Spektator. Jaargang 2
(1972-1973)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |
fig. 1 Titelplaat bij N. Hoefnagels Overweeger (1771-72)
| |
[pagina 62]
| |
A.J. Hanou
| |
[pagina 63]
| |
En my zo in myn eer, en goede naam zou krenken.
(W) Wel Meid, zeg my, waar hebt gy 't liegen doch geleerd?
En dat zo voor de vuist, niet eensjes bestudeerd,
Maar hoor my Griet, geloof, ik laat my niet zo doeken,
Ik zal uw Kamer en uw Bed eens onderzoeken.
Enzovoorts. Bovenstaande tekst kan een zekere soepelheid van dialoog en levendigheid van scène niet ontzegd worden. Het is een willekeurig gekozen voorbeeld uit het oeuvre van Klaas Hoefnagel, een scribent uit de tweede eeuwhelft, die een honderdtal geschriften op zijn naam heeft staan, waaronder vrij veel spectators en enkele romans; maar die in de handboeken niet, en in de bio-bibliografieën nauwelijks terugvindbaar isGa naar eindnoot1..
Enkele oorzaken voor het ontbreken van gegevens zijn de gebruikelijke. In de eerste plaats is daar het feit dat nauwelijks bekend is wat er nu eigenlijk in de 18e eeuw door wie gelezen werd; een groot deel der bestaande studies over de 18e eeuw is immers ingekleurd door het 19e-eeuwse onkiesheidssyndroom, ten gevolge waarvan niet alleen bepaalde teksten, tijdschriften en auteurs nooit reëele aandacht hebben gekregen, maar ten gevolge waarvan ook dikwijls aan onze aandacht ontsnapt naar welke teksten gezocht zou kúnnen worden om een reëel inzicht in het 18e-eeuws tekstbestand te verkrijgen.
J. Hartog bijvoorbeeld, die in de vorige eeuw als een der eersten de 18e-eeuwse periodieken begon te inventariseren in zijn boeiende Spectatoriale geschriften van 1741-1800, stelde daarbij zeer eigen normen. Buiten beschouwing hield hij staatkundige, godgeleerde, wijsgerige en toneelkundige bladen. Maar daarnaast kwam ook een ander element in het geding: ‘Evenmin reken ik mij verplicht af te dalen tot de vuile blaadjes, ook al in dien vorm uitgegeven door den beruchten N. Hoefnagel, van Monnikendam geboren. Zij zijn in denzelfden smaak als de bekende schotschriften van Jacob Campo Weyerman, maar zoo mogelijk nog grover en gemener. De Herbergspraat, de Mercurius, de Nederlandsche Faam, de Nederlandsche Echo, de Overweger, gaan alle perken te buiten en zijn afschuwelijk. Geen wonder dat hem een gelijk lot trof als Weyerman, die in de gevangenis werd gezet, terwijl de regering zijne schimpschriften verbood. In dit slijk te wroeten heeft niet het minste nut, aangezien het ons niet te doen is om de chronique scandaleuse. Wij zullen buitendien reeds ergernissen genoeg op onze weg ontmoeten’ (p. 5-6).
Een minder belangrijke faktor, en moeilijker evalueerbaar, is de geringe belangstelling voor figuren die zich ooit in enig opzicht met politieke kwesties hebben ingelaten. De extravagante woede, waarmee in de laatste decennia van de 18e eeuw, ook de meeste schrijvers zich in het politiek | |
[pagina 64]
| |
strijdgewoel gestort hebben, leidde in de 19e eeuw tot een misschien begrijpelijk stilzwijgen over deze figuren; studies over 18e-eeuwers vermeden onderzoek naar de literaire waarde van geheel of gedeeltelijk politiek gekleurde schrifturen. Tengevolge daarvan bestaan er geen toereikende studies over mensen als Paape, Ockerse; en bepaalde werken van bijvoorbeeld Berkhey of Van Goens zijn nauwelijks belicht. Van de laatste noem ik de oom-neefdialogen in De Ouderwetsche Nederlandsche Patriot; zijn haast Swiftiaanse politieke satyre Zeeven Dorpen [provinciën] in brand of Historie van de Oliekoeken. Vermindering van aandacht kan ook voor Hoefnagel gegolden hebben, die na '80 misschien meer uit winstbejag dan uit politieke overtuiging in de patriottische pamflettenslag beland was, en wiens tientallen schotschriften een niet onaanzienlijke belasting voor zijn tijdgenoten gevormd hebben. Het is juist dezelfde Van Goens, die nog zeer veel later, na zijn vlucht uit Nederland, nog gramstorig van zijn eeuwige belager in zijn autobiografie vermeldt: ‘Such [a blackguard] indeed was one of the chief authors of them [the libels], a worthy pensionary of the worthy Pensionary van Berckel, - who alone boasted to have published near a hundred of them, one Hoefnagel, a Musico Bully [hoerewaard], who since nearly escaped being whipped and branded for theft, at Leiden, but was saved by the Patriots, died a sudden death in a garret, at utrecht, and was buried from the poor, not withstanding his patriotism, like a dog as he had been all his life’ (Ten Brink, Levensbeschrijving van Goens, p. 167).
Een onderzoek naar het belang van het oeuvre van een, misschien op voorhand al 18e-eeuws boulevardjournalist te noemen figuur als Hoefnagel is echter vooral te motiveren als poging inzicht te verkrijgen in het - in de 18e-eeuw voor het eerst optredende? - bloeiende verschijnsel van de broodschrijver. Hoe konden mannen als Weyerman, Kersteman, Hoefnagel en anderen door middel van hun weekbladen, romans, werken over eigentijdse vragen, en velerlei types schotschriften, hun publiek bereiken? Wat was dit publiek? Welke uitgevers waren er bij gebaat? Hoe groot waren de oplagen, hoe werd de auteur gehonoreerd en hoe hield hij zich in leven, welk teksttype werd gewenst, enz. enz.? Beantwoording daarvan kan alleen een dieper inzicht in het méérkleurig patroon van aanbod en ontvangst van 18e-eeuwse teksten ten goede komen.
In dit artikel is het echter niet de bedoeling op deze vragen in te gaan; het wil, als eerste stap, vooral de onbekende biografische achtergrond van Hoefnagel voorzover achterhaalbaar toelichten. | |
[pagina 65]
| |
Achtergronden: afkomst en familieHoewel Hoefnagels politieke en schrijvers-aktiviteiten zich voornamelijk, in in de zeventiger en zo roerige tachtiger jaren van de achttiende eeuw, in en rond de hoofdstad afgespeeld hebben, moeten zeker de eerste twintig jaren van zijn leven zich in verschillende noordhollandse stadjes hebben afgerold.
Zijn geboorteplaats is via hemzelf bekend: Monnikendam. Een plaats waarvoor hij enige affectie nooit verborgen heeft. Zelfs wil hij soms, ondanks de wenselijkheid als spectator- en pamfletschrijver zijn afkomst en persoon verborgen te houden, daar wel recht voor uit komen; zoals in De solliciteerende postmeester in het hembd (1782), p. 5: ‘Wat zoude ik zegge, ik ben nooit gewoon te veinzen, myn Landaard en voornaamlyk de Waterlantsche Boeren, in welke Hoofdstad ik de Eer hebbe gebooren te zyn, verstaan hun die kunst niet’. Een andere keer - en daarmee vernemen we dan tegelijkertijd enige oncontroleerbare (en waarschijnlijk onjuiste) familiegegevens - antwoordt hij in de rel rond het verbieden van zijn weekblad Neerlandsch Echo in 1771 één van zijn aanvallers, dat deze niets van Monnikendamse toestanden afwist: Klaas was immers niet van gemene afkomst; zijn familie van vaders- en moederskant zaten op stads- en landskussens; zijn vader was eenendertig jaar met zijn moeder getrouwd en had bijna veertig jaar in Monnikendam gewoond, heette Francois en géén Klaas Pieterszoon, was bovendien zilversmid en geen ‘Kladtschilder’, en verschillende malen Overman van 't Gild (Echte en waare verantwoordiging van Nicolaas Hoefnagel [1771], p. 12). Inderhaast vergat Klaas te weerleggen de incriminatie dat zijn vader stadsomroeper geweest zou zijn; of misschien is juist dát inderdaad waar Nicolaas François Hoefnagel werd gedoopt 18 sept. 1735 in de gereformeerde kerk te Monnik endam, als zoon van Frans Hoefnagel en Maritje van Saanen (Doopb. Ceref. gem. 1720-40, RA H'lem, Oud-Burg. Stand Arch. Inv. nr. 399c). Hij was het oudste kind; later kwamen er bij: Aam (18 sept. 1736), Jakob (22 mei 1738), Aam (24 nov. 1739), Annetje (5 aug. 1742), Annetje (29 mrt. 1744). Van deze broers en zusters is niets bekend; alleen beweert Klaas 11 juni 1774 in zijn blad De Reizende Haagsche Advocaat ‘dat hy geen Zuster of Broeder in de Waereld had’, maar misschien staat dit in verband met een daar genoemd feit dat een kwalijk iemand zich als zuster van de beroemde of beruchte Hoefnagel uitgegeven had. De vermoedelijke fictie van deze (onvindbare) belangrijke familieGa naar eindnoot2. wordt door Hoefnagel ook opgehouden in Het Juichend Noord-Holland (1773), p. 15: ‘als men eens nagaat, dat ik de eer heb, dat in geheel Noord-Holland geen een Stad of plaats is, of ik heb daar Familie woonen, zelfs geen een Stad, herzeg ik, of daar bevind zich Familie van my, die in | |
[pagina 66]
| |
Staats, Stads en Kerkelyke Vergadering zitten, niet dat ik dit zeg uit Glorieusheid, verre van my, maar om aan te toonen de naauwe betrekking die ik voor Noord-Holland heb’. Inderdaad geeft in de anonieme Brief van een' voornaam heer uit Noord-holland (1771) een tegenstander de afkomst van zijn vrouw toe (p. 9-10): ‘Op zyn manier is hy getrouwt, en zyn Wyf is van goeden huizen’, waarop overigens volgt: ‘het Scheelt haar nu en dan voornamentlyk somers in het hoofdt’. Waarop Klaas: ‘Maar hoe durft gy zeggen, op zyn manier is hy getrouwt? is dat niet zoo veel gezegd, als of ik met een hoer of slet huis hield? absolut ja, en gy moet zeer slegt onderregt zyn van de wetten van ons Land; weet gy wel, dat zoo wanneer ik Reprezailje zogt, dat gy daar slegt meeden zou staan’ (Echte Verantwoordiging, p. 14). Dat zijn vrouw toevallen zou hebben noemt hij onzin - hier begint Hoefnagel pas werkelijk kwaad te worden, en de aanvaller wordt betiteld als eerdief, leugenaar, sullevaar, wreedaart, bloedhond, barbaar, reekel en lafaard.
Getrouwd dus. In ieder geval spreekt hij in zijn Reizende Advocaat, p. 101 met enige vertedering over zij die bij hem woont; eens, als hij in ‘slecht gezelschap’ is, weigert hij mee te gaan naar een stil huis: ‘hy heeft aan een Schepseltje beloften van Kuisheid gedaan’ (p. 14).
De vrouw waarvan hier sprake was, is in feite de tweede vrouw waarmee Hoefnagel wettelijk gehuwd was. Volgens De zeven wyse en twaalf dwaase maagden (1782) was hij namelijk twaalf jaar eerder, dus in 1770, in Amsterdam komen wonen, en had daarvoor eerst in Alkmaar, dan in Den Haag verbleven (p.12). Volgens de Alkmaarse archieven was hij in 1762 met Jannetje Schuyt te Alkmaar, en daarvoor in 1761 met Jacoba Vaal te Purmerend getrouwd.
De al eerder genoemde ‘Noordhollander’ vermeldt nog dat Klaas twee kinderen had, een jongen en een dochtertje, maar dat hij alleen het meisje over had; want het zoontje ‘(dat voor het kind gelukkig is) viel voor weinig maanden doodt uit het venster daar hy nu woont’ (een en ander nauw volgend op de toevallen van zijn vrouw, p. 10: het punt van zijn of haar schuld wordt door Klaas hartstochtelijk weerlegd). Uit het Lidmatenboek Gr. Kerk Alkmaar nr. 5 (1734-68) blijkt dat Hoefnagel bij zijn trouwen aldaar woonachtig was te Purmerend én weduwnaar was. In Purmerend hebben Commissarissen der Huwelijkse Zaken 9 mei 1761 toestemming gegeven de huwelijkse geboden af te kondigen voor ‘Claas Hoefnagel, J.M., geboren tot Monnikendam, dog nu wonende in deeze Stad; met Jacoba vaal J.D. geboren tot Amsterdam dog nu meede wonende in deeze stad’ (Trouw- en geb. boek der Geref. gem. Purmerend 1748-78, RA H'lem inv. nr. 523j); de geboden werden 10, 17 en 24 mei afgekondigd. - Voor Alkmaar is verder een attestatie aanwezig van | |
[pagina 67]
| |
29 aug. 1764 voor de gereformeerde kerk van Klaas Hoefnagel (in genoemd Lidmatenboek), wonend bij de Geesterpoort, gehuwd met Jannetje Schuyt, maar zelf afkomstig uit Purmerend. Uit het Trouwboek N.H., dl. 33, blijkt verder dat Klaas Francois Hoefnagel, weduwnaar, en woonachtig te Purmerend en Jannetje Schuijt, jongedochter, woonachtig te Alkmaar, de 29e aug. 1762 in ondertrouw zijn gegaan en 12 sept. 1762 gehuwd. Het Doopboek N.H., dl. 16, vermeldt dat Nicolaas François Hoefnagel en Jannetje een kind François gekregen hebben, dat op 6 oktober 1766 gedoopt is. | |
[pagina 68]
| |
in een ander testament van de weduwe Schuyt, van 31 mei 1780 (Notarieel arch. 637, akte nr. 30 t), waarbij voorafgaande testamenten weer ingetrokken worden, Jannetje en Anna weer opnieuw algehele erfgenamen worden. De winkel voor Anna wordt niet meer genoemd; zij mogen verder boedel en nalatenschap niet verkopen, maar moeten die zoveel mogelijk verdelen, terwijl de passus waarin Klaas zoveel als mogelijk de financiële revenuen na haar overlijden onthouden worden, geheel verdwenen is. Dan, in 1780, is Klaas zelf bepaald nog niet dood. Hebben moeder en dochter zich verzoend? Is Klaas met de noorderzon verdwenen? Voor Hoefnagels bezigheden in Den Haag, waar hij naar zijn zeggen tussen zijn verblijf te Alkmaar en Amsterdam in gewoond zou hebben, ontbreken aanwijzingen. Mogelijk was hij in Den Haag een al te bekende figuur geworden, en werd misschien daarom zijn spectator De Reizende Haagsche Advocaat om onopgehelderde redenen op 23 juli 1774 juist in Den Haag verboden. Er is een attestatie uit 1767 voor hem en Jannetje te vinden in het Reg. binnengekomen attestaties 1750-1800, Arch. Kerkeraad Ned. Herv. Gem. 's-Grav., nr. 42. Terzake van het verbod der Advocaat in Den Haag zegt het Boeckverkopers Gildeboeck 1702-97 (Gildenarch. nr. 15, Gem. arch. Den Haag): ‘23 Julij. De gilde knegt rond gesonde om uijt naam van de wel Ed. agt.: Magistraat van 's Hage aan alle Boekverkopers te verbieden, het Drukken en verkopen van de Reysenden Advocaat, en het geene er reeds van uijt is, niet meer te verkoopen’. Op het stuk van afkomst en familie blijft dus weinig te zeggen. Van een eventuele hogere opleiding zijn geen sporen terug te vinden, hoewel de auteur met het Frans bekend is (Reizende Advocaat, p. 163). Misschien kende hij wat basislatijn; vergelijk deze passage in de Advocaat (p. 230): ‘Zulks Poesje als een Embrissarius, doch laat ik liever Duits spreeken, want ik verstaan my het Latyn zo goed niet als het Haags; Ik zeg dan als een Loop-Jongenoveral volgt, op de reuk van de Panaal’, waarbij Klaas in een noot genoeglijk aantekent: ‘Den Advocaat weet niet recht of het woord Loop-Jongen, in het Latyn beteekend Emissarius of Embrissarius, nu het scheelt nauwelyks zo veel als Bôllen Bollen verscheeld’.
Voorzover iets bekend is van wat hij wél geweest is, voordat hij zich aan het schrijven zette, moet men zich voornamelijk tevreden stellen met geruchten en aanvallen door en van tijdgenoten, waarop soms het verweer | |
[pagina 69]
| |
van Hoefnagel volgde - aanval en verweer beide niet al te serieus te aanvaarden.
Tot 1772 beperken de ophelderingen over Hoefnagel er zich voornamelijk toe dat hij slechts een ordinaire kladschilder geweest was, en het land uitmoest naar Oostindië. Voornaamste bron daarvoor is weer de Brief van een' voornaam Noordhollander (met wie in Neerlandsch Echo mogelijk een loopje is genomen): [...] heeft deze zynen zoon KLAAS in deszelfs ambagt opgebragt, zynde dat van Glazemaker en Kladt Schilder [...] Al van vroeg af heeft hy zich tot niets goeds willen Schikken; Verwers knegt zynde zo als wy hier zeggen, is hy nooit anders dan een luywammes geweest die altoos veel liever in de Kroeg dan by de Verwpot was, en men weet dat hij zeer gedebucheert is. Voor maar een jaar of twee stondt hy op het puntje van na Oost Inje te varen, want 'er was geen andere uitkomst voor hem, alles was 'er deur en zyn Ambagt verstondt hy niet, daarenboven was hy by geen een braaf mensch gezien; evenwel schynt het 'er niet toegekomen te zyn, want hy is zedert aan het zwerven geraakt, en heeft hier en daar bankrot gespeelt, en heeft zig te Alkmaar en hier en daar met lage dingen opgehouden, tot dat hy zig dan eindelyk heeft opgeworpen tot een Schryver en dat wel een Schryver van den laagsten rang, en zo als ick hem UE. heb voorgestelt een openbaar Pasquillemaker die zyn pen verhuurt ten koste van het fatzoen en de reputatie van alle eerlyke lieden die het ongeluk hebben onder zyne Schimpzugtige en verhongerde handen te vallen, een elendige Broodwininng voorwaar, die hem en met reeden de afschrik en gemeene veragting van een igelyk op de hals moet halen. Het vertalerschap wordt door Klaas gladweg ontkend, in zijn Echte Verantwoordiging, p. 14; hoewel het feit op zichzelf beschouwd wel mogelijk zou zijn gezien zijn romanschrijverij, en wat ik ook niet als iets oneervols kan zien; misschien lag het voor hen anders. | |
[pagina 70]
| |
Wel geeft hij toe de schilderkunst beoefend te hebben, ‘zynde principaal myn Studie op stille waterstukjes gevallen’ (Echte Verantwoordiging, p. 13). Mogelijk is deze bezigheid stimulans geweest voor een van zijn vroegste boekjes (1769): De Openhartige Harlinger SchilderGa naar eindnoot3.. Hij kan niet veel als schilder betekend hebben; alle bio-bibliografieën vermelden zijn aktiviteit als kunstschilder, maar met een wat vragelijke ondertoon, alsof er nog nooit iets van hem gezien is, tot en met Scheen toeGa naar eindnoot4..
De plannen om naar Oostindië te gaan, normaal de weg van een gelukzoeker of van de lichtmis die door de familie gedwongen wordt het land te verlaten, ontkent hij niet. Hij zou in 1769 (toen hij dus waarschijnlijk in Den Haag woonde) hebben willen gaan, maar zijn vrouw wenste zo'n lange scheiding niet. En afgezien daarvan: ‘maar waar zou ik toen voor gevaaren hebben pasquil prul? voor een aanzienelyke qualiteit, ten minsten voor een Ampt dat meer eer, dan schanden is, en dit is altoos wederom een blyk dat ik zulk een debauchant niet ben dan gy voorgeeft, want aan lieden van een slegt gedrag, geeft men zelden goede Ampten’.
Het is niet uit te maken welke van beide partijen gelijk heeft. Helemaal onbetrokken zal de lucht voor Klaas wel niet geweest zijn. Al over zijn Monnikendams vertrekt merkt de plano Lyk en geboortenzangh op: ‘Het braef MONNIKENDAM, heeft u voorlang verstooten’. Dit behoeft niets te betekenen; maar het is opvallend dat enkele jaren later in het boekje Het Juichend Noord-Holland (1773) bij zijn beschrijving van de intocht van Willem V, hij de ‘Wel Ed. Gestr. Heer Hoofd-Officier, Mr. HENDRIK NAHUIS’ expliciet noemt, wat hij bij soortgelijke figuren in andere plaatsen niet doet, en in dit geval nog wel vóór de burgemeesters. Alsof hij de man van de wet vooral te vriend wilde houden, zoals hij ook later overal doet; misschien door de schade wijs geworden. Een zéér achtbaar burger zal hij ook toen wel niet geweest zijn; en het doet een tikje vreemd aan Van Lennep in verband met dit boekje te horen zeggen in zijn Boek der Opschriften (1869), p. 4: ‘De Monnikendammers zullen er wel trotsch op geweest zijn, dat zulk een Dichter uit hun midden was voortgekomen’. Vergelijk nog Hoefnagels enige uitval over Monnikendam: ‘daar is 't by na onmooglyk om Drie Daagen te huisvesten of woonagtig te zyn, of ieder een kent zodaanig een nieuweling; en hy is 'er zelden Veertien daagen geweest, of zy weegen hem al op een aas na. hoe swaar dat hy is’ (Echte Verantwoordiging, p. 9).
Het pamflet Alle de Magistraatsgezinde Schryvers bekent dat Hoefnagel ‘Arm en Beroyd in hun Stad kwam’ d.i. Amsterdam. ‘Arm was hy, en wel deegelyk Arm ook, want hoe wel hy als een Heer voor het licht kwam, was doch alles schraaltjes’ (p. 19). | |
[pagina 71]
| |
Dit veranderde met het schrijven van Neerlandsch Echo, vanaf 12 november 1770. | |
Type geschriften tot 1780.Hoefnagel bekent het, in een pamflet Antwoort [...] Op den Brief van [...] Johannes NaweegerGa naar eindnoot5., van 16 april 1772: vóór de Echo was hij in een slechte situatie - zij het ontstaan door goedheid, lichtgelovigheid en andermans bedrog. Men kan hem dat niet verwijten. En: hij is nóg niet rijk. ‘Een mensch zou 't wel buiten Geld kunne klaaren, zoo hy maar crediet hadt van den eersten January tot den laatsten Dezember’ (p. 4).
Hij heeft, met deze satyrische spectator, de formule gevonden. Opvallend is dat vóór eind 1771 een groot deel van zijn werk een wat serieuzer karakter droeg. Aangevallen bij het gedwongen beëindigen van zijn Neerlandsch Echo somt hij immers in de Echte en ware verantwoordiging (begin 1772) al zijn tot dan toe geschreven werken op. Wel zijn daar werkjes als De Satirique Courant van 't Jaar 1770, de Klappende Pappegaay, de Winter- en Zomertogt van Mercurius bij, die elk acht pagina's tellen en gebaseerd zijn op de sensatiezucht van het publiek door prikkelende avontuurtjes van medeburgers half verborgen mee te delen; daar is De Openhartige Harlinger Schilder (1769), waarvan de inhoud onbekend is; maar er is ook het kennelijk serieus bedoelde De Opvoeding der Kinderen of de Oplettende Vader met 98 exempelen, en een geografisch werkje over PolenGa naar eindnoot3.. Er is de roman uit 1768: De Edelmoedige Bedelaar of Edelmoedige Bedelman met een herdruk in 1770, die gunstig door de Letteroefeningen ontvangen werdGa naar eindnoot6.; een roman waaraan hij werkte: Zonderlinge levensloop van twee Broeders en een ZusterGa naar eindnoot7., die echter een minder gunstig onthaal kreeg; elk honderden pagina's lang; terwijl hij in 1768 ook reeds de roman Nooit gehoorde Gebeurtenissen van den Graave van F***Ga naar eindnoot3. gepubliceerd moet hebben. Een niet onaanzienlijk oeuvre: maar toch moet het hem financieel weinig opgeleverd hebben, als hij pas goed uit de zorgen was door het schrijven van de Echo en diens opvolgers. Uit zijn andere ‘satirieke’ werkjes moet hij begrepen hebben welk type lektuur op de grootste afzet mocht rekenen, en in overeenstemming daarmee ook welk bedrag daarvoor door uitgevers betaald werd. Anders dan vele literatoren had hij geen zaak, kapitaal of ambt. Zijn enige gave was die van het verhaal gebaseerd op het reëel gebeurde, in een vlugge stijl, sterk persoonlijk gekleurd. De eis trouwens van het satirieke of paskwiljante. Hij had zijn onderhoud te verdienen én zijn persoonlijke vrijheid te bewaren - zoals Campo Weyerman, zoals Kersteman. Hij laat er in verloop van tijd geen twijfel over bestaan dat | |
[pagina 72]
| |
enige literaire geacheveerdheid hem weinig interesseert. In het eerste nummer van Neerlandsch Echo beschrijft hij, hoe, toen hij bij het aankomstpunt van een trekschuit een groot aantal mensen zich zag verdringen bij een aantal spraakmakende geschriftjes, hij zich realiseerde waar geld te krijgen was - hij was immers platzak (een typisch voorbeeld trouwens van Hoefnagels openheid tegenover zijn cliëntèle, soms aan het naieve grenzend; hij bezat ook, daaraan parallel, een onbekommerdheid, die met een oude term soms lichtzinnigheid genoemd wordt). ‘Dat dit werkje’, zo zegt hij in dat nummer, ‘van my ondernoomen werd, is eindelyk en ten laatsten niet anders als om myn lezers te vermaaken, en om die mooie bekoorlyke schyven, Alias 't Geld die groote magtigen Godin, daar de Dominees meeste part om preeken, de Doctoors om praktizeeren, en geheelen Turfmanden vol Latyn voor uytkoomen te braaken, daar de Heeren Advocaten vry wat voor op haar Conscientien neemen, en daar menig een mooi Meisje die anders eerlyk zou gebleeven hebben een hoer om word, en daar dikwils een braaf man om in een Schelm veranderd’. In de voorrede van het eerder geciteerde Huichelaars op het Leydsche Eeuwfeest (1774) geeft hij zes oogmerken op die hij had bij het schrijven van dit kluchtspel. ‘Ten zesde en ten laatste is myn grootste oogmerk geweest, (want ik hou niet van liegen) om geld voor dit Klugtspel te maaken, alzo ik geen Schryver ben die om de glorie maar om de pitjes schryft, want het is met my geen geld geen Autheur, en geloof my waarde Leezers, beryk ik dit laatste oogmerk, ik zal over de andere vyf niet veel hartzeer hebben’ - waarop hij, gebiologeerd door dit financiële aspekt, maar nu van de zijde van de koper bezien, ademloos doordraaft: ‘en wat de Leezers aangaat, zo zy hun geld somtyds mogten beklaagen dat zy voor dit Klugtspel uitgeeven, die zal ik goede raad geeven, dat zij het wederom uitzuinigen, te weeten die des morgens in de Coffihuizen gewoon zyn te gaan, hebben niet anders te doen als een week daar van daan te blyven: zeggen sommige ja, maar daar moet echter een Jajempje weezen. Bravo gaat een weekje in een andere herberg, daar krygt gy glaazen daar Bachus zijn mond in kan spoelen, en ten minste de helft grooter als de dubbeltjes contientieuse Coffyhuisglaasjes, daar men echter voor die groot glaazen, die de beste Jajembroeder in drie teugen nauwlyks uit kan drinken, maar één stuiver betaald, zo dat het geld in één week uitgehaald is. Bevalt myn leezers deeze raad, als ook myn Klugtspel, het zal aangenaam zyn voor de geen die zich noemd, de Leezers en Leezeresjes, welken laatste het met haar lintjes bezuinige kunnen, hun Dienaar N. HOEFNAGEL’.
In de jaren zeventig schreef Hoefnagel achtereenvolgens en gedeeltelijk gelijktijdig tenminste vijf spectatoren: Neerlandsch Echo (1770-1771), Nederlandsche Overweeger (1771-72), Iets over alles (1772), Mercurius (1772-73), Reizende Haagsche Advocaat (1774), terwijl hij ook aan de Naamlooziana | |
[pagina 73]
| |
(1772) meewerkte. In 1774 schreef hij de Ryswyksche Vrouwendaagsche Na-Courant, handelend over de situatie bij het Hollands toneel. Ook schijnt er van zijn hand in 1779 een blad bestaan te hebben, blijkens de inleiding van zijn Staat en uitrekening der enorme grove winsten (1779). Een ander van hem bekend weekschrift is, later, de Onmondige (1782), maar dit is een zuiver politiek schendblad, en kan niet tot de spectatoren gerekend worden, die, al is het met moeite, toch altijd een kritisch-moraliserende funktie vooropstellen; óók die van Hoefnagel, al laat hij zich maar te graag meeslepen in een als bekritiseerbaar voorgestelde situatie.
In de tijd 1770-75 blijft het niet bij de spectators. Hoefnagel publiceert tegelijkertijd allerlei werkjes waarmee geld te maken valt; korte, ter grootte van een weekbladaflevering waarin hij gebeurtenissen beschrijft die hij niet in een spectator kwijt zou kunnen zonder gevaar te lopen dat het hele tijdschrift verboden zou worden en die aan het principiële karakter ervan afbreuk zouden doen - zoals bij voorbeeld Mercurius' Klugtige Wintertogt (1772); ook boekjes die feestelijkheden in stad en streek beschrijven; kluchten; werkjes waarvan het diskutabel onderwerp de mensen trekt, zoals dat over het kaartspel (Klaar Bewys, (1774)).
Van 1775 tot 1780, na welke tijd hij zijn waarde als politiek commentator zal moeten gaan bewijzen, is er betrekkelijk weinig werk van hem te traceren. Mogelijk komt dit door de afwezigheid van door hem geschreven spectators (al is zelfs dat moeilijk vaststelbaar) via welke men nogal eens werk op het spoor kan komen dat bedektelijk geadverteerd of besproken wordt. Het is mogelijk dat er tientallen anonieme werkjes uit de periode 1775-80 zijn, die op naam van Hoefnagel zouden moeten staan. Zelfs voor vroegere periodes zijn niet alle mogelijke aan wijzingen op grond van zijn spectators of ander werk na te gaan. | |
PersoonIn al zijn publikaties komt Hoefnagel naar voren als een wat zorgenloze en levenslustige figuur, een vriendelijk type hackwriter, althans vóór hij zich in het politieke strijdge woel stort. Als de ‘Noordhollander’ hem in 1771 beschrijft als ‘kort van persoon, gaat veele in het wit gekleet en een weinig bukkende, ziet 'er bleek gerimpelt en verzopen uit’ (Brief Noordhollander, p. 10) is hij het er niet mee eens: kort is hij ja, maar veel in 't wit? Sinds zijn achtste jaar niet meer. ‘Altoos heb ik andere Couleuren gedraagen’; een weinig bukkend? ‘Dat kan hy zagt Raaden, want die veel met zyn | |
[pagina 74]
| |
fig. 2 Portret gevoegd voor de Nederlandsche Overweeger (1771-72)
| |
[pagina 75]
| |
harsens werkt loopt veel in gedagten; maar dat ik booven 't bleeke nog gerimpelt zou zyn is louter leugen, want myne Jaaren noch geen Rimpels meede brengen; en dat ik 'er verzoopen uit zou zien, zulks is myn niet eens de moeiten waart om dit te wederleggen, alzo dit van alle die my kennen beeter geweeten word; ik zou ook niet weeten waar zulks van daan zou koomen, of de Coffy, Thee, en somtyds des Smorgens een glaasje MEE; moest my hier toegebragt hebben, alzo sterke Drank by my zelden of nooit gebruikt wordt’.
Dat laatste zou nogal ongewoon zijn in 1770, en lijkt ook niet aangepast aan Hoefnagels reisbeschrijvingen, bij voorbeeld in de Reizende Advocaat; er wordt overvloedig gepauzeerd in ontspanningen en dergelijke. Nergens in zijn werk blijkt hij voorstander van een matig gedrag, maar zodra hij zich de kwestie bewust wordt, al beschrijvende, zegt hij zijn lezers nooit meer per dag te nemen dan een ‘half Vlesje Wyn’.
Er is een portret van hem vóór de Nederlandsche Overweeger - vele weken daarin à zes stuivers geadverteerd, om later bij te binden - waarop Hoefnagel, met steek, aan een tafel zit waarop de Echo en de Overweeger, veer en inktkoker. Het gezicht is niet sterk sprekend (zie fig. 2). Het gechargeerde onderschrift geeft blijk van een hoge waardering van satyrische geschriften; iets wat in de 18e eeuw, zéker sinds de geschriften van Weyerman, wel meer voorkomt.
In dit genre voelt Hoefnagel zich inderdaad graag navolger van Campo Weyerman, ‘dien vermaarden schrijver’ (Echo nr. 39), die hij met voorkeur aanhaalt. Maar hij wil niet gezien worden als iemand die in dezelfde fout vervalt van chantage te bedrijven door middel van schrijverij. De ‘voorname Noordhollander’ kan stellen ten aanzien van het ‘kommenyspapier’ de Echo: ‘dit is in navolging van den Pasquillant Campo Weyerman, die de kost won met zyn Evennaasten op het Schavot zyner Hekelschriften der Executie te brengen [...] Dit verschil is alleen tussen beiden, dat Campo Wyerman vernuft had [...] Een onderscheid is 'er nog tusschen deeze twee Pasquil en Echo Schryvers, en dat zelve is hierin geleegen, dat Campo Wyerman 'er nog voor uit komt, dat hy den man is, die zich tot zulk een gevaarlyk meubel opwerpt [...] Maar onze Amsterdammer Hekelprul vroet in het duister als een Mol, houdt zig verscholen, als den Nachtuyl voor het daglicht...Anders is beider oogmerk, beider belang één, naamlyk: Pasquillen om Geld te maaken’ (Brief Noordhollander, p. 4-6). Hoefnagel repliceert: ‘ja, in die [Campo] zyn navolging is ECHO'S naam, maar geensints zyn daad, want die Schryver schoon ik met tegenzin, kwaat van hem moet getuigen, niet zoo zeer om zyn persoon als wel om zyn kwaade | |
[pagina 76]
| |
geleerdheid, zyn geleerdheid bemin ik wel, ja myn wensch was dat ik hem evenaarden, dog zyn handelswyzen zyn niet pryslyk geweest’ (Echte verantwoordiging p. 5). Wat de anonimiteit aanging: Campo kwam er de eerste vier jaar ook niet voor uit, pas naderhand toen hij bekend was, ‘en dat denk ik ook te doen’ (p. 6)Ga naar eindnoot8.. Zijn onomkoopbaarheid benadrukt hij graag (een enkele keer maar heeft hij meegedaan aan een zwendelkomplot, juist om het in de openbaarheid te kunnen brengen (p. 7)); ‘ja ik zeg eerzal dat gebeuren, eer de Reizende Advocaat zal gedogen dat 'er gezegt word dat hy een Judas-Pen voerd, die voor Geld te koop is, dierhalve Sinjoor Anderhalf Beentje, onderstaat het niet om aan de Reizende Advocaat diergelyke proposities te doen, want het zou vergeefsche moeite zyn, en U Geld was doch weg’ (Reizende Advocaat, p. 219). Toch blijft Hoefnagel zich graag met Campo vergelijken, hijzelf figureert dan als een moreel verbeterde versie: ‘Nu myn Heer verhaal dit niet voort, want zulks is niet waar, dat hy de klyn soon van Campo is, maar wat 't andere aangaat dat de Wintertogt van Mercurius door Amsterdam, en de Satirieke Courant van hemzou zyn, die by Doorewaart is uitgekomen dat wil ik wel gelooven, en wat aangaat van op de gevangen poort te geraaken daar heeft die Schryver geen gevaar van, want hy volgt wel is waar de styl van Campo, en mag met regt een tweede Campo genaamt worden, maar hy doet geen dingen die nadelig voor de Republiek zyn, hy blyft voor eerst van de Hooge Magten af, ten tweede toont hy veel eerbiedt te hebben voor de Overheit, en ten derden bemoeit hy zig niet met Kerkelyke zaaken; 't tegendeel is zelfs waar, hy belooft zulks nooit te doen, en dat meer is, ik verbeur tien ducaten zoo gy myn een Vertoog kan toonen. daar hy ooit een fatsoendelyk man in beledigt heeft, en als ik andere zulken Vertoogen nagaan, als daar is de Philanthrope, de Zedenmeester der Kerkelyke, de Onderzoeker, en meer diergelyke Vertoogen die hebben sommige vry wat scherper over enige zaake die meer om 't lyf hadden geschreeven’Ga naar eindnoot9.. Iets verder laat hij over zichzelf in een diskussie zeggen: ‘(Jood) Daar wort gezeit dat et en seens seen is, men Eer, van die Campo Weyjerman die in den Haag op de gevangen Poort is gestorven. (Advokaat) Dat zoo zynde Mozis, kon 't wel gebeuren dat die sinjeur wel eens raakte daar zyn Grootvader gesturve is...’ (Herbergspraatje, p. 29). Ook elders citeert hij Campo met instemming. Campo blijft zijn duidelijke geestverwant: ‘evenals ik, een man die met de pen zijn broot moest winnen’ (Echo, p. 397).
wordt vervolgd | |
[pagina 78]
| |
BibliografieBrief Aan den Heer Nicolaas Hoefnagel Schryver Van het Wekelyks Vertoog genaamd de Nederlandsche Overweeger. Ter gelegenheid dat zyn Ed. des nagts, tusschen den derde en vierde Maart dezes Jaers door eenige Ratelwagts na de Kortegaart, by de Beurs, is geleid geworden. Z.p. z.j.
Brief van een' voornaam Heer uit Noordholland. Amsterdam 1771.
Brink, B. ten -. Levensbeschrijving van Rijklof Michaël van Goens. Utrecht 1869.
Buisman, M. - J. Fzn. Populaire Prozaschrijvers van 1600 tot 1815. Romans, novellen, verhalen, levensbeschrijvingen, arcadia's, sprookjes. [...] Amsterdam z.j.
Goens, R.M. van - e.a. De ouderwetse Nederlandsche Patriot. 5 stn. 's Gravenhage 1781-83. | |
[pagina 79]
| |
Goens, R.M. van - Zeeven Dorpen in brand [...] of Historie van de Oliekoeken. Eene geschiedenis van eergisteren. Uyt het Maleisch vertaald door C.L.P. Gedr. op het Casteel te Batavia 1781.
Hartog, J. De Spectatoriale geschriften van 1741-1800. Bijdrage tot de kennis van het [...] leven onder ons volk [...] Tweede verm. en verb. druk. Utrecht 1890.
Hoefnagel, Nicolaas. De beedelende edelman, of de edelmoedige bedelaar. Behelzende eene aanëenschakeling vandeszelfs zonderlinge gevallen [...] door hem zelven beschreeven [...] Te Amsterdam, By Steven van Esveldt, [...] [1768].
Idem. Nooit gehoorde Gebeurtenissen van den Graave van F***, Benevens de zonderlinge gevallen van den Markgraave Theodorus. [...] Amsterdam, Hendrik van Wescl en Jan Verlem, [1768].
Idem. De Openhartige Harlinger Schilder. ['s Gravenhage, Brouwer, 1769].
Idem. Satiricque Courant voor 't Jaar 1770. Z.P. [1770].
Idem. De klappende pappegaay. Op een vermaakelyke satyrique trant geschreeven, aantoonende de geveynstheyt, beneffens de streeke der dametjes van pleisier, 't bedrog der ronselaars, en de trouwloosheit der zielcverkopers. [...] [Amsterdam 1770?]
Idem. Neerlandsch Echo of weerklank van Klugtige [...] Gerugten. Doormengt met Satyrique Aanmerkingen [...] Complcet in sesenvyftig Spectatoriale Vertoogen [...] [Amsterdam,] By F.H. Demter. [1770-71].
Idem. De Nederlandsche Faam vliegende over de Amsteldamsche Nieuwe Jaar-dag Blaazende een Meenigte verliefde [...] Gevallen, Ontdekt in de Huizen der Amsteldamsche Burgers [...] [Amsterdam 1771].
Idem. Herbergspraatje. Over het Wekelyksche Blaadje genaamt den Echo, Waar in den Schryver [...] op een geestigen wys afgerost [...] wordt. In een zaamenspraak Tusschenagt Perzoonen [...] Amsterdam, by H. Tiedeman, [1771].
Idem. Echte en waare verantwoordiging van -. Zyndc hier in eene opregte bekentenis van zyn Persoon en Karactcr te vinden, benevens een Sagte streeling, voor de leugenagtige Noordhollandse Brief-Schryver [...] Amsterdam, by F.H. Demter [1771].
Idem. Mercurius lugtige winter-togt na, in en door Amsteldam. [...] Benevens Mercuurs gedagten over de Pragt, Weelde, Wulpsheid [...] der Hedendaagsche Amstelaaren. [Amsterdam 1771].
Idem. Mercurius klugtige zoomertogt [...] Verhaalende [...] alle zyne wonderlyke Avontuurtjes, by gewoond in de huizen der Amsteldamsche Inwoonders [...] [Amsterdam 1771].
Idem. Antwoort van - Op den Brief van den Zogenaamde Heer Johannes Naweeger. Amsterdam 1772.
Idem. Iets over alles, of Vertoog aller Vertoogen, in welk Vertoog den korten en hoofdzaaklyksten Inhoud te vinden is van alle de Weeklykse Vertoogen. Amsterdam, A. Bakker, [1771-72].
Idem. De Opvoeding der Kinderen of de oplettende Vader met 98 Exempelen opgeheldert. Z.p. [1772?].
Idem. De Nederlandsche Overweeger, Overweegende; de Bespottelyke [...] Geruchten. Doormengt met Satyricque Aanmerkingen, die de ongeregelde | |
[pagina 80]
| |
en openbaare Zotheden [...] volmaakt vertoonen. Compleet in twee- en vyftig Spectatoriale vertoogen. [...] Te Amsteldam, by F.H. Demter, [...] [1771-72].
Idem. Het verheugd Friesland, of verhaal van de reize van Zyne Doorluchtige hoogheid Willem den Vyfden [...] Te Amsterdam, by Gerrit Bom, [...] 1773.
Idem. Het juichend Noord-Holland, of verhaal van de reize van [...] Willem den vyfden [...] beneffens een verhaal van al de eerenpoorten [...] Te Amsteldam, by Gerrit Bom, 1773.
Idem. Mercurius. [Amsterdam, F.H. Demter, 1772-73].
Idem. De Reizende Haagsche Advocaat. Verhandelende Al het geen wat Hy in zyn Reizen Hoort en Ziet [...] Alles op één Onbedwonge Manier, in één Vermakelyke Trand, met zyne Natuurlyke Verwe afgeschildert [...] [Amsterdam 1774].
Idem. Klaar Bewys, teegens het zeeden-bedervend betoog [...] dat het Kaart-spel Niet alleen Onzondig en Volkoomen geöorloofd, maar zelfs Nuttig en Noodzaakelyk is [...] In 'sGravenhage, By H.H. van Drecht, [...] [1774].
Idem. De huichelaars op het Leydsche Eeuwfcest: ten Huize van de geklopte kastclyn, of De Listen van Waard Kochel, en zyn Vrouw Mager en Kwaat ontdekt [...] Z.p. [1774].
Idem. Ryswyksche Vrouwen-Daagsche Na-Courant. Z.p. [1774].
Idem. Het wonderlyk lotgeval van twee broeders en één zuster, zynde geboore Hagenaars [...] Alles door mengt met [...] wetenswaardige Gebeurtenissen en verbaazende Ontmoetingen. [...] Te Amsterdam, By W.A. Leeuwendaal, en P. Kramer, [...] 1775.
Idem. Levensgevallen van Lodewyk of den vermaarden Frederik en deszelfs Zuster Dorate of de vermomde Karolina [...] Amsterdam, F. de Kruyff en P. Cramer, 1777.
Idem. Staat en uitrekening der enorme grove winsten, Welke getrokken worden door de heeren Capiteins, eerste Schryvers en Doetors [...] Te Amsterdam, By Dirk Schuurman, [...] 1779.
Idem. De onmondige of het kind spreekt de waarheid; Vervat in een Samenspraak tusschen een Oome en zyn Nigje daar hy voogd over is. Amsterdam, Nutby, 1782.
Idem. De solliciteerende Postmeester in het hembd, of de aard schelm R.M. van Goens, En de verdere Engelsch-Gezinden ontmaskerd [...] Z.p. 1782.
Idem. De zeve wyze en twaalf dwaase Hollandsche maagden, of de slegte belooning, [...] aan een schryver van een meenigte patriotiische geschriften. [z.p. 1783].
Idem. Alle de Magistraatsgezinde, benevens Alle de Hertogs aanhangende Publique Schryvers [...] Waar in onder alle [...] de zo zeer berugte en bekende Nicolaas Hoefnagel [z.p. 1782].
Lennep, J. van - en J. ter Gouw. Het boek der Opschriften. Een bijdrage tot de Geschiedenis van het Nederlandsche Volksleven. Leiden z.j.
Letteroefeningen, Hedendaagsche Vaderlandsche -, 4(1775) I p. 188.
Letteroefeningen, Nieuwe Vaderlandsche -, 4 (1770) I, p. 283-284.
Lyk- en geboortenzangh, op het sterven van Neerlandsch Echo, en het wederherleven van dezelve in de Nederlandsche Overweeger. [Plano]. | |
[pagina 81]
| |
Naamlooziana, De - , of vertoog zonder naam, over vraagen zonder vinding. [...] Met ongelooflyke moeite enkosten byëengeschraapt [...] door het genootschap van de Zevenstar [...] Te Amsteldam, By C. Philips J.Z. [...] 1772.
Rijn, G. van -. Nicolaas Hoefnagel. Kantteekeningen op W.P. Sautyn Kluit's Nicolaas Hoefnagel als journalist. In: De Librye, 1889, no. 10, p. 78-80.
Sautyn, W.P. - Kluit. Nicolaas Hoefnagel als journalist. In: Nederlandsche Spectator, 1881, p. 172-175, 180-182.
Scheen, Pieter A. -. Lexicon Nederlandse beeldende kunstenaars 1750-1950. 2 dln. 's-Gravenhage 1969-70.
Weergalm, Klinkende - in navolging van het gedicht, genaamt: Lykcipresse op het graf van Neêrlandsch Echo, enlauwerkrans (Helaas) om het hoofd van den Overweeger, Onder de Zinspreuk: Candore & Amicitia. [Plano]. |
|