijn op gedrukte bronnen is de meest klemmende vraag: wat is de kopij geweest2? Immers deze beslist in hoge mate over de betrouwbaarheid van de uitgave, al hangt het drukresultaat mede af van de standing van de drukkerij, van de vakbekwaamheid van de zetters en van de snelheid waarmee gewerkt is.3 Is er sprake van een geautoriseerde editie en heeft de schrijver zijn autograaf, eventueel een voor de kopij gereed gemaakte apograaf, afgestaan? Of heeft een uitgever die er gewin in zag, een in de belangstelling staand dramatisch werk op de markt willen brengen zonder de auteur er in te kennen en buiten deze om zich van de tekst, in welke schamele redactie dan ook, meester gemaakt4?
Voorbeelden van de eerste handelwijze hebben wij o.a. bij Hoofts Granida en Baeto, die door Willem Iansz werden gepubliceerd en waarvan de bewaarde hss. de sporen vertonen van kopij te zijn geweest.5 Hetzelfde geldt voor Vondels Herscheppinge, een vertaling van Ovidius' Metamorphoses6. Huygens maakte voor de uitgave van zijn gedichten apografen die als kopij fungeerden7. Het laatste procédé heeft zich voorgedaan bij het eerste verschijnen van Hoofts Achilles en Polyxena en zijn Theseus en Ariadne. Beide stukken werden in 1614 gedrukt zonder overleg met de auteur. Leendertz meent, in tegenstelling tot Bilderdijk die dacht dat de tekst op het gehoor was overgenomen, dat rollen van spelers als kopij hebben gediend8, en hij kan gelijk hebben, al is het even goed mogelijk dat een zoveelste-hands apograaf die taak vervuld heeft. In ieder geval, het drukresultaat was bedroevend, zoals Hooft zelf moest constateren. En dat van werken die hij zeker wel aan de vergetelheid had willen prijsgeven.
Bredero heeft de eerste druk van Griane in 1616 gewild, zo moeten wij vaststellen. Het stuk gaat vergezeld van een Toe-schrijvingh Aende Eerbare en Wel-sprekende M.P.D., een opdracht dus. Ook is toegevoegd een Voor-reden Aande Verstandichste Rymers der Nederlandsche Poësy, een verdediging van zijn werkwijze. Lofgedichten zijn in het voorwerk opgenomen en de schrijver heeft een Inhout bij zijn spel gegeven. Dit laatste behoorde blijkbaar bij het procédé van uitgeven, immers Vander Plasse zegt in zijn ‘tot de lezers’ bij de Stommen Ridder (1629), dat de ‘inhoud’ ontbreekt, enerzijds omdat hij de historie van Palmerijn niet heeft gelezen, anderzijds omdat hij niet heeft willen ingrijpen in het werk van de dichter nu ‘de wreede doodt hem niet heeft willen toelaten, de verklaringe op dit sijn volmaeckte ende volspeelde spel te doen’. Alles wijst op een bewust uitgevoerde publikatie bij een eigen uitgever.
Bovendien, het drukresultaat vertoont enkele kenmerken die in verband moeten staan met de kopij die de zetter heeft gehad. Het Derde deel, derde Bedrijf begint met een lied, verdeeld in strofen van telkens 4 regels; het rijm is gekruist, elders in de dialoog gepaard; de 5de, 9de, 13de,
| |
| |
17de, 21ste en 25ste regels springen in. Het einde wordt gemarkeerd door wit en dit kan alleen teruggaan op de kopij en die moet wel van de auteur zijn, omdat juist deze bewust die scheiding heeft aangebracht. Een tweede argument kan geput worden uit het inspringen vooral in de lange monologen, daar waar een nieuw gedeelte in het betoog begint. Deze werkmethode kan niet op het inzicht van de zetters teruggevoerd worden, maar moet door de kopij opgelegd zijn. En al weer is de waarschijnlijkheid groot dat deze van de schrijver is geweest, daar het voor hem nieuwe aanzetten in zijn gedachtengang waren, die hij op deze wijze nadruk verleende. Zo is het in de editie-16. De latere drukken verwaarlozen het eerder genoemde wit en zijn minder consequent bij het inspringen, zo niet willekeurig. De zetters hebben blijkbaar een kopij gehad die niet zo dwingend was. Dat was inderdaad het geval; de kopij is telkens een exemplaar van een vroegere uitgave geweest zoals nog aangetoond zal worden. Een druk dringt zich nu eenmaal minder aan de zetter op dan een hs. Hij is als mechanisch resultaat ongetwijfeld niet zo individueel. De zetter kan hem slechts zien als het werk van een collega, waartegenover hij zich zelfstandig opstelt wat betreft spelling, interpunctie en regelbehandeling in nog sterkere mate dan hij doet als de kopij door een hs. wordt gevormd9.
Vier exemplaren vertonen slechts één correctie op de pers. Het exemplaar in de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage (sign. 447 G 86) heeft in het ‘Ghedicht Ter Eeren den E.G.A. Brederode, Op sijne Palmeryn van Olyven’ in de vierde regel van onderen 't Kan verand'ren gecursiveerd, de andere exemplaren hebben dat niet10. Is deze correctie aangebracht door de corrector, door de dichter die schuil gaat achter zijn devies Antique virtute, & fide, of door Bredero?
De laatste zou het hebben kunnen doen op grond van het feit dat het zijn lijfspreuk betreft, maar zeker is dat allerminst. Hoe het ook zij, er is alle reden aan te nemen dat de editie '16 een serieus opgezette onderneming is geweest. Gezien het feit dat Bredero de uitgave wenste, dat het drukresultaat bepaalde kenmerken vertoont, en dat Vander Plasse in latere jaren zich beroept op in zijn bezit zijnde geschriften van de auteur, bestaat er vrij grote zekerheid dat de kopij door de auteur is gesanctioneerd.
| |
De editie - 1621
(Gebruikt is het ex. van het Instituut voor Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam, Sign. 51.)
Deze uitgave is een bladzij-voor-bladzij-herdruk van die van 1616 voorzover het de tekst betreft; het voorwerk is verschillend. Het laatste
| |
| |
sonnet van ‘Qui-na Dieu, na rien’, dat in de editie-'16 staat tussen de ‘Inhout’ en ‘De namen der Speelders’, is in '21 vervallen. De Toe-schrijvingh krijgt in 1616 twee bladzijden, in 1621 maar één, evenals de Voorreden. Het ‘Sonnet van B.V.’ en dat van ‘Non Nobis’ nemen in 1616 ieder één bladzij in beslag, in 1621 samen één. Zó omvat het voorwerk nu precies een vel druks.
De editie-'21 wijkt in vrij sterke mate af van die van 1616. Er zijn wijzigingen die de tekst als interpretatief object niet aantasten: zo de verbeteringen van aperte drukfouten en de veranderingen in de spelling. Dit laatste procédé moet op zettersgewoonten teruggevoerd worden, evenals een verschillende behandeling van de interpunctie, die wel in de structuur van een redactie kan ingrijpen.
Ook door verkeerd lezen van de zetter en door opzettelijke correctie ontstaat onderscheid tussen '16 en '21. Het is hierbij zeker niet ondenkbaar dat Vander Plasse reeds toen de ‘schriften’ van Brederode bezat en dat daarmee het drukresultaat werd vergeleken. Tenslotte vertoont de uitgave -'21 onjuistheden die aan slordigheid en inaccuratesse zijn te wijten. Het enige criterium dat gehanteerd kan worden bij de beoordeling welke redactie de voorkeur geniet, is de contextuele samenhang. Drukfouten in '16 werden in '21 gecorrigeerd:
vs. |
'16 |
'21 |
453 |
alderswaartste |
alderswaerste |
561 |
al waat |
al wat |
709 |
myns vernutfs |
myns vernufts |
905 |
binnnens |
binnens |
1596 |
gdachten |
gedachten |
1631 |
krhght |
krijght |
1892 |
haart |
hart |
Plaatsen waar de redactie van '21 de voorkeur verdient:
vs. |
'16 |
'21 |
741 |
Minn |
Minnen |
Het rijm eist hier Minnen, voor de interpretatie zijn beide woordvormen goed.
| |
| |
Contextueel is ‘myn’ hier juist. Volgens de editie-'16 zou Frene zeggen: ‘Vreest gij mij, hooggeschatte Heer? Dat is tegen uw aard’. Deze interpretatie zou in de situatie niet passen. Florendus en Frene zijn op weg Griane te ontvoeren en Florendus getuigt van zijn bange voorgevoelens (vss. 805-806). Frene heeft twee argumenten om hem moed in te spreken. Gelooft niet aan voortekenen, en de inhoud van vs. 809: Zijt gij bang, mijn hooggeschatte Heer? Dat is tegen uw aard.
828 |
uyt ghesicht |
uyt 'tgesicht |
De 't is losgemaakt uit de ‘dubbele t’ van uyt.
1213 |
't ghesicht |
'tghesucht |
Context en rijm eisen hier ‘'tghesucht’.
Griane bevindt zich in de gevangenis. Zij is zwanger. Zij wenst de dood. ‘Maak er met uw eigen handen een einde aan. Gij kunt uw schande toch niet langer verbergen. Ik schrei mijn ogen uit en sterf door het zuchten.’
Schreien en zuchten horen bij elkaar. Volgens de redaktie '16 staat er: ‘ik sterf door het gezicht’. Dat zou dan moeten betekenen door het zien van de waarneembare tekenen van haar zwangerschap Maar dan zou de volgende zin niet meer nodig zijn: ‘Na der natuuren lòòp, so voel ick my bevrucht!’ Bovendien het rijm sluit hier elke andere mogelijkheid dan ‘ghesucht’ uit.
1343 |
na zy korn |
na zyn korn |
De uitdrukking luidt ‘iemand na zyn korn veeteren’ = iemand te lijf gaan.
1350 |
ierst in niet weer |
int ierst niet weer |
‘Int ierst’ is een bekende uitdrukking in het zeventiende-eeuws, ‘ierst in’ heb ik nergens ontmoet.
1976 |
Beschicktet |
Beschicket |
Beide vormen lijken juist. De prins van Peere zegt tegen Griane ‘Beschickt het’ of ‘Beschick het’ d.w.z. regel het zo dat gij weldra reisvaardig bent.
2588 |
ghekoutstert |
ghekoustert |
Beide vormen zijn mogelijk in de zeventiende eeuw.
Beide vormen zijn mogelijk.
Maar '21 heeft ook zijn onjuistheden. Soms gewone drukfouten:
De zetter van '21 heeft de v van ‘vuer’ aangezien voor een d. Bij mechanisch lezen is deze fout, gezien het gotische lettertype, inderdaad gemakkelijk te maken.
779 |
Vremdelingh |
Vremdelinght |
De t achter vremdelingh van '21 is zonder meer onjuist.
De fout is verklaarbaar; de zetter had vlak daarvoor gezet ‘verkeert’. Een geval van perseveratie dus.
| |
| |
Een merkwaardige onjuistheid die het mechanische in het werk van de zetter demonstreert. In de editie -'16 is de eerste stok van de w zeer onduidelijk en de zetter las nau u.
1633 |
fy ontrouwe vrouw |
sy ontrouwe vrouw |
Wie zich ook wel eens vergist heeft met de lange s, begrijpt hoe gemakkelijk hij met de f verwisseld kan worden.
In de hogere stijl van spreken van Griane past ‘iens’ niet; meer beschaafd was ‘eens’.
Een gewone drukfout, de zetter heeft geanticipeerd op de slot-r.
‘Gheen’ is contextueel niet aanvaardbaar. Florendus heeft Tarisius gedood. Hij geeft zich aan de prins van Peere over, ‘Omdat ik uw deugd zo onveranderlijk en hoog acht, dat gij een gevangen genomen vorst van koninklijken bloede in zijn recht en zijn rechtvaardige beoordeling zult behoeden.’
De fout is als volgt ontstaan. De zetter van '16 moest zetten g'een=ghy een, maar hij vergat de apostrof. De zetter van '21 las ‘geen’ in de door hem gebruikte spelling was het resultaat ‘gheen’.
Een drukfout zonder meer.
Andere onjuistheden:
110 |
En doet 'tberoerde-Breyn |
En doe't beroerde-Breyn |
De editie '16 heeft de correete redactie. Griane begint haar monoloog: Wat klautert uit mijn hart tot boven in mijn zinnen, d.z. de inwendige zinnen: fantasie, verstand en herinnering, en doet het in beweging gebrachte brein een harde strijd beginnen. Zij stelt het vast als een realiteit, niet als een mogelijkheid, die de konjunctief ‘doe’ zou eisen.
309 |
en t'hóópt |
en 't hoop |
‘'t’ wijst terug naar ‘hart’; ‘en het hoopt met groot verlangen’ luidt de interpretatie. Zonder de ‘t’ is ‘hoop’ hier niet functioneel.
580 |
's Prinschen |
Prinschen |
‘De goede gezindheid van het volk zijn de beste muren van de vorst’. Er is duidelijk van een genitief sprake en die wordt door ‘'s Prinschen’ het volledigst uitgedrukt.
777 |
myn ootmoedigh spreecken |
myn ootmoedicheyt spreecken |
Tarisius bezint zich op zijn verhouding tot Griane en zegt:
‘Al mijn betuigingen van eerbied, noch mijn nederige taal kan haar harde hart een vriendelijk woord afsmeken.’ ‘Myn ootmoedicheyt’ geeft geen zin; er zou dan achter ‘spreecken’ ook niet een komma moeten staan. Men kon dan lezen: ‘mijn nederigheid kan van haar harde hart spreken’. ‘Gheen lieflijck woordt ontsmeecken’ is in dat geval niet meer functioneel.
1001 |
De prinsche |
der Prinsche |
‘Der Prinsche’ is hier onjuist; de uitdrukking luidt: iemand iets opzweren d.w.z. iemand met overtuiging van iets beschuldigen. ‘De Prinsche’ moet dus datief zijn en kon wel de vorm ‘den Prinsche’ aannemen, zoals wij bij Hooft inderdaad vinden ‘om den Schout en der Schoutinne valschelyk op te zweren...’
(W.N.T. XI, kol. 1432).
| |
| |
Daar er hier sprake is van een genitief is ‘blixems’ de juiste vorm. In het exemplaar K.B. Den Haag (sign. 447 G 86) lijkt de s achtergevoegd in een later stadium, ze is van een kleiner corps. Misschien heeft de zetter van '21 als kopij een exemplaar gehad waarin deze correctie niet was aangebracht.
De context eist ‘beslijmt’; het is een adjectief bij ‘lyf’, een vorm ‘beslijm’ bestaat daarvan niet.
In ‘Het gheen een ander schrickt’ is ‘het gheen’ subject en schrickt krijgt als persoonsvorm een t. Bovendien vraagt het rijm die ook.
1473 |
wat ick besluyten souw |
wat besluyten souw |
De redactie '21 geeft geen zin. ‘Ick’ is ten onrechte weggelaten in deze editie.
Tans met de verkleiningsvorm tansjes werd met gutturalisering tangsjes; de s is ten onrechte uitgevallen.
‘Vermannen’ geeft hier geen zin. Tarisius zegt tegen Griane: Welke wrevelige tegenstelling doet dit heuse gelaat zijn helderheid verliezen? Het ontvlamt mij mijn hart, alleen door ervan te gewagen. Bovendien, het rijm eist ‘vermanen’.
1679 |
ghe'klipseert |
gheklipseert |
De apostrof is in '21 ten onrechte weggelaten, het werkwoord is eklipseren.
De redactie van '16 is de juiste: er is geen sprake van een conjunctief, maar van een indicatief, immers het ‘proeven’ van het goud in het vuur is een algemene regel.
Het W.N.T. geeft geen voorbeelden waarmee ‘begraven’ zou gerechtvaardigd kunnen worden.
De redactie van '16 zal wel de juiste zijn.
2248 |
der glorie |
de glorie |
Het meest waarschijnlijke is dat ‘der glorie’ de juiste lezing is. Meestal wordt ‘kroon’, wanneer zij op de hemelse zaligheid slaat nader bepaald: kroon der heerlickheyt, kroon der onsterflickheyt (W.N.T. VIII, I, kol. 346). In het andere geval zou ‘glorie groot’ een bijstelling zijn bij ‘kroon’.
Dan heeft de uitgave '21 nog enkele afwijkingen van de redactie -'16, die voor de vaststelling van de onderlinge afhankelijkheid van de drukken van groot belang zijn. Het betreft de aanduidingen van de sprekende personen.
vs. |
'16 |
'21 |
1841 |
Griane |
Griane |
1842 |
Lerinde |
Griane |
1843 |
Griane |
Lerinde |
1844 |
Griane |
Griane |
De editie '21 is hier zonder meer onjuist. Vs. 1842. Wat let de Koningin? wat let de Koninx vrouw? kan niet door Griane, die zelf de koningin is, gezegd worden, wel door Lerinde.
| |
| |
Het volgende vers wordt beslist door Griane gesproken. Immers, aan haar heeft Florendus zijn werkelijke identiteit geopenbaard.
De verzen 2555 - 2569 worden in de uitgave -'21 door de Prins van Peere gezegd. In die van '16 doet dit de Keyser. Ook in dit geval is '16 juist. Alleen de keizer kan tegen Palmerijn zeggen: ‘dat ghy uyt het bloet myns dochters zyt gheboren’. (vs. 2558) Dit zijn onmogelijke woorden in de mond van de Prins van Peere.
vs. |
'16 |
'21 |
2663 |
Bouwen |
Nel |
2664 |
Nel |
Bouwen |
2665 |
Bouwen |
Nel |
2666 |
Bouwen |
Nel |
2667 |
Nel |
Nel |
2668 |
Nel |
Nel |
2669 |
Bouwen |
Bouwen |
Ook hier wijkt de redactie van '21 sterk af van die van '16, maar directe aanwijzingen om tot zekerheid te komen welke van de beidc versies in overeenstemming met Bredero's hs. moet zijn ontbreken. In de Inleiding van mijn Griane-editie wordt deze passus geanalyseerd en blijkt dat de editie -'16 de oorspronkelijke persoonsaanduiding moet hebben.
Nog zijn er een aantal verschillen die geen wijziging in interpretatie veroorzaken. Ze zullen wel aan de individuele gewoonten van zetters moeten worden toegeschreven. Ik geef er enkele.
vs. |
'16 |
'21 |
30 |
Seper |
Seker |
515 |
bedwanghe |
bedwangh |
556 |
wan |
wann' |
1338 |
niemet |
niement |
1510 |
duwen |
douwen |
2020 |
Pracher |
Prachter enz. |
| |
De editie - 1622
(Gebruikt is het ex. uit de Bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam. Sign. 2491 D 13).
Wat is de kopij geweest voor de editie -'22 die bij Pieter van Waesberge in Rotterdam verscheen? Wij kunnen op deze vraag een afdoend antwoord geven: de Kopij was een exemplaar van de editie '21. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat wij in de uitgave -'22 dezelfde fouten vinden die in 1621 voorkomen ten opzichte van de redactie -'16.
Wij constateren dat de onjuiste persoonsaanduidingen in de vss. 1841-1844, in de vss. 2555-2569 en in de vss. 2663-2669 ook hier aanwezig zijn.
In de opdracht van de M.P.D. komt een aanwijzing voor die deze afhankelijkheid
| |
| |
bevestigt. Eén van de laatste zinnen luidt: ‘Hier mede wil ick u, ô geluckige Welspreeckster! dit selvige boekje van 't Spel van Griane Toe-eygenen;....’. Achter Welspreeckster komt in '16 een duidelijk uitroepteken voor. In de editie -'21 is deze Toe-schrijvingh op één bladzijde gebracht, wat alleen mogelijk was door een veel kleiner lettertype te gebruiken. Het uitroepteken achter Welspreeckster lijkt mij op een i op de kop te zijn. De zetter van '22 heeft dit teken - blijkbaar vluchtig lezend - gedetermineerd als een s en zo lezen wij: ‘Hiermede wil ic u, ô geluckige Welspreecsters....’. De context van de opdracht verzet zich zonder meer tegen een meervoud. Een exemplaar van '16 had nooit aanleiding tot deze fout kunnen geven.
Wij kunnen dus de afwijkingen die de redactie -'21 had tegenover die van '16 ook in '22 verwachten. Dat is ook inderdaad het geval, zowel wat betreft de onjuistheden als de aangebrachte verbeteringen.
Natuurlijk heeft deze editie eveneens wijzigingen ten opzichte van de kopij, soms betekent dat tevens een correctie van '21 en van '16.
In vs. 309 is het foutieve ‘'t hoop’ gecorrigeerd in ‘'thoopt’.
Van vs. 343 is de redactie in de edities '16 en '21: Het minste van u jonst, diet 't leven ghy verlienden.
In die van '22 luidt het vers: Het minste van u jonst, die 't leven ghy verlienden.
Florendus zegt tot Griane: ‘Door uw gebod ben ik hier gekomen, handel met mij zoals het u behaagt; zie hier uw onderdaan die niet de geringste gunst uwerzijds verdiende, aan wie gij (immers) het leven verleend hebt.
Het is duidelijk dat '22 de juiste lezing heeft, de t in ‘diet’ is niet functioneel; het relatief pronomen ‘die’ werd in alle naamvallen gebruikt.
In vs. 779 is het onjuiste ‘Vremdelinght’ hersteld in ‘Vremdelingh’.
Hetzelfde is gebeurd in vs. 1220: ‘schrick’ is verbeterd in ‘schrickt’.
Ook in de vss. 1249 1457, 1681 en 1749 vinden wij de goede vormen, respectievelijk ‘wercken’, ‘betert’, ‘vermanen’ en ‘weder’.
Een merkwaardige wijziging zien wij in vs. 28. De uitgaven '16 en '21 hebben:
O mennichje! dat is ien aansigje, het glimt as ien tin!
In '22 lezen wij: O me nichje!...
Op grond waarvan deze verandering? Een leesfout van de zetter lijkt het niet te zijn, veeleer een verduidelijkende spelling. Ik kan moeilijk begrijpen wat ‘O mennichje’ zou betekenen, als wij bij ‘mennich’ denken aan ‘menig’, wat etymologisch zeker mogelijk is. Wel is contextueel aanvaardbaar ‘mijn nichtje’. ‘Nicht’ als naam voor vrouw, meisje in het algemeen kwam voor, vgl. vs. 1300 en W.N.T. IX, kol. 1931. Ook het binnenrijm ‘nichtje - aansigje’ zou dan tot zijn recht kunnen komen. Wij moeten aannemen dat de zetter zo interpreteerde en zijn eigen spelling gaf.
In vs. 2293 heeft '22 ‘duncket’, terwijl '16 en '21 ‘duncktet’ hebben. Beide vormen zijn verdedigbaar: ‘duncktet’ met het voorlopig onderwerp ‘t’ - het eigenlijke subject is vs. 2294 Dat Griane hier in wel kan onschuldigh zyn. - ‘duncket’ erzonder.
Behalve de spellings- en interpunctieverschillen die wij kunnen verwachten, wijkt de editie -'22 op verscheidene plaatsen af van de redactie van 21.
Meestal zijn het fouten die al dan niet de interpretatie aantasten.
In vs. 121 staat ‘Voor de’ onjuist voor ‘Voor die’. ‘De’ maakt beslist geen zin. De vss. 189 en 195 hebben ‘soetste’ in plaats van ‘soetse’, welke vorm wij vinden in '16 en '21. Beide vormen zijn functioneel in de context; elders heb ik uiteengezet,
| |
| |
waarom ik aan ‘soetse’ de voorkeur meen te moeten geven.
‘Betoont’ (vs. 681) is wel een vergissing voor ‘betoomt’ van '16 en '21. Een neusdwang ‘betoomt’ de zinnen, ‘betoont’ is niet mogelijk.
Vs. 743 ‘Verbaest’ is niet zinvol, ‘verbeest’ 16 en '21 wel.
De ogen, die de zinnelijke liefde, de min, ontsteken, die de kuise deugd uitroeien, drukken de zinnen af tot het niveau van het beest, ze ‘verbazen’ de zinnen niet, ze ‘verbeesten’ die. In vs. 827 hebben de redacties van '16 en '21 ‘Doort staagh en naar gheroep’, de editie '22 heeft ‘Door staagh...’ Beide lezingen zijn contextueel mogelijk. Om twee redenen geef ik de voorkeur aan ‘Doort’. In de eerste plaats was de keizer, toen hij deze woorden sprak, op de hoogte van de oorzaak van het rumoer en hij kon het dus met het lidwoord nader preciseren, in de tweede plaats is in de hiërarchie van de drukken '22 de lagergeplaatste.
Vs. 1491 luidt in '16 en '21 ‘'t Waar by myn sier...’. In '22 ‘'t Waar by my sier...’. De laatste versie is onjuist; Bouwen zegt: Bij mijn (huidige) smart...Het bezittelijk voornaamwoord is noodzakelijk.
‘Armborstich’ vs, 1660 is onjuist voor ‘Aam-borstich’, de vorm die '16 en '21 hebben. Vs. 2166. Een drukfout is Eie voor Die. ‘Omboon’ is dat voor ‘ontboon’ van '16 en '21, in vs. 2680.
In de redactie-'22 luidt vs. 2734 ‘Wert hier zijn oude deuchd niet loffelijck vergeten’. De edities '16 en '21 geven de goede lezing ‘sloffelyck’. De vroegere deugd van Bouwen, n.l. de opvoeding van Palmerijn, werd op een niet-lakse wijze niet vergeten. ‘Loffelijck’ is waarschijnlijk een perseveratie van het ‘loflijck’ uit het vorige vers.
In vs. 327 geven zowel ‘my’ van '16 en '21 als ‘myn’ van '22 een zin. Griane kan zeggen: hoe is mijn vernuft bezig te schermutselen, maar ook: hoe is het vernuft in mij bezig te schermutselen. Het laatste is expressiever.
Vs. 769 heeft in de edities '16 en '21 ‘gesichten’, een meervoud dus; '22 heeft ‘gesichte’. De zetter heeft er een oogrijm van gemaakt. Dat is ook het geval in vs. 787. De uitgave '22 heeft ‘beklimpt’ voor ‘beklimt’ in '16 en '21.
Invloed van de streektaal mogen wij zien in vs. 1339. De drie in Amsterdam verschenen drukken '16, '21 en '38 geven ‘waraftich’, de Rotterdamse versie is ‘warachtich’.
| |
De editie - 1638
(Gebruikt is het ex. uit de Bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam. Sign. 229 F 1.)
Deze uitgave is een bladzij-voor-bladzij herdruk van '21, beslist niet van '16, daar de fouten in de persoonsaanduiding van '21 op één na herhaald worden. Alleen de onjuistheid wat de verzen 1842-1843 betreft is gecorrigeerd, maar de Prins van Peere blijft in de vss. 2555-2569 de woorden van de keizer spreken en in de vss. 2603-2608 nemen Bouwen en Nel ten onrechte elkaars taak over. De bewering van Vander Plasse dat alles nog eens vergeleken is met de geschriften van de auteur ontslaat ons niet van de verplichting met de nodige reserve te staan tegenover de autoriteit van de redactie 1638.
Dat '38 correcties heeft tegenover '21 hoeft ons niet te verbazen, '22 had die ook, al stond daarbij zo goed als zeker de corrector geen hs. ter beschikking. Vaak brengen
| |
| |
deze verbeteringen de redactie weer in overeenstemming met die van '16, wat onze opmerkzaamheid op de editie 1638 alleen maar kan stimuleren.
vs. |
'21 |
'38 |
143 |
u Heer-vader staat |
u Heer-vaders staet |
De lezing van '38 heeft ook '16, '22 daarentegen die van '21.
De genitief-s is hier taal-gebruikelijk noodzakelijk.
De zetter van '21 had de v gedetermineerd als een d; '22 nam over, '38 corrigeerde.
De editie '38, evenals die van '22, corrigeren hier '16 en '21. (zie hiervoor p. 233)
777 |
ootmoedicheyt |
ootmoedigh |
'22 stemt met '21 overeen; '38 verbetert en is dan aan '16 gelijk.
'16, '21 en '22 hebben alle drie ‘kon 't’, een vorm die in '38 veranderd is in ‘kond’. De apostrof in ‘kon 't’ staat voor ‘de’, de volledige vorm was dus ‘kondet’; in wezen is er dus geen verschil tussen de edities.
In vs. 1163 heeft '38 ‘de woorden’, terwijl '16, '21 en '22 ‘u woorden’ hebben. Er ontstaat geen verschil in interpretatie door.
Vs. 1220. '38 heeft de onjuiste lezing van '21 ‘schrick’ verbeterd in ‘schrickt’, wat ook in '22 was gebeurd. '16 had de goede redactie.
De drukfouten van '21 in de vss. 1237, 1249 en 1457, respectievelijk ‘fult’, ‘werrken’ en ‘beteert’ zijn gecorrigeerd in ‘sult’, ‘wercken’ en ‘betert’.
Het door verkeerd lezen ontstane ‘nau u’ - vs. 1567 - in '21 - '22 handhaaft deze fout - vinden wij in '38 als ‘nau’.
Het gelijksoortige ‘Ach sy’ - vs. 1633 - in de redacties van '21 en '22 wordt in '38 hersteld ‘Ach fy’.
‘Vermannen’, vs. 1681, een drukfout die alleen '21 heeft, wordt in '38 verbeterd in ‘vermanen’.
Vs. 1735. In de edities '16, '21 en '22 lezen wij ‘...siet al 't glas betreckt van waassem’. In de uitgave-'38 luidt dit: ‘...siet al 't glas betreckt de waessem’.
Beide versies zijn functioneel: in het eerste geval is ‘al 't glas’ onderwerp, in het tweede geval ‘de waessem’.
De drukfout van '21 in vs. 1749 ‘werder’ is in '38 gecorrigeerd.
De onjuiste lezing in vs. 2071 van de edities '21 en '22 ‘in Bosch’ is in '38 verdwenen en in overeenstemming met '16 vinden wij ‘in 't Bosch’.
In vs. 2093 hebben '16 en '21 ‘hyt t'overspel’. Reeds '22 verbetert in ‘hy 't overspel’; hetzelfde gebeurt in '38.
Vs. 2566 ‘en en kendt’, ongetwijfeld een zetfout van de editie '16, herhaald door '21, wordt gecorrigeerd in ‘en kent’, wat '22 ook had gedaan.
Intussen heeft 1638 een vrij groot aantal verschillen met de redactie-1621. ze wijken eveneens af van '16. De context moet beslissen welke lezing de juiste is.
In de vss. 189 en 195 heeft '38 ‘soetste’, evenals '22, in tegenstelling tot '16 en '21 waar wij ‘soetse’ vinden.
(Vgl. het tweede deel van dit artikel in Spektator, II, (1972-1973), nr. 6).
Vs. 226, '38 is de enige editie die ‘pooghen’ heeft tegenover ‘booghen’; de laatste
| |
| |
lezing geeft contextueel een betere zin. (Zie het tweede deel van dit artikel in Spektator, II (1972-1973), nr. 6).
In vs. 248 staat in '38 ‘onschuldelijck’, terwijl de drie voorafgaande edities ‘onscheydelijck’ hebben. De situatie is als volgt: Griane weifelt tussen de eisen die de hoge staat aan haar stelt, en overgave aan haar liefde voor Florendus. Zij kiest voor de laatste en zegt dan’ 't Is beter dat een hoop nutteloos volk verloren gaat, dan zulk een dappere vorst die door Griane is gekozen om nooit weer te verlaten (= onscheydelyck). Een rapprochement met vs. 717 spreekt hiervoor. ‘Ick sal Florendus en geen ander lief verkiesen.’ Er is in deze context geen reden om aan Grianes keuze de kwalificatie ‘onschuldelijck’ te geven.
In de vss. 823, 836, 892, 1445, 2112 zijn de lezingen: ancxvluchtighe, oneeren, Ehy, ick, Over-speester wel zetfouten voor: ancxtvluchtighe, onteeren, Ghy, in, en Over-speelster.
Vs. 2178. ‘Waar van’ in '16, '21 en '22 is ‘Waer door’ in '38. Griane verdedigt zich voor haar vader: De Fortuin is tegen de hoogsten in den lande; dat is aan uw laatste oorlog te zien en aan de leugens die mijn haters op mij leggen en waarvan ik u de waarheid zal vertellen. ‘Waar door’ is hier m.i. niet functioneel.
‘Duchtet’ in vs. 2293 van '38 - '16 en '21 hebben ‘duncktet’, '22 heeft ‘duncket’ - is contextueel onaanvaardbaar.
De tegenstanders van Griane drijven haar naar veroordeling. De keizer is minder haastig en krijgt oog voor de onschuld van zijn dochter, hij zegt: Ik ben er niet zo zeker van dat uw beschuldiging in overeenstemming met de daad is en het dunkt mij dat Griane in dit opzicht wel eens onschuldig kan zijn. De keizer kan hier niet zeggen: en ik vrees dat Griane...Dat zou een subjectieve houding verraden en de keizer beroept zich juist op zijn onwrikbare rechtvaardigheid.
De lezing van '38 in vs. 2349 ‘sorghelijcke’ tegenover ‘sorghelijckste’ van '16, '21 en '22 is contextueel wel mogelijk, maar in de gegeven situatie zal Palmerijn zich van de superlatief bediend hebben, wat de eerste vershelft ook doet verwachten.
Palmerijn biedt zich aan voor Florendus in het krijt te treden:...want Uw Palmerijn zal zich veeleer blootstellen aan het allergrootste gevaar en zich in de hachelijkste situatie begeven dan u, mijn Heer, in deze ellende te laten. Het is duidelijk dat Palmerijn getroost is zich in de hoogste mate op te offeren. ‘Int aldergrootst ghevaar’ vraagt het complement ‘en sorghelijckste staat’.
In vs. 2352 geeft ‘bewijsen’ geen zin, ‘bywesen’, de versie van '16, '21 en '22 wel. ‘Bywesen’ staat in oppositie tot ‘af-zyn’ in vs. 2354. Florendus antwoordt op Palmerijns betuigingen van trouw en toegewijdheid: Welk lot heeft u van mij weggedreven (uit aanwezigheid bij mij). Er is hier geen enkele mogelijkheid voor een functioneren van ‘bewijsen’. De fout ligt hierin, dat de zetter de ‘e’ en de ‘ij’ heeft omgewisseld.
Vs. 2379. ‘D'oorsaeck’ is contextueel niet in te passen, wel is dat het geval met ‘d'opspraack’ in de edities '16, '21 en '22. De situatie is deze: Friso heeft Griane aangeboden voor haar onschuld en de faam van haar deugd op te treden. Zij antwoordt: niet voor mijn faam die - en ik schaam mij diep in mijn hart ervoor - in opspraak is, maar...
Met zetfouten hebben wij zeker te doen in vs. 2459 met de lezing ‘leefdeloos’ in plaats van ‘liefdeloos’ van '16, '21 en '22; ook in vs. 2502 ‘verstieren’ voor ‘bestieren’, de lezing die '16, '21 en '22 hebben. Palmerijn verzoekt zijn grootvader zijn boosheid in toom te houden (= te bestieren).
In vs. 2506 heeft de redactie van '38 ‘Ten tyen van belegh’, terwijl die van '16, '21 en '22 luidt: ‘Ten tijen vant belegh’. '38 stelt het dus algemeen: in tijden van beleg, wanneer dan ook, terwijl de andere edities een bepaald beleg op het oog hebben, waarin Florendus grote diensten bewees; deze opvatting wordt gesteund
| |
| |
door de tweede vershelft: ‘des vloots onderganck’, eveneens een ieder bekend wapenfeit. Als rapprochement wijs ik op vs. 143-144:
Dat ghy den scherm-Heer mint van u Heer-vaders staat?
Die dees Stadt heeft beschudt, en Gamesi verslaghen, en op de vss. 565-568:
De Heydensche Soldaan van trotsche Babilonien
Vlucht met zyn banghe vloot, des nachts voor myn ghewelt.
Gamesio zyn zoon bleef inde slach ghevelt,
Door de strydtbaren Prins van 't grieksche Macedonien.
De redactie '38 van vs. 2540 luidt: Die dienst-vrouw gaf Kardin, die brocht my buyten stadt, terwijl wij in de andere edities lezen: De dienst-vrouw gaft Kardin, die brocht my buyten stadt,...
In de situatie is er sprake van één dienstvrouw, aan wie Griane haar pasgeboren Kind geeft. Er is dus geen enkele reden om ‘Die’ te gebruiken, omdat ‘De’ hier voldoende uitwijst, bovendien, in dezelfde versregel komt nogmaals ‘die’ voor, een aanwijzend voornaamwoord dat Kardin vervangt. Ook al is ‘Die’ niet onjuist, toch meen ik op de genoemde gronden te moeten opteren voor de lezing van '16, '21 en '22.
In ‘gaft’ moet de ‘t’ wel terugwijzen naar een verzwegen ‘kind’ dat steeds wordt aangeduid door ‘my’, daar Palmerijn over zichzelf spreckt; ‘gaf’ verzwijgt in ieder geval een object.
Een aantal afwijkingen van de redactie - '16 die '21 heeft, blijven ook in '38 gehandhaafd; soms betreft het onjuistheden, soms geven beide lezingen zin.
vs. |
redactie '16 |
redactie '21, '38 |
110 |
doe 't |
doet 't |
580 |
zijn Princen beste muren |
zyn 's Prinschen beste muren |
852 |
doch |
noch |
1001 |
der Princen |
de Prinsche |
1061 |
blixem |
blixems |
1502 |
tangjes |
tangsjes |
1919 |
proevet |
proeftet |
1936 |
gheen |
geen |
2126 |
waerste |
waartste |
2129 |
gheleerde |
gheleerder |
2248 |
de glorie |
der glorie |
2334 |
Promtalon |
Promtalion |
Ook deze overeenkomsten tussen de redacties van '21 en '38 geven nadruk aan de onderlinge afhankelijkheid van de beide edities.
Tenslotte zijn er de verschillen die interpretatief geen consequenties hebben. Meestal is het moeilijk te bepalen, welke de juiste redactie is, vaak is het louter een kwestie van de taalcultuur van de zetter. Men kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de zetters van de editie-'38 meer grammaticaal geschoold waren, of in ieder geval onder invloed van de contemporaine taalcultuur zich meer richtten naar grammaticale regels.
Het ogenblik tot een evaluatie van de besproken drukken is nu gekomen. In
| |
| |
enkele conclusies kunnen wij die samenvatten.
De noodzakelijkheid van een vergelijking der edities heeft zich duidelijk gemanifesteerd. Veronderstel, voor iemand weegt de mededeling van Vander Plasse dat hij de editie-'38 gecorrigeerd heeft met geschriften van de auteur in de hand, zo zwaar dat hij deze druk ten grondslag legt aan zijn heruitgave, dan komt hij onherroepelijk tegenover moeilijkheden als in vs. 1936 ‘gheen’, in vs. 2293 ‘duchtet’, in vs. 2352 ‘bewijsen’, in vs. 2379 ‘D'oorsaeck’ om er slechts enkele te noemen.
Door bestudering van de edities '16, '21 en '22 is het mogelijk, zoals wij gezien hebben, een afdoende verklaring te geven van de afwijkingen zonder te vervallen tot conjecturen alleen op gezag van een andere druk. Dit laatste procédé vinden wij in de editie-Ten Brink. Unger zegt dat voor de herdruk ‘heeft gediend de oudste uitgave (A), in 1616 verschenen’. Zijn behandeling van de varianten is volmaakt willekeurig en onvolledig. Zo is bijv. bij vs. 248 zijn aantekening: ‘Variant B en D. onschuldelijck verkoren’, bij vs. 343 ‘Variant A en B. diet 't leven’, bij vs. 2352 ‘Variant D. Van mijn bewijzen’. Daarmee wordt gesuggereerd dat deze afwijkende lezingen van enige betekenis zouden zijn, terwijl wij zagen dat zij in de context niet functioneel zijn en wel moeten worden toegeschreven aan menselijk falen van de zetter.
Vs. 41. '38 heeft ‘De Burgher schonck ons...’. '16, '21 en '22 hebben ‘De Burger die schonck ons...’.
Bij beide redacties zal ons commentaar gelijk luiden, misschien past de pronominale herhaling van ‘die’ meer in de mond van de volkstaalspreker Bouwen.
Om een indruk te geven van de wijzigingen door de zetters aangebracht worden hier enkele voorbeelden gegeven, naar volledigheid wordt niet gestreefd.
vs. |
redactie '21 |
redactie '38 |
61 |
moedt |
moed' |
81 |
Gouwd |
Goud' |
169 |
Lans-douwen |
Lants-douwen |
180 |
verachten |
verachte |
286 |
tintellende |
tintelende |
327 |
min |
mijn |
563 |
halstarck |
hals-stercke |
1099 |
Truym-vellich |
't Ruym-vellich |
1305 |
huy-sluy |
Huys-luy |
1399 |
schommellende |
schommelende |
2193 |
De |
Deed' |
2519 |
entlijck |
end'lijck |
Verder is vrij consequent ‘ar’ veranderd in ‘er’, dus ‘hart’ in ‘hert’, ‘Starren’ in ‘Sterren’ enz.
Ik geef nog enkele voorbeelden van emendaties van Knuttel en Van Rijnbach in hun uitgaven van Griane.
Vs. 1332 luidt: 't Is die versoorde pap-eters al goet enoech, by myn siecken.
| |
| |
Knuttel tekent bij dit vers aan: Siecken, voor sielcken? Op welke grond wordt deze emendatie geopperd? Alle drukken hebben ‘siecken’. Waar is de evidentie om een wijziging voor te stellen? Nergens! Er tegen verklaart zich ook nog het rijm: de volgende versregel eindigt op ‘Ste-kliecken’. Bovendien, contextueel is er niets aan de hand, ‘siecken’ is volmaakt zinvol. Bouwen is aan het woord; hij laat een mededorpsbewoner zeggen hoe die over dc stedelingen oordeelt en wat hij tegen hen geoorloofd acht. Melk mag je met water aanlengen en vers behoeft ze niet te zijn. Het is alles goed genoeg voor die verwenste papeters. En hij eindigt met ‘by myn siecken’. ‘Siecken’ = levensadem, een woord nog altijd gebruikelijk in het Fries. De man zweert dus bij zijn leven en als zodanig is de uitdrukking volstrekt functioneel.
Vs. 475 Ick doole in myn klacht,
In Knuttels commentaar lezen wij: Doole lees doolde. Van Rijnbach beweert in zijn Inleiding: Voor Griane gebruikte ik de eerste druk van 1616; waar de drukken van 1621 en 1638 een betere lezing gaven nam ik die over. Toch geeft hij zonder enige opheldering: Ik doolde in mijn klacht.
Alle edities van 1616 tot en met die van 1644 hebben dezelfde redactie: Ick doole. Waarom deze conjectuur? Welnu, zij berust op een onjuiste analyse.
Florendus doet Griane een verslag van wat hem bij de keizer is wedervaren. Hij somt de feiten op: hij heeft de keizer verzocht hem Griane tot vrouw te geven. Deze heeft geantwoord dat dit onmogelijk was, daar hij Griane reeds beloofd had aan Tarisius. Florendus heeft zijn trouw betuigd, en is weggegaan, toen andere ridders de keizer aanspraken. Het scheelde weinig - zo vertelt hij - of hij was in onmacht gevallen. Daarop volgt een klacht: Arme Florendus...Hij herhaalt die, maar het karakter ervan verandert geheel, zijn woorden getuigen van zijn opwinding. Tarisius wordt nu snoode mensch. Ondankbaarheid wordt hem verweten, in aristocratische kringen een ernstige beschuldiging. Dat Florendus Tarisius' leven heeft gered - een daad hoog gewaardeerd in de adellijke groepsmoraal - wordt afgedaan met:
Wat mocht myn yver sot, so ruecklóós gaan sparen,
Die nu zyn tijdt verlanght door 't korten van mijn Jaren?
Neen, Tarisius zal Griane niet bezitten, hij heeft haar niet verdiend, hij is haar niet waardig. Op dit moment beseft Florendus dat hij te ver is gegaan in zijn klacht, en dat hij zich niet gedraagt in overeenstemming met de eisen die zijn positie vraagt. En hij zegt - nu in de tegenwoordige tijd -:
d.w.z. ik ben op een verkeerde weg in mijn klacht, en hij gaat onmiddellijk verder met het verhaal wat hem wedervoer en dus in de verleden tijd.
Wij moeten vaststellen dat de redactie Ick doole wel degelijk zin geeft. Maar wij moeten ook bedenken dat deze redactie niet bepaald wordt door onze interpretatie, de niet aanvechtbare gegevens van de tekstoverlevering zijn beslissend.
Onze interpretatie bevestigt die slechts.
Ten slotte vs. 2653. In de edities van 1616 tot en met die van 1644 lezen wij: Duske VederhancksƷ..
Hoe is het woord Vederhancks getranslittereerd in de moderne uitgaven? De editie-Ten Brink: Duske VederhanckszƷ..De aantekening bij dit vers luidt: Vederhancksz - groote heer (Hans) met veeren op den hoed.
De editie-Knuttel: Duske VederhanckszƷ..Geen verklaring.
| |
| |
De editie-Van Rijnbach: Duske Vederhanks...Als noot vinden wij: duske vederhanks zo'n kerel met veren op zijn hoed.
Het voorn. w. dusc wordt vaak samengetrokken met het volgende een tot dusschen, dusken W N T, deel III, tweede stuk, kolom 3675. Erop volgt dan uit de aard der zaak een enkelvoudig zelfst. nw. Duske, dussche staat voor een meervoudig zelfst. nw., in ieder geval als dat een persoon aanduidt. Duske VederhancksƷ moet dus een meervoud zijn. Dat is ook inderdaad het geval: het grafeemƷ is door de zetter gebruikt als afkortingsteken voor en. Wij moeten dus lezen: Duske Vederhancksen..., hetgeen betekent: zulke kerels met veren op de kop.
Nogmaals, niet deze interpretatie is doorslaggevend voor onze redactie, maar het concrete feit dat iedereen in de zeventiende eeuw het grafeemƷ las als en.
Op deze wijze van editeren is van toepassing wat Greg eens heeft geschreven:
no emendation can or ought to be considered in vacuo, but criticism must always proceed in relation to what we know, or what we surmise, respecting the history of the text.
Wilson citeert deze uitspraak in zijn artikel ‘Shakespeare and the “New Bibliography”’. Hij gaat dan zelf verder:
That an editor must first determine the relationship between the different editions of a play and their relative authority, before he can proceed to a satisfactory settlement of his text, is a principle that seems obvious enough when once its has been stated, but it was often disregarded by Shakespearian editors and textual critics in the eighteenth and nineteenth centuries.11
Wij moeten erkennen dat deze wijze van bedrijven van tekstkritiek in Nederland nog heel wat langer heeft geduurd.
| |
Aantekeningen
Bibliografie:
J.H.W. Unger, G. Az. Brederoo. Eene Bibliographie.
Haarlem 1884. Geciteerd als: Unger, Bibliographie.
Enkele aanvullingen hierop worden gegeven in: W.A.P. Smit. ‘Een aanvulling op de bibliographie van Breeroo's en Starters werk.’
In: Het Boek. 16, 1927, p.370-372.
| |
| |
Drukken:
A | In de zeventiende eeuw: 1616 Vander Plasse Amsterdam
1621 id. id.
1622 Van Waesbergen Rotterdam,
1638 Vander Plasse Amsterdam,
1644 Joost Hartgers Amsterdam,
1678 Ten Hoorn Amsterdam.
Voor de volledige titelbeschrijving en bijzonderheden zie Unger, Bibliographie.
Deze uitgaven worden geciteerd als editie-1616, enz.
De editie-1678 heb ik niet in mijn onderzoek betrokken; die van 1644 bleek een herdruk van 1638 te zijn en gaf geen varianten dan die van de zetter, ook deze druk heb ik tcr zijde gelaten. |
| |
B | Moderne: De Werken van G.A. Bredero. Volledige uitgave, naar de beste oude drukken bezorgd en opgehelderd. J. ten Brink, H.E. Moltzer,
G. Kalff, R.A. Kollewijn, J.H.W. Unger, J. te Winkel. 3 delen.
Amsterdam 1890.
Werken van G.A. Bredero. Met Inleiding en Aanteekeningen van J.A.N. Knuttel. 3 delen. Amsterdam 1921.
G.A. Bredero. Toneelwerk: Griane - Klucht van de koe Spaanschen Brabander. Amsterdam 1942.
Dit is een deel van de Bibliotheek der Nederlandse Letteren onder redactie van A.H. Cornette, P.N. van Eyck, J. van Mierlo S.J., e.a.
Deze uitgaven worden respectievelijk geciteerd als editie-Ten Brink, of editie-1890, editie-Knuttel, en editie-Van Rijnbach.
Daar de editie-Van Rijnbach voor een algemeen lezerspubliek bedoeld is en de editeur sterk in de vormgeving heeft ingegrepen, heb ik haar slechts af en toe in mijn onderzoek betrokken. |
Lijst van Afkortingen:
Fredson Bowers, Textual and Literary Criticism. Cambridge 1966. Paperback Edition. Eerste druk 1959.
Geciteerd als: Fredson Bowers, Criticism.
W.W. Greg, ‘The Function of Bibliography in Literary Criticism illustrated in a Study of the Text of “King Lear”.’ In: Neophilologus, 1933. Ook afzonderlijk uitgegeven voor de Allard Pierson Stichting, Afdeling Moderne Literatuurwetenschap van de Universiteit van Amsterdam, No 3. Groningen/Den Haag/Batavia 1933.
Geciteerd als: Greg, Function Bibliography.
W. Gs. Hellinga, Kopij en druk in de Nederlanden. Atlas bij de geschiedenis van de Nederlandse typografie. Met twee inleidende studies van H. de la Fontaine Verwey en G. Ovink. Amsterdam 1962.
Geciteerd als: Hellinga, Kopij.
F.P. Wilson, ‘Shakespeare and the “New Bibliography”.’ In: The Bibliographical Society 1892-1942. Studies in Retrospect. London 1949. Eerste druk 1945.
Geciteerd als: Wilson, New Bibliography.
P.C. Hooft, Gedichten van P.C. Hooft. Volledige uitgave door F.A. Stoett. Tweede geheel herziene, opnieuw bewerkte en vermeerderde druk van de uitgave van P. Leendertz Wz. 2 delen. Amsterdam 1899-1900.
Geciteerd als: L.-St.
| |
| |
C. Huygens, De Gedichten van Constantijn Huygens, naar zijn handschrift uitgegeven door J.A. Worp, 9 delen, Arnhem enz. 1893-1899.
Geciteerd als: Worp.
J. van den Vondel, De Werken van Vondel. Volledige en geillustreerde uitgave in tien deelen. Levensbeschrijving, geschied- en boekkundige toelichting, literatuuropgave enz. door J.F.M. Sterck; Taalkundige bewerking door H.W.E. Moller; Letterkundige inleidingen door C.R. de Klerk, Ir. B.H. Molkenboer, J. Prinsen Jlzn. e.a. 10 delen + reg. - dl. Amsterdam 1927-1937.
Geciteerd als: W.B.-uitgave. |
|