Spektator. Jaargang 2
(1972-1973)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||
Th. van den Hoek
| |||||||||||||||||||
1. Chomsky (1965) versus Gruber.Het grammatika-fragment dat Chomsky in Aspects of the theory of syntax (1965) geeft, schiet volgens Verkuyl ten aanzien van de beschrijving van het onderscheid tussen duratief en nict-duratief in drie opzichten tekort.
| |||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||
Niet alle door Verkuyl aangevoerde bezwaren tegen Chomsky's beschrijving en het model dat aan die beschrijving ten grondslag ligt, lijken even terecht. Dat zijn grammatika het onder 2.a) genocmde bezwaar zou treffen, zie ik bijvoorbeeld niet in. De lexical entry voor wandelen bevat immers de informatie dat bij dat werkwoord een duurbepaling en een richtingbepaling maar niet beide tegelijk, kunnen voorkomen, en dat wandelen geen direkt objekt toelaat, dus a fortiori geen direkt objekt met een duurbepaling. Als het verantwoorden van het waarom van de ongrammatikaliteit van een zin een taak van de ‘metagrammatika’ is, kan die dan ook het hier bedoelde verschil niet uit de grammatika ‘aflezen’?
Overigens: zowel hier als bij de bezwaren genoemd onder 2.b) en 3. (en op ettelijke plaatsen elders in het boek) wordt het betoog gecompliceerd door het opzettelijk abstraheren van de mogelijke frekwentie-lezing van de beschouwde zinnen. In feite is het immers zo, dat Greetje heeft urenlang gewandeld een homonieme grammatikale zin is (nl. met een ‘single event’-lezing en met een frekwentie-lezing), dat Greetje heeft urenlang naar het strand gewandeld grammatikaal en ondubbelzinnig is (nl. alleen in een frekwentie-lezing), terwijl *Greetje heeft het strand urenlang gewandeld on- | |||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||
grammatikaal is. Een lexical entry voor wandelen die daaraan recht doet, ziet er natuurlijk heel anders uit dan Verkuyls konstruktie (p. 21), en het werkelijke probleem is dan ook: verantwoordt Chomsky's grammatika dàt verschil tussen frekwentie en duur? Ten aanzien van het onderscheid tussen drinken en zien betekent dat bijvoorbeeld, dat hun lexical entries verschillend gespecificeerd moeten zijn m.b.t. een context die behalve de door Verkuyl genoem de elementen ook nog een symbool (reeks) ter aanduiding van het verschil tussen eenmalig en herhaald gebeuren bevat. Zolang het niet duidelijk is, of en hoe het Aspects-model dat verschil in de dieptestruktuur zou kunnen symboliseren, heeft het weinig zin argumenten te ontlenen aan gevallen waarin zo'n symbolisering voorondersteld is. Dat Chomsky aan duurbepalingen een onjuiste konstituentenstatus tockent, zou op zichzelf een reden zijn zijn grammatika, echter niet zijn grammatische theorie te verwerpen. Met de konstatering dat duurbepalingen buiten de VP thuishoren, valt echter de belangrijker hypothese, dat alle informatie die voor de strikte subkategorisatie van werkwoorden nodig is, aan VP-konstituenten kan worden ontleend. Dat wil zeggen: het vraagstuk van de selektie tussen nietlexikale kategorieën, dat zich, zoals Verkuyl ook opmerkt, waarschijnlijk al bij explicitering van de selektie tussen V en tot de VP behorende voorzetselkonstituenten zou hebben voorgedaan, is niet langer te negeren. Verkuyl heeft getracht aan te tonen, dat modificering van het Aspects-model zo, dat selektie tussen niet-lexicale kategorieën daarin mogelijk wordt, tot onaanvaardbare resultaten leidt, hetgeen dan met name te wijten zou zijn aan het feit dat V niet inherent gesubkategoriseerd is.
Men kan zich afvragen, of de wijze waarop Verkuyl de theorie van Aspects uitbreidt de enig mogelijke is, d.w.z. of de selektie-informatie van nietlexicale kategorieën noodzakelijk gekonstitueerd moet worden door de selektie-informatie van de door die kategorieën gedomineerde elementen.
Ook in een ander opzicht echter kan de verwerping van het Aspects-model ten gunste van Grubers theorie diskutabel worden genoemd.
Met het selektieprobleem is in de ‘standaardtheorie’ afgerekend op het moment waarop de insertie van lexicale elementen plaatsvindt. Het systeem van strikte subkategorisatie en selektie maakt het m.a.w. mogelijk, dat de lexicale insertie context-vrij is. Aan de procedure zijn twee beperkingen verbonden: selektie vindt niet plaats tussen niet-lexicale kategorieën, en selektie tussen elementen die door een S van elkaar gescheiden zijn is onmogelijk. Dat laatste wordt ondervangen door het feit dat de transformaties die taak overnemen: de toepassing van transformaties ter vorming van infinitiefkonstrukties en relatieve zinnen is gebonden aan de konditie, dat er referentiële identiteit van NP's aan weerskanten van S bestaat. Als aan die voorwaarde in een door de basiskomponent gegenereerde struktuur niet is voldaan, kan uit die struktuur geen welgevormde oppervlaktestruktuur worden afgeleid. Aan de trans- | |||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||
formaties wordt aldus een filterfunktie toebedeeld: ze definiëren de dieptestrukturen als die deelverzameling van de door de basiskomponent gegenereerde strukturen waaruit de transformaties welgevormde oppervlaktestrukturen kunnen afleiden (Chomsky (1965), 138-9).
Tegen deze oplossing is door Seuren (1969; 51-60) bezwaar gemaakt. De verzameling dieptestrukturen is volgens hem een zeer kleine deelverzameling van het totaal der basisstrukturen; er is immers niet meer dan een minieme kans, dat er, waar dat in een gegenereerde struktuur noodzakelijk zou zijn, inderdaad identieke NP's terecht komen. Seurens bezwaar richt zich dan ook tegen de ‘parasitische groei’ van de basiskomponent die zoveel ‘onbruikbare’ strukturen genereert. Een grammatika die zo ingekleed is dat alle gegenereerde strukturen inderdaad in welgevormde eindreeksen uitmonden acht hij ‘psychologically more plausible’, en bovendien heeft het Aspects-voorstel als onaangename konsekwentie dat de semantische komponent pas operationeel kan worden als door de transformaties uitgemaakt is of een basisstruktuur wel een (semantisch interpreteerbare) dieptestruktuur is.
Duidelijk is, dat Chomsky in Aspects de selektie niet op één uniforme wijze behandelt. Seurens bezwaar tegen de filterfunktie van transformaties en de daardoor geïmpliceerde parasitische groei van de basiskomponent brengt hem ertoe, Chomsky's theorie ten aanzien van basisstrukturen waarin van ingebedde S-strukturen sprake is, zo te modifieeren, dat daarin selektie op een zelfde wijze als in niet-samengestelde zinnen mogelijk is. Daartoe moeten tamelijk ingewikkelde voorzieningen getroffen worden, opdat de basisregels ‘onthouden’ dat in bepaalde gevallen nog een met een voorafgaande NP identieke NP gekozen moet worden.
Wie de behandeling van het selektie-vraagstuk als in Aspects uniform wil maken, kan dat vanzelfsprekend ook op de andere manier doen, en dat is de wijze die Gruber gekozen heeft. In Grubers grammatikaGa naar eindnoot1. is de basiskomponent context-vrij en homogeen, d.w.z. bestaat uit alleen kategoriale regels, die konfiguraties van kategorieën genereren, waarbinnen door die basisregels nauwelijks restrikties omtrent onderlinge verenigbaarheid worden opgelegd. Door de basisregels worden strukturen gegenercerd die als semantische representaties kunnen worden beschouwd; een dergelijke struktuur ligt ten grondslag aan een grammatikale Nederlandse zin, als de grammatika van het Nederlands transformaties en lexical entries bevat zodanig, dat de zin door middel van transformationele bewerkingen en lexicale aanhechtingen uit die struktuur kan worden afgeleid. Het is duidelijk, dat daarmee niet alleen aan de transformaties, maar ook aan het lexicon een filterfunktie wordt toegekend. Gruber voert ten voordele van het voorstel aan, dat de basiskomponent homogeen wordt: naast kategoriesymbolen behoeven niet ook feature-bundels geïntroduceerd te wordenGa naar eindnoot2., en de daarmee gepaard gaande diskrepantie tussen inherent en contextueel gekenmerkte kategorieën kan zo komen te ver- | |||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||
vallen; d.w.z. ook aan V'sGa naar eindnoot3. kunnen inherente kenmerken (in termen van konfiguraties van kategorieën) worden toegekend.
Ten aanzien van de verant woording van selek tiebeperkingen - dat aspekt dus in eerste instantie dat Verkuyl deze theorie boven het Aspects-model deed verkiezen - wil ik een aantal mogelijke bezwaren tegen Grubers theorie formuleren.
Het ligt, in de eerste plaats, voor de hand, dat Seurens tweede bezwaar hier niet van toepassing is omdat in Grubers versie van een generatieve semantiek geen plaats is voor een interpretatieve semantische komponent, maar dat, als Seurens bezwaar tegen filterfunktie en parasitische groei gehonoreerd moet worden omdat men de psychologische relevantie van de grammatika scrieus neemt, dat bezwaar Grubers grammatika a fortiori treft.
Een tweede bezwaar betreft Grubers stap, de basisregels strukturen te laten genereren die uitsluitend kategoriesymbolen bevatten. Dat moet wel betekenen, dat hij Chomsky's motviering, dat feature-bundeling als in de fonologie noodzakelijk is omdat bij (sub-, enz.)subkategorisatie het probleem van de ‘cross-classification’ zich voordoet (Aspects, 80), vervallen acht zodra men van het principe van de monocategoriale aanhechting van lexicale elementen afstapt. Welnu: mijns inziens is volstrekt niet aangetoond dat het principe van de polycategoriale aanhechting het probleem van de ‘cross-classification’ uit de weg heeft geruimd. Integendeel, Gruber (1967a, 16) komt bij de (toch al ‘uitgezochte’) voorbeelden die hij ter illustratie bij het uiteenzetten van zijn opvattingen geeft al te staan voor de wenselijkheid van regels in de ‘Phrase Structure’ als
[NAMED ANIMATE] → PERSONALGa naar eindnoot4.
Dat wil zeggen: de hypothese dat er geen ‘natuurlijke hiërarchie’ op te stellen is voor syntaktisch-semantische kategorieën, op grond waarvan Chomsky de feature-bundels in de beschrijving introduceerde, lijkt niet te weerleggen door alleen het principe van de monocategoriale aanhechting te verlaten.
Grubers basisregels leggen aan zinnen strukturen ten grondslag, die van alle lexicale elementen uit die zinnen alle determinerende faktoren bevatten: de onderliggende struktuur vertegenwoordigt een volledige semantische beschrijving. Als derde bezwaar kan nu worden aangevoerd, dat de grammatika geen onderscheid lijkt te maken tussen ‘idiosyncratische’ kenmerken van lexicale elementen en ‘kategoriale’ knemerken, oftewel tussen kategoriesymbolen die alleen in de simultane omgeving van lexical entries optreden en die welke ook in de perifere omgeving kunnen voorkomen, d.w.z. voor selektie relevant zijn. Moet een adekwate grammatika van het Nederlands | |||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||
dat onderscheid niet expliciet tot uitdrukking doen komen?
Het is voorts volstrekt duidelijk, op welke wijze Grubers grammatika de gegenereerde strukturen die niet aan enige grammatikale zin van het Nederlands ten grondslag kunnen worden gelegd, onderscheidt in de ‘possible meaningful expressions, (...) which the language does not have any words to represent’ (Functions, 49) en strukturen die zelfs geen ‘possible meaningful expressions’ karakteriseren. En als lexicon en transformaties een filterfunktie hebben: wanneer is een gegenereerde struktuur als ‘uitgezeefd’, als niet-welgevormd, te beschouwen? Misschien als er, bij elke mogelijke wijze van lexicale aanhechting, kategoriesymbolen overblijven die geen enkele lexicaal element (mee) domineren? Dat laatste is in Verkuyls proefschrift (138; 162-3) bijvoorbeeld het geval bij het kategoriesymbool DO, dat tot doen lexicaliseert in zinnen als Wat Jan deed was een haring eten, maar dat, kennelijk dus niet mede deel uitmakend van de simultane omgeving van eten, ‘los blijft hangen’ in de struktuur die volgens Verkuyl ten grondslag ligt aan Jan at een haring. Verkuyl overweegt drie oplossingen voor het probleem, waarvan de eerste is, dat volgens een algemene konventie alle niet gelexicaliseerde kategorieën na het proces van lexicale aanhechting verplicht worden gedeleteerd (een paardemiddel dat de mogelijkheid dat sommige (en waarschijnlijk verreweg de meeste) door Grubers context-vrije basiskomponent gegenereerde strukturen niet welgevormd zijn, zelfs lijkt uit te sluiten), en waarvan de beide andere neerkomen op de uitspraak dat er twee lexical entries voor eten zijn, één met DO in de simultane, en één met DO in de perifere omgeving; ook dat lijkt geen adekwate oplossing als men bedenkt, dat hetzelfde dan ook voor de meeste andere Nederlandse werkwoorden (voorzover het niet-handelingswerk woorden betreft, vergezeld van een ander kategoriesymbool dan DO) zal moeten gelden. Samenvattend: Gruber verzuimt de voorwaarden te expliciteren waaronder, dankzij de filterfunktie van lexicon en transformaties, strukturen ‘niet-welgevormd’ of ‘onvertaalbaar in L’ moeten worden genoemd. Zelfs kan, gezien het ontbreken van uitspraken omtrent een extrinsieke volgorde waarin lexicale aanhechtingsregels moeten worden toegepast (bijvoorbeeld: van links naar rechts in de struktuur, eerst de NP's, enz.), en gezien het feit dat transformaties zowel voor (zie Verkuyls afleiding van gedurende; 120-3) als na lexicale aanhechtingsregels kunnen worden toegepast, de beslisbaarheid van de vraag of een gegeven struktuur welgevormd is, problematisch genoemd worden.
Ten aanzien van het selektieprobleem aan de hand waarvan het Aspects-model door Verkuyl als inadekwaat werd verworpen, stelt Verkuyl in het kader van Grubers theorie de volgende oplossing voor. | |||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||
Konstrukties bestaande uit het werkwoord duren en een specificerend komplement hebben dezelfde coöccurrentie-relaties als voorzetselkonstituenten ingeleid door gedurende, en dat geeft aanleiding, er een transformationele relatie tussen aan te nemen, d.w.z. ze uit een zelfde onderliggende struktuur af te leiden. Aan zinnen als
legt Verkuyl (120-3; zie ook Klooster en Verkuyl (1971)) één struktuur ten grondslag, en wel
Uit die struktuur kan (1) worden afgeleid door op S' een nominaliseringstransformatie toe te passen en de deelstruktuur BE+ WITH+ DURATION+ WITH+ LENGTH tot duren te laten lexicaliseren.
Om een zin als (2) uit de gegeven struktuur af te leiden is het noodzakelijk voordat lexicale aanhechting plaatsvindt, een transformatie Adverbialisering toe te passen die als effekt heeft dat BE wordt gedeleteerd, en dat de voorzetselkonstituent die ‘predikaatsnomen’ bij BE was, in S' wordt geïncorporeerd; de afgeleide struktuur is dan:
(Die struktuur komt overeen met wat Chomsky in Aspects als een mogelijke dieptestruktuur presenteert).
In de afgeleide struktuur (4) nu kan onder de deelstruktuur WITH+ DURATION+ WITH + LENGTH lexicale aanhechting van het voorzetsel gedurende plaatsvinden. Dat duurbepalingen alleen kunnen voorkomen (afgezien van de frekwentie-lezing) in zinnen die voldoen aan het schema voor het duratief aspekt (112) verantwoordt Verkuyl, door dat als een restriktie op de toepasbaarheid van Adverbialisering te formuleren: de toepassing van Adverbialisering (een overigens algemene transformatie die bijwoordelijke bepalingen met onderliggende predikaten in verband brengt) is geblokkeerd als S' een verzameling kategorieën domineert die in het niet-duratieve schema passen.
Een onmiddellijk in het oog springend bezwaar tegen deze oplossing is, dat de ongrammatikaliteit van *Lex' dood duurde een uur en *Lex stierf gedurende een uur niet op uniforme wijze wordt verklaard. De eerste zin is | |||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||
ongrammatikaal, omdat (ik improviseer; Verkuyl besteedt verder geen aandacht aan de beperkingen op de selektie van duren) duren is aangehecht ondanks het feit dat aan de voorwaarden van de perifere omgeving van z'n entry (nl. een, al dan niet genominaliseerde, subjekts-S die aan het duratieve schema voldoet) niet is voldaan. De tweede zin is ongrammatikaal, omdat Adverbialisering is toegepast ondanks het feit, dat het niet-duratief zijn van de subjekts-S de toepassing ervan had moeten blokkeren.
Dat betekent, dat, door in het ene geval gebruik te maken van een konditie op een transformatie en in het andere geval een restriktie in een lexical entry in te voeren, de identieke selek tierestrikties van duren en gedurende niet op uniforme wijze verantwoord zijnGa naar eindnoot6.; en was de mogelijkheid, die selektierestrikties in één keer te specificeren, eigenlijk niet het enige argument voor het aannemen van een transformationele relatie tussen de bedoelde konstrukties, dus van een struktuur als (3)?
Een manier om de selektie van duren en gedurende op uniforme wijze te behandelen, zon zijn, aan hun entries een (gedeeltelijk) identieke perifere omgeving toe te kennen. Dat stuit op moeilijkheden bij Verkuyls analyse (die op zichzelf overtuigend is), omdat BE gedeleteerd moet zijn voordat gedurende kan worden aangehecht. De enige andere mogelijkheid is dan selektie tussen onderliggende kategorieën. Dat wil zeggen, dat Verkuyls formulering van de restriktie op Adverbialisering, die in feite luidt: ‘als in een zinsstruktuur een subjekts-S die in het niet-duratieve schema past gekombineerd is met een predikaat BE+ WITH+ DURATION+ WITH+ LENGTH+ X. dan mag Adverbialisering niet worden toegepast’, vervangen zou moeten worden door een uitspraak als: ‘als in een zinsstruktuur een niet-duratieve subjekts-S verbonden is met een predikaat van de vorm BE+ WITH+ DURATION+ WITH+ LENGTH+ X, dan ligt die struktuur niet aan enige grammatikale zin ten grondslag’.
De konklusie moet mijns inziens zijn, dat het (terecht) aannemen van een transformationele samenhang tussen konstrukties met duren en gedurende als noodzakelijke konsek wentie heeft het introduceren van de mogelijkheid van selektie tussen niet-gelexicaliseerde kategorieën, dus van selektie anders dan door het lexicon. Dat lijkt me een uitbreiding (een aantasting namelijk van de context-vrijheid van de basisregels) van de door Gruber geschetste theorie, die de grammatische beschrijving van de aspekten aanzienlijk gecompliceerder zal maken dan door Verkuyl wordt voorgesteldGa naar eindnoot7..
De betrekkelijke explicietheid van het door Chomsky in Aspects geschetste grammatika-model impliceert een even grote mate van ‘kwetsbaarheid’: het wordt mogelijk aan te tonen - en Verkuyl heeft dat dan ook ge- | |||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||
daan - dat de beschrijving van de mogelijkheden van het optreden van duurbepalingen daarin tot uitbreidingen en (onaanvaardbare) komplikaties van de grammatika moet leiden.
Dat Grubers theoretische opvattingen in zijn belangrijkste publikatie Functions..(1967) ‘rather loosely formulated’ zijn en ‘some exegetie proficiency’ vereisen (31), maakt het vrijwel onmogelijk, datzelfde onweerlegbaar ook voor diens grammatika te laten zien; door Verkuyl is m.i. echter volstrekt niet aangetoond, dat de betreffende descriptieve problemen Grubers grammatika niet evenzeer te machtig zullen zijn. | |||||||||||||||||||
2. Aspekten als kompositionele kategorieën.De opvatting, dat er selektierestrikties bestaan tussen duurbepalingen en het hoofdwerkwoord van de zin, is in overeenstemming met de traditionele indeling van werkwoorden in duratieve, momentane en terminatieve. Dat het onjuist is, de aspekten te beschouwen als semantische primitieven die met individuele werkwoorden geassociecrd zijn, toont Verkuyl aan aan de hand van zinnen als de volgende:
Als men het aspekt als eigenschap van het werkwoord beschouwt, moet op grond van deze zinnen kennelijk worden gekonkludeerd, dat het normale aspekt van een werkwoord kan worden ‘aangetast’ door z'n context. Tegen die opvatting is volgens Verkuyl aan te voeren, dat er een generalisatie verloren gaat als men ook aan niet-werk woordelijke konstituenten ‘aspekt’ toekent, dat er een speciale konventie nodig zou zijn die de ‘neutralisering’ van het ‘eigenlijke’ aspekt van het werkwoord verantwoordt, dat de nietwerkwoordelijke konstituenten niet inherent ten aanzien van een aspekt gespecificeerd zijn (want van de Munt naar de Dam is niet NON-DURATIVE in (7): Van de Munt naar de Dam stond een lange rij politieagenten), en dat de belangrijke generalisatie, dat zowel van de Munt naar de Dam wandelen als vallen niet-duratief zijn, ongeformuleerd blijft.
Een aantrekkelijker hypothese is, dat het aspekt een eigenschap is van de kombinatie van werkwoord en complement. De genoemde bezwaren zijn daarmee ondervangen; het is ook niet nodig, meer dan één werkwoord wandelen te postuleren, en het verschil tussen (6) en (7) is te verklaren door de aan-, resp. afwezigheid van een onderliggende kategorie MOVEMENT. In het geval van werkwoorden met een richtingbepaling lijkt de oppositie duratief - niet-duratief dus niet het werkwoord, maar de VP te betreffen. | |||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||
Dezelfde konklusie geldt ten aanzien van verbale konstituenten met een transitief werkwoord en een direkt objekt. Verkuyl schrijft het toekennen van ‘aspekt’ aan alleen het werkwoord daarin door de traditionele grammatika toe aan een onjuiste opvatting over de analogie met de (zelfstandig aspektdragende) intransitieve werkwoorden. Voor het aspekt-onderscheid zijn echter niet transitieve en intransitieve verba soortgelijke elementen, maar de die werkwoorden (evt. met hun complement) dominerende VP's; vergelijk boeren - een boer latern, wandelen - een wandeling maken, enz. Dat wordt ook bevestigd door zinnen als:
Dat zin (10) grammatikaal is, is kennelijk niet omdat de onbepaaldheid of meervoudigheid van het direkt objekt een duratieve lezing mogelijk maakt (dan zouden immers ook (9) en/of (11) grammatikaal zijn), maar omdat die NP ongespecificeerd is ten aanzien van hoeveelheid of aantal.
Niet het direkt objekt alléén draagt tot het aspekt bij: blijkens de grammatikaliteit van Katinka zag wekenlang een Noorse trui zijn ook verbale kategorieën (hier het onderscheid AGENTIVE vs. NON-AGENTIVE) relevant. Zinnen waarin een pseudo-intransitief werkwoord gevolgd wordt door een voorzetselkonstituent laten wel duurbepalingen toe:
Het is de vraag, hoe de verhouding tussen (9) en (12) zo beschreven kan worden, dat het verschil in kombineerbaarheid met duurbepalingen erdoor verantwoord wordt. Hetzelfde geldt voor konstrukties als spelen uit (het vioolconcert), drinken van (de whisky), eten van (een boterham).
Het werkwoord spelen ‘aktualiseert’ bepaalde betekenisaspekten van een objekts-NP als het vioolconcert: het maakt het tot een abstrakt ‘Quantity Noun’, gekenmerkt door projekteerbaarheid op de tijdslijn. Dat maakt het mogelijk, spelen uit het/een vioolconcert te analyseren als
en het/een vioolconcert spelen als
Het in de uiterlijke zinsvorm niet gerealiseerde direkt objekt bij spelen in | |||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||
spelen uit het/een vioolconcert kan, in andere contexten, wel gerepresenteerd zijn door bijv. iets of stukken.
Op analoge wijze worden kombinaties als drinken van de whisky geanalyseerd, met dien verstande echter dat drinken, eten, enz. met een onderliggende kategorie TAKE in verband worden gebracht, terwijl hier niet mogelijk is *drinken van whisky, zodat na FROM de NP ‘SPECIFIED QUANTITY OF WHISKY’ bepaald moet zijn.
De onderliggende struktuur van breien aan een trui, bouwen aan een huis, is problematischer, omdat bij deze werkwoorden het direkt objekt eerst door de handeling ontstaat (‘accusativus effectivus’); het is onduidelijk hoe een transformationele beschrijving dat zou kunnen verantwoorden, maar ook in deze gevallen lijkt een struktuur als (13) mutatis mutandis van toepassing te zijn; Verkuyl associeert deze werkwoorden met een semantische kategorie ADD TO.
Ook de kombinatie een kilometer wandelen kan nu zo worden geanalyseerd:
Het onderscheid tussen duratief en niet-duratief wordt dus door een complex van faktoren bepaald: de aard van het werkwoord en de (on)gespecificeerdheid van kwantitatieve informatie betreffende het complement bij dat werkwoord.
De informatie, nodig ter bepaling van het aspekt, was tot nu toe steeds van VP-konstituenten afkomstig. Ook de aard van het subjekt van de zin kan echter beslissend zijn in dit opzicht. Bij passieve zinnen (*Het vioolconcert werd urenlang gespeeld) is dat, vanwege de transformationele herleidbaarheid tot VP-konstituenten, niet in strijd met de geformuleerde konklusie. Wel geldt dat echter voor zinnen als:
Het schema moet dan ook worden uitgebreid, en wel als volgt (ik parafraseer Verkuyls formele schema's (112-3)):
| |||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||
Op negatieve zinnen is (21) niet van toepassing. Die hebben altijd het duratieve aspekt, volstrekt in overeenstemming met het gedrag van de universele en existentiële kwantor in de logica (aan het verschil daartussen relateert Verkuyl het verschil tussen duratief en niet-duratief) ten opzichte van negatie.
Het hier beknopt weergegeven betoog ter ondersteuning van de stelling dat de aspekten in feite als kompositionele funkties definieerbaar, dus afgeleide kategorieën zijn, neemt een belangrijk gedeelte van Verkuyls proefschrift (42-116) in beslag. Met voortreffelijke voorbeelden van grammatische argumentatie, en door de natuurlijkheid van de geformuleerde generalisaties, is het mijns inziens ook het beste en inspirerendste gedeelte ervan. De nu volgende opmerkingen doen aan dat oordeel niets af.
De eerste soort VP's die Verkuyl bespreekt, lijkt juist de meest problematische van de behandelde gevallen. Het betreft verbale konstituenten die bestaan uit een werkwoord van voortbeweging met een richtingbepaling. Twee aspekten daarvan die voor zijn onderwerp van cruciaal belang zijn, laat Verkuyl onbesproken: het feit dat de werkwoorden waar het om gaat zowel met hebben als met zijn vervoegd kunnen worden, en dat de keuze daartussen bepalend is voor (of liever: bepaald is door) ‘duratief’ versus ‘terminatief’, en in de tweede plaats de mogelijkheid dat richtingbepalingen buiten de VP optreden (‘bepaling van omstandigheid’ lijkt in dat geval een betere term). Verkuyl baseert zijn argumentatie bijvoorbeeld zonder enig nader kommentaar op zinnen als (in zijn nummering):
terwijl er naast door hem genoemde ongrammatikale zinnen als (1i) ook onvermeld gebleven grammatikale zinnen (1i') bestaan:
Dat het niet het onderscheid tussen bepaald en onbepaald is dat zinnen als de volgende grammatikaal of ongrammatikaal maakt: | |||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||
meent Verkuyl te kunnen aantonen (63-64) door te wijzen op het feit dat bij vervanging van het celloconcert van Schumann in (22) door drie romantische celloconcerten de zin ongrammatikaal blijft, terwijl zelfs vervanging van celloconcerten van 19e eeuwse componisten in (23) door zijn eigen celloconcerten die zin met duratieve interpretatie grammatikaal zou laten. Dat laatste is mijns inziens onjuist; de dan ontstane zin is alleen grammatikaal in de frekwentie-lezing, maar niet in de interpretatie die Verkuyl eraan geeft: ‘..De Machula played his own compositions without repeating any of them. He just played an unspecified quantity of his own cello concerto's’ (64). Die informatie kan m.i. alleen maar uitgedrukt worden door celloconcerten van hemzelf of door uit zijn eigen celloconcerten. De claim dat het optreden van het lidwoord van bepaaldheid het ongespecificeerd zijn van de NP niet in de weg staat, is dan te sterk. De oppositie ‘specified’ - ‘unspecified’ is in dat geval dus alleen aktueel bij onbepaaldheid. Merkwaardigerwijze verwijst Verkuyl in dit verband nergens naar de literatuur over de hiermee kennelijk verwante kwestie van de ‘referential opacity’ van onbepaalde NP'sGa naar eindnoot8..
De ongrammatikaliteit van *Hij hoorde urenlang dat Jan ziek was verklaart Verkuyl (65-68) door aan te nemen dat zinnen als deze moeten worden afgeleid uit een struktuur die ook ten grondslag ligt aan bijvoorbeeld *Hij hoorde iemand/‘men’ urenlang zeggen dat Jan ziek was. Beide zinnen zijn ongrammatikaal in de ‘single-event’-lezing vanwege de onverenigbaarheid van urenlang en ‘het geven van een gespecificeerde hoeveelheid informatie’. Voor de analyse wordt gebruik gemaakt van en verwezen naar Ross' performative-analyse, die claimt dat elke zin in de dieptestruktuur als objektszin moet worden beschouwd in een struktuur IK (‘spreker’)+ PERFORMATIVE (‘verklaren’, ‘zeggen’, ‘bevelen’, ‘vragen’)+ JOU (‘toegesprokene’). Verkuyl breidt dat voorstel uit tot de mogelijkheid ook ingebedde S-strukturen als direkt objekt bij een performative te beschouwen: ‘Of course, Performatives can occur in embedded sentences as well’ (67). Dat ‘of course’ is echter zo natuurlijk niet: Ross (1968; 251-2) ontkent nadrukkelijk de mogelijkheid van ingebedde performatives! Kennelijk is het door Ross gehanteerde onderscheid tussen de noties ‘performatief werkwoord’ en ‘performatief gebruik van een (performatief) werkwoord’ door Verkuyl over het hoofd gezien. Erg is dat niet; de term ‘performative’ zou heel goed door Verkuyls PERFORM vervangen kunnen worden, waarna ‘performatief’ uitsluitend de door Ross beschreven funktie van werkwoorden die o.a. door PERFORM en LINGUISTIC gedomineerd worden, zou kunnen karakteriseren. | |||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||
Op blz. 81 wordt betoogd, dat niet-telbare substantieven als whisky en kaas voorafgegaan moeten worden door een determinator die bepaald is, als ze voorkomen in de context ‘TAKE+ QUANTITY NOUN+ VAN+ DET - -’, waarin het Quantity Noun bijvoorbeeld slok of stuk kan zijn, of het onbep. vnw. iets, of ook ongerealiseerd kan blijven. De vraag is, of ook hier het onderscheid tussen bepaald en onbepaald niet plaats moet maken voor dat tussen SPECIFIED en UNSPECIFIED. Grammatikaal is namelijk wel Hij zat het hele uur ergens van te eten waarin ergens opgevat kan worden als onbepaalde pronominale vorm van een niet-telbaar substantief. En hoe ziet eigenlijk de onderliggende struktuur van hij at een stuk kaas eruit?
De analyse van zinnen als
met het oog op een mogelijk onderscheid tussen OF en FROM (85) en in verband daarmee het ‘bereik’ van de term ‘genitivus partitivus’, gaat voorbij aan de homonymie van die zinnen. Zin (24) heeft namelijk drie interpretaties:
In de tweede en derde lezing bevat de onderliggende struktuur een element als MOVE FROM, in de eerste en tweede wordt uitgedrukt dat een stuk kaas ophoudt te bestaan (geconsumeerd wordt; een soort negatieve accusativus effectivus?). Ook (25) is dubbelzinnig; men kan (niet meer dan) een stuk van de kaas zien, of wel omdat de rest van de kaas aan het oog onttrokken is, ofwel omdat het stuk afgescheiden is van de rest van de kaas, Als dat onderscheid relevant is (en volgens Verkuyl is dat zo: hij hanteert het als argument), dan baseert de gegeven analyse (84-88) zich op een gesimplificeerde voorstelling van zaken.
Bepalingen als een eind door, een stuk verder komen volgens Verkuyl uitsluitend bij duratieve VP's voor als die een handelingswerkwoord (breien, rijden) bevatten, of een niet-handelingswerkwoord van de kategorie MOVEMENT (drijven). Omdat ze niet aan die voorwaarden voldoen, zijn ongrammatikaal de zinnen *Boumibol regeerde een stuk verder en *Die steen lag een eind door. De laatste zin is een ongelukkig voorbeeld omdat die ook zonder een eind door al ongrammatikaal is, maar zowel regeren als (blijven) liggen of (daar) liggen kunnen wel heel goed met een bepaling als een tijd(je) door/verder gekombineerd worden. Kennelijk is Verkuyls analyse te verbeteren door binnen de duratieve VP's een onderscheid in acht te | |||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||
nemen tussen ‘het afleggen van een ongespecificeerde afstand’ in de tijd alleen (regeren, er liggen) enerzijds, en in zowel tijd als ruimte (aan een trui breien, van de kaas eten) anderzijds.
Verkuyls konklusie, dat ook het subjekt van de zin betrokken kan zijn bij de samenstelling van het aspekt, leidt tot een nieuwe formulering van het schema voor het duratieve aspekt (zie (20)) die een al te ruime generalisatie impliceert. Minstens twee vragen blijven er namelijk door onbeantwoord: hoe is te verklaren, dat er geen voorbeelden zijn (Verkuyl geeft ze niet, en ik heb ze niet kunnen bedenken) van zinnen waarin het subjekt bijdraagt tot de konstituering van het aspekt en waarin tevens een direkt objekt aanwezig is? En ten tweede: als werkwoorden als overhandigen en ontvangen uit handen van systematisch samenhangen en uit één struktuur zouden moeten worden afgeleid (vgl. Gruber (1967) over de relatie tussen bijv. buy en sell), waaraan is het dan toe te schrijven, dat naast grammatikale zinnen als (26), (27) ongrammatikaal is?
Is de ongrammatikaliteit in duratieve lezing van (27) wellicht op een zelfde wijze te verklaren als het verbreken van de synonymie tussen aktieve en passieve zinnen door kwantificerende elementen?
Op blz. 116 maakt Verkuyl een kennelijke redeneerfout door ervan uit te gaan, dat uit het feit dat geen van de konstituenten die bijdragen tot de samenstelling van het aspekt, hoger in de boom mogen zitten dan duurbepalingen of de dieptestruktuur-representanten van duurbepalingen, zou volgen, dat ook alle konstituenten die gedomineerd worden door de knoop S die ook alle aspekt-konstituerende knopen domineert, moeten bijdragen aan dat aspekt. Dat dat onjuist is bleek zoëven al: het subjekt in zinnen met een direkt objekt speelt geen rol bij de keuze tussen duratief en nietduratief. Het leidt ook bijvoorbeeld tot de konklusie dat instrumentele bepalingen hoger gesitueerd zijn dan (niet binnen het bereik vallen van) de aspekt-konstituerende S. Als uit de onweglaatbaarheid van het negatieelement in Arthur is een week lang niet over die tak gestruikeld volgt dat (zins)negatie binnen het bereik van duurbepalingen kan vallen, en als ‘binnen het bereik vallen van’ een transitieve relatie is, dan zou dus een bepaling van middel een bepaling bij een negatieve zin kunnen zijn. Die konklusie is strijdig met de observatie dat van het volgende paar zinnen juist alleen (28), en niet (29) alleen, grammatikaal is:
| |||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||
De door Verkuyl geformuleerde generalisatie bestrijkt meer feiten dan de door hem beschouwde. Het onderscheid bijvoorbeeld tussen de verschillende betekenissen van werk woorden als bleken en drogen (zie Kraak (1967), 594; ik beperk me tot de intransitieve interpretaties van deze werk woorden) korreleert niet alleen met een verschil in verbindbaarheid met het hulpwerkwoord van tijd (hebben tegenover zijn) maar ook met dat van de kombineerbaarheid met duurbepalingen:
Het onderscheid hangt samen met de verschillende betekenismogelijkheden van adjektieven als droog; die betekenis kan ‘absoluut’ of ‘relatief’ (‘droger dan een zeker gemiddelde’) zijn. Een parafrase van (30) en (31) in termen van ‘het bereiken van een gespecificeerd punt’ (31) versus ‘het afleggen van een ongespecificeerde afstand op de schaal nat-droog’ (30) maakt duidelijk, dat de opgestelde schema's voor het duratieve en nietduratieve aspekt ook gevallen als deze kunnen verantwoorden.
Tenslotte de verantwoording van de, steeds buiten beschouwing gelaten, frekwentie-lezing. Er is volgens Verkuyl (123-5) sprake van frekwentie als met de S waarin door toepassing van Adverbialisering een duurbepaling zal worden geïntroduceerd, een numcrieke index n > 1 geassocieerd is. Adverbialisering kan niet worden toegepast indien de S-struktuur in het niet-duratieve schema past en indien n = 1.
Deze oplossing is onaantrekkelijk, door de onduidelijke theoretische status van numerieke indices, vooral waar het voor de hand ligt (Verkuyl wijst er ook herhaaldelijk op), de funktie van frekwentiebepalingen te vergelijken met de rol van numerieke elementen in NP's.
Als bovendien van de zinnen
die alleen in de gespecificeerdheid van de frekwentiebepaling van elkaar verschillen, de eerste wel maar de tweede niet grammatikaal is, lijkt een fraaie generalisatie binnen bereik: | |||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||
Daarmee is de frekwentielezing verklaard als een bijzonder geval van durativiteit (waarbij namelijk de ongespecificeerd gek wantificeerde NP een S is). Een voordeel van de analyse is, dat frekwentie nu ook daadwerkelijk in de grammatische beschrijving in verband is gebracht met de funktie van numerieke elementen in NP'sGa naar eindnoot9..
Bovendien kan de aard van een ‘event-S’ nu worden gedefinieerd aan de hand van de kombineerbaarheid met een onderliggend predikaat HAPPEN. Voorts is verantwoord, dat ook zinnen die in een ‘single event’-lezing duurbepalingen toelaten, tevens de mogelijkheid van een frekwentie-interpretatie bezitten voorzover ze naar ‘events’ verwijzen: Marie breide urenlang (telkens) aan die trui.
Tenslotte kan men zich afvragen, of strukturen volgens schema (34) niet alleen in zinnen met een frekwentie-lezing (eventueel zich manifesterend in een frekwentie bepaling) tot uitdrukking kunnen komen, maar bijvoorbeeld ook in de ‘pluralisering’ van een NP; op die wijze zouden dan er gebeurden daar urenlang ongelukken en maandenlang overleden er patiënten aan geelzucht afgeleid kunnen zijn: ‘maandenlang “gebeurde” er een ongespecificeerd aantal events: het overlijden van een patiënt aan geelzucht’.
Deze uitbreiding van de in (20) en (21) gerepresenteerde analyse is zeker niet zonder problemen, maar lijkt me veelbelovend genoeg voor nadere overweging; de relevantie van Verkuyls beschrijving wordt er in ieder geval door bevestigd. | |||||||||||||||||||
3. Descriptieve konsek wenties van de analyse.De konklusie, dat ook het subjekt van zinnen voor de selektie van duurbepalingen van belang kan zijn, maakt het noodzakelijk, duurbepalingen als bepalingen bij zinsstrukturen te beschouwen. Verkuyl verantwoordt dat door ze uit predikaten met die zinsstrukturen als subjekt af te leiden, waarmee ook de besproken transformationele relatie tussen duren en gedurende tot uitdrukking is gebracht. Duurbepalingen worden afgeleid door toepassing van Adverbialisering; omdat de toepasbaarheid van die transformatie afhankelijk is van het hanteren van een onderscheid tussen interpretaties waarin zinnen resp. één enkel gebeuren en een reeks van gelijksoortige gebeurens weergeven, is het noodzakelijk, de bij het multipliceren van gebeurens te gebruiken kwantificatie-eenheid te definiëren. | |||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||
Daartoe gaat Verkuyl uit van het door Lakoff en Ross (1966) geformuleerde criterium ter vaststelling van de ‘VP-constituency’ van (met name) adverbiale bepalingen. Hun voorstel dient naar zijn mening geherinterpreteerd te worden, niet alleen omdat de kategorieën Predicate Phrase en VP die ze hanteren, in feite afgeleide kategorieën zijn, maar ook omdat het in andere opzichten inadekwaat is. Met de transformatie Do so- Replacement wordt bijvoorbeeld wel een zin als (35) afgeleid, maar niet tevens zinnen als (36), terwijl een adekwate beschrijving toch lijkt te eisen, dat de ongrammatikaliteit van (35a) en van (36a) op één zelfde wijze verantwoord wordt.
Verkuyl stelt voor, de zinnen (35) en (36) èn zin (37) af te leiden uit onderliggende strukturen waarin Arie het subjekt is bij een verbale kategorie DO die in ‘pronominale omgevingen’ tot doen lexicaliseert. Direkt objekt bij DO is een konstituent die in de uiterlijke zinsvorm gerepresenteerd wordt door een haring eten en volgens Verkuyl, vanwege de noodzaak van prono-minaliseerbaarheid, een S moet zijn.
Uit een dergelijke onderliggende struktuur wordt (37) afgeleid door toepassing van Equi NP-Deletion, mogelijk gevolgd door lexicalisering van DO+ EAT tot eten (zie ook hierboven onder 1.).
Aan de afleiding van (35) en (36) ligt de o.a. in Bach's Nouns and Noun Phrases voorgestelde beschrijvingswijze van nominale konstituenten ten grondslag, die vergelijkbaar is met de in de symbolische logica gebruikte descriptieve operator (‘iota-operator’). Zo kan een Pseudo-Cleft-transformatie worden geformuleerd die de mogelijkheid biedt, naast (36) bijvoorbeeld ook een zin als Wat Arie at was een haring af te leiden; in de analyse worden de vormen van het werkwoord zijn in die zinnen geïdentificeerd met de copula die in de NP-descriptie (‘de/een x, die een haring is’) optreedt. De afleiding van zin (35) vereist de toepassing van de in deze analyse voor Do so- Replacement in de plaats komende transformatie S-Pronominalisering. De conditie op pronominaliseringstransformaties van (referentiële) identiteit zou toepassing ervan op de objektszin bij DO verhinderen (immers ARIE AT EEN HARING PIET AT EEN HARING), als niet ook hier het gebruik van de descriptieve operator uitkomst bood: het descriptieve deel van de beschrijving van de Subjekts -NP (‘...die Arie is’, enz.) kan als irrelevant voor de identiteit van S worden beschouwd. | |||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||
In aansluiting bij voorstellen van logici als Reichenbach en Davidson ter beschrijving van ‘events’ en ‘action sentences’Ga naar eindnoot10., kan bovenstaande analyse worden uitgebreid door er temporale variabelen in te introduceren: direkt objekt bij DO is dan ‘een (temporal entity, event) v, die het eten van een haring door het subjekt van DO is’. Door die introductie van variabelen over gebcurens wordt het mogelijk, frekwentie, d.i. multiplicering van gebeurens, te verantwoorden.
Het zinstype waarvan (36) een representant is:
biedt de mogelijkheid, de kwantificatie-eenheid daarbij, de ‘event-unit’, te formuleren.
De wijze waarop Lakoff en Ross de ‘mate van inherentie’ van bijwoordelijke bepalingen meenden te kunnen vaststellen, is volgens Verkuyl ook als incorrect te beschouwen omdat daarbij ten onrechte is verondersteld, dat do so niet slechts de gehele, maar ook niet meer dan de gehele VP kan ‘pronominaliseren’. In feite zijn de referentiemogelijkheden van dat en wat in zinnen als (35) en (36) echter flexibeler; het schema (38) maakt het mogelijk, drie soorten adverbiale bepalingen te onderscheiden, al naar gelang ze in dat schema uitsluitend als X, alleen als Y, of op beide plaatsen kunnen optreden.
Nu kan de event-unit gedefinieerd worden, in overeenstemming met Reichenbach's uitspraak dat het bij tellen een kwestie van konventie is wat men als rekeneenheid, als ‘individu’ neemt: als event-unit kan elke complementszin bij DO worden beschouwd die als predikaat Verb + Y (als in (38)) heeft. De ‘minimal event’, de minimale zinsstruktuur die een ‘event’ kan representeren, is te definiëren als die zinsstruktuur waarin in het predikaat alleen de noodzakelijke Y-konstituenten aanwezig zijn. Het zijn die zinsstrukturen die met de ‘upper bound’ van de aspek ten samenvallen.
Zonder een uitspraak te doen over de correctheid van de door Verkuyl gegeven grammatische beschrijving, wil ik in het volgende trachten aan te tonen, dat althans zijn argumenten voor het postuleren van een onderliggend DO en voor de S-status van het direkt objekt daarbij weinig overtuigend zijn, en dat er tegen de wijze waarop hij in zijn beschrijving van de ‘descriptieve operator’ gebruik maakt, bezwaren aan te voeren zijn.
Verkuyls voorstel, DO niet transformationeel te introduceren, maar als reeds in de onderliggende struktuur aanwezig element te beschouwen, | |||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||
wordt gebaseerd op twee argumenten. Het eerste is, dat het gewenst is zinnen als (35), (36) en (37) uit één zelfde struktuur af te leiden. Daardoor zou de aanwezigheid van doen in de eerste twee zinnen, en de afwezigheid ervan in de laatste verantwoord moeten worden. Bij transformationele invoering van doen (zoals bij Lakoff en Ross (1966)) leidt dat tot het ongewenst geachte resultaat, dat voor de afleiding van (36) twee verschillende transformatieregels moeten worden toegepast, nl. Doen dat-Replacement en een Pseudo-Cleft-regel. Het tweede argument betreft de konstatering, dat zowel (36) als (37) adekwate antwoorden kunnen zijn op de vraag Wat deed Arie? Die konstatering leidt, met de uitspraak van Katz en Postal (1964) dat alleen NP's bevraagd kunnen worden, tot een ook door Staal (1967) voorgestelde struktuurbeschrijving, waarin als werkwoord een ‘purely grammatical formative’ DO optreedt met als objekt een NP eten een haring. Tegen deze analyse, die aan zinnen met handelings werkwoorden strukturen ten grondslag legt waarin het element DO reeds aanwezig is, wil ik drie bezwaren aanvoeren.
Een eerste bezwaar betreft de relatieve eenvoud van de beschrijving; het is volstrekt niet in te zien, waarom de (uitgebreide) Lakoff/Ross-analyse in dat opzicht inadekwater (of ook: meer ad hoc) zou zijn dan een beschrijving als deze waarin men voorzieningen moet treffen om, bij zin (37), de afwezigin de uiterlijke zinsvorm van doen te verantwoorden.
Verkuyl behandelt (141-2) enkele potentiële tegenvoorbeelden tegen de voorgestelde analyse. In Ik doe die muur met grijs kan het optreden van doen worden verklaard uit lexicalisering van DO in gevallen waarin lexicalisering van het werkwoord in de objektszin (bijv. PAINT) is uitgebleven (alweer een voorbeeld van het probleem, of knopen ongelexicaliseerd kunnen blijven zonder dat dat ongrammatikaliteit ten gevolge heeft; zic ook onder 1.), terwijl het voorkomen van zinnen als Ik heb nog drie dingen te doen een aanwijzing vormt dat de perifere omgeving waarin DO tot doen lexicaliseert niet het element PRO is maar een kategorie die ook numerieke elementen omvat. Wèl tegenvoorbeelden tegen de analyse zijn echter gevallen waarin het werkwoord van de zin, een niet-NP dus, bevraagd wordt. Grammatikaal zijn m.i. bijvoorbeeld de volgende vraag-antwoord-kombinaties:
Het is onmogelijk, met de door Verkuyl gegeven analyse de grammatikaliteit van (39) en (40) te verklarenGa naar eindnoot11.. Vraagzinnen als (39) en (40) zijn niet mogelijk bij een niet-menselijk direkt objekt; ook aan een zin als (41) zou echter, | |||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||
afgezien van topicaliseringselementen, eenzelfde onderliggende struktuur kunnen worden toegekend als aan
Het is duidelijk, dat Verkuyls beschrijving die relaties niet verantwoordt. Onduidelijk is zelfs, hoe zinnen als (42) zelf, met de voornaamwoordelijke aanduiding door 'm, beschreven zouden moeten worden.
Tenslotte: Staals voorstel om een onderliggend DO te postuleren, onderscheidt niet duidelijk tussen het ‘zuiver grammatische formatief’ dat in het Engels optreedt in vragende, negatieve en emfatische zinnen, en het ‘pronominale’ do dat uitsluitend VP's met handelingswerk woorden representeert. Verkuyl maakt het onderscheid wel; hij verantwoordt zelfs het onderscheid tussen ‘statives’ en ‘non-statives’ door het afhankelijk te stellen van de af-, resp. aan wezigheid van DO; het zuiver grammatische do/doen, dat in het algemeen Nederlands trouwens nauwelijks een rol speelt, beschouwt hij als een transformationeel te introduceren element.
De vraag is nu, of elk do/doen dat geen non-stative VP representeert, tot die laatste kategorie behoort. Mijns inziens is dat bijvoorbeeld bij zinnen als Huilen deed ze niet om het verlies van haar schoonzuster niet het geval.
Ook anderen hebben voorgesteld, DO al in de basistruktuur op te nemen. Anderson (1968) doet bijvoorbeeld een (merkwaardigerwijs door Verkuyl onvermeld gebleven) voorstel in die richting. Recent is een artikel van Ross (1972), waarin die beschrijving als de meest economische wordt gepresenteerd; ook hij ziet zich echter gesteld voor het probleem van het bestaan van konstrukties met een do dat zowel naar statives als naar non-statives kan verwijzen. Als dat do transformationeel geïntroduceerd wordt, vervalt het voordeel van de eenvoud van de beschrijving; als het al in de onderliggende struktuur aanwezig is, moet de eigenschap ‘non-stative’ beslissend zijn ten aanzien van de toepasbaarheid van bepaalde transformaties, en dus onafhankelijk van DO gedefinieerd zijn.
Weinig overtuigend zijn ook de argumenten voor de veronderstelling, dat het direkt objekt bij DO een S, een subjekt-predikaatsverbinding dus, is. Een eerste aanwijzing daarvoor acht Verkuyl het feit dat zinnen als
door veel mensen als acceptabel worden beschouwd. Het optreden van de ‘complementizer’ dat in die zin is alleen mogelijk als de onderliggende | |||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||
struktuur een ingebedde S bevatte met een subjekt en een tijdindicator.
Het argument is diskutabel omdat het berust op de konstatering dat een zinstype (en dan nog alleen maar sommige leden daarvan) door een aantal taalgebruikers als acceptabel ervaren wordt, terwijl anderen (43) als incorrect afwijzen: in dat geval kan het argument voor helzelf de geld ter onder-steuning van een tegengestelde konklusie worden aangevoerd.
Het tweede argument betreft de konklusie dat het direkt objekt bij DO een S moet zijn omdat er een tijdselement in aanwezig moet zijn; alleen zo is te verklaren, dat op de vraag Wat heeft Arie gedaan? het antwoord Een haring gegeten wel, maar Een haring eten niet tot een grammatikaal geheel leidt.
Zowel voor het eerste als het tweede argument geldt, dat de pointe van de aanwezigheid van een tijdindicator niet erg duidelijk is. Ongetwijfeld immers treedt dat element ook bij DO op, en alleen bij identiteit van de tijdindicatoren kan de onderliggende struktuur welgevormd zijn.
Verkuyl spreekt, zonder kommenlaar, over het ‘Perfect Tense element’ (136) waar het toch gebruikelijker is ‘voltooidheid’ niet als een Tensekategorie, maar, net als Tense, als een AUX-kategorie op te vatten (die opvatting is bijvoorbeeld ook tot uitdrukking gebracht in de diagrammen op blz. 186). Is het niet zo, dat het ontstaan van infinitiefkonstrukties waarin het Tense-onderscheid niet meer manifest is, maar voltooidheid wel, verklaard wordt uit het niet toegepast zijn van Getalscongruentie (die alleen de Tense, maar niet de voltooidheid betreft) in zinnen waaruit het subjekt verwijderd is? In dat geval zou de grammatikaliteit van Wat Arie gedaan heeft was een haring eten een aanwijzing zijn, dat met het ontstaan van infinitiefkonstrukties ook deletie van ‘Perfect’ gepaard gaan kan: een verschil dat Verkuyl had kunnen signaleren, en dat, als het precedentloos is, als argument tegen de S-status van een haring eten aangevoerd kan worden.
Een laatste argument ontleent Verkuyl aan de stelling, dat alleen zinnen (liever: proposities) en nominale konstituenten zelfstandig referentie hebben. De analyse, die aan een transformatie als Do so-Remplacement ten grondslag ligt, gaat ervan uit dat ook VP's ‘refer to some entity in the world’: de referentiële identiteit van twee VP's is namelijk als konditie op die transformatie geformuleerd. Dat VP's geen referentie hebben, meent Verkuyl ook te kunnen aantonen, door uit een logische notatie voor (37) af te leiden de (niet-welgevormde) uitdrukking voor at een haring: niet-welgevormde uitdrukkingen kunnen geen referentie hebben.
Tegen de argumentatie is als bezwaar aan te voeren, dat eten erin als een tweeplaatsig predikaat is opgevat; dat hoeft niet: men kan een haring eten als een éénplaatsig predikaat opvatten, en Verkuyl doet dat ook, ‘for the | |||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||
sake of convenience’ op blz. 149 en 170. En is de gehanteerde identiteit van lambda-funktie (150) niet in feite toch het verkapt gebruik maken van de notie VP-identiteit?
Maar een belangrijker bezwaar lijkt me, dat de VP-identiteit, die als voorwaarde voor de toepasbaarheid van Do so-Replacement wordt opgevoerd, ten onrechte door Lakoff/Ross en/of door Verkuyl als referentiële identiteit wordt opgeval. Immers, alleen een zin als (44) is met (35) synoniem, (45) niet:
Als de bedoelde VP-identiteit geen kwestie van referentie is, vervalt het argument. Mogelijk vormt zin (45) ook in een ander opzicht een tegenvoorbeeld tegen Verkuyls beschrijving: zoals voor de S-pronominalisering (144, 164) van de objekts-S in het tweede lid van de conjunctie in (35) alleen het ‘descriptiegedeelte’ van de beschrijving der subjekts-NP's voor de vaststelling van de identiteit buiten beschouwing gelaten moet worden, zal dat ook moeten gebeuren m.b.t. de beschrijving van de niet-coreferentiële NP's een haring: de paradoxale situatie doet zich nu echter voor dat die informatie (...die een haring is) wèl nodig is, omdat anders (35) ook afgeleid zou kunnen zijn uit de onderliggende struktuur van Arie at een haring en Piet een schol.
De analyse van ‘action sentences’ in termen van een onderliggend DO en een objekts-S is m.i. slecht gemotiveerd en lijkt de grammatische beschrijving niet eenvoudiger of adek water te maken. Het aannemen ervan introduceert het probleem van de toepasbaarheid van S-Pronominalisatie en dwingt zo tot het tevens aanvaarden van de beschrijving van NP's à la Bach (1968). Die beschrijving wordt door Verkuyl (148-149) in onmiddellijk verband gebracht met het gebruik van de iota-operator in de logica. Die operator wordt echter uitsluitend gehanteerd ter aanduiding van unieke elementen in het diskussie domein: ‘de (=“de enige”) x, zo dat x is A’. Waar de beschrijving dan ook onbepaalde NP's betreft (bijv. p. 156: ‘SOME z: WH z BE HERRING’) had op dat verschil met de logische konventie gewezen kunnen worden. De bewering, dat deze notatie en een door Seuren gehanteerde (‘de x, zo dat x is een haring’) logisch ekwivalent zijn (203, noot 20) en de uitspraak dat HERRING een afkorting is voor een kategorieëncomplex dat o.a. de informatie bevat over de (on)bepaaldheid van de oppervlakte-NP (161) maken de verwarring alleen maar groterGa naar eindnoot12..
Het optreden van de variabele x onder Sa en Sb in het schema op blz. 148 wordt door Verkuyl ‘logically spoken’, vrij genoemd (149). Als dat zo is, | |||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||
wat is dan de status van de subscripten bij NPi en NPj? Ze worden kennelijk niet gebruikt ter aanduiding van referentiële identiteit, want een vrije variabele zal toch in een welgevormde uitdrukking wel niet als coreferentieel met een constante (‘de x, die Arie is’) kunnen worden beschouwd. Op blz. 162 wordt dezelfde variabele gebonden genoemd; dat lijkt me wèl correet, maar nu doet de vraag zich voor waarom NPj in het diagram op blz. 148 niet y in plaats van x domineert, en of, als dat zou moeten, de toepasbaarheid van S-Pronominalisatie niet toch weer problematisch wordt...
Van de voorgestelde NP-descriptie wordt bij de Pseudo-Cleft-transformatie gebruik gemaakt, door de vormen van het koppelwerk woord zijn in (36) enz als afkomstig uit die beschrijving te beschouwen. Een onbesproken gebleven probleem daarbij is de wijze waarop de tijdsvorm van dat werkwoord verantwoord wordt. Waarom wordt het onderscheid tussen voltooid en onvoltooid hier bijvoorbeeld, blijkens de ongrammatikaliteit van
niet tot uitdrukking gebracht?
Bij de beschrijving van de afleiding van zinnen als Wat Arie at was een haring (154-5) is, waarschijnlijk omdat het hier irrelevant leek, geabstraheerd van de analyse die een onderliggend DO met objekts-S aanneemt. Het is echter de vraag, of die analyse hier inderdaad irrelevant is: anders dan bij de afleiding van (36) vanuit het diagram op blz. 156, bewerkstelligt de Pseudo-Cleft-transformatie hier de verplaatsing van een konstituent over een S-grens heen. Wellicht zijn aan de mogelijkheden daarvan hier dezelfde grenzen gesteld als o.a. aan de ‘bevraagbaarheid’ van dieper ingebedde konstituenten. | |||||||||||||||||||
4.Het zal duidelijk zijn, dat men mijns inziens bedenkingen kan hebben tegen onderdelen van de grammatische analyse die Verkuyl van aspektverschijnselen in het Nederlands geeft. Ook daarbij overheerst echter de indruk van een zowel ten aanzien van de oplossing van bestaande als van de signalering van nieuwe descriptieve vraagstukken stimulerende publikatie. De laatste zin van het boek luidt: ‘Whatever the formal apparatus necessary to describe the opposition between the Durative and Nondurative Aspects may look like, I hope to have shown that the generalizations made in this study should be accounted for in grammar’. Aan die, wijselijk geclausuleerde, opzet voldoet On the compositional nature of the aspects op overtuigende wijze.
Groningen, april 1972 | |||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||
BibliografieStephen R. Anderson: Pro-sentential forms and their implications for English sentence structure. In: Report NSF-20, Computation Laboratory, Cambridge (Mass.), May 1968.
Emmon Bach: Nouns and Noun Phrases. In: Bach and Harms (eds.), Universals in linguistic theory. New York etc. 1968. | |||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||
Noam Chomsky: Aspects of the theory of syntax. Cambridge (Mass.), 1965.
Jeffrey S. Gruber: Functions of the lexicon in formal deseriptive grammars. Santa Monica (Cal.) 1967. (1967)
Jeffrey S. Gruber: Disjunctive ordering among lexical insertion rules. Unpublished paper M.I.T. 1967. (1967a).
James T. Heringer: Indefinite noun phrases and referential opacity. In: Robert l. Binniek e.a. (eds.), Papers from the 5th Regional Meeting Chicago Linguistie Society, 1969.
Th. van den Hoek: Opmerkingen over zinscomplementatie. In: Studia Neerlandica 7 (1971) 189-215.
J.J. Katz and P.M. Postal: An integrated theory of linguistie descriptions. Cambridge (Mass) 1964.
W.G. Klooster en H.J. Verkuyl: De transformationele relatie tussen duren + Specificerend Complement en bepalingen van duurmeting. In: TNTL 87 (1971), 29-63.
A. Kraak: Perfectief en duratief als syntactische en morfologische categorie. In: Handelingen van het XXVIe Vlaams Filologencongres Gent (1967), 589-602.
G. Lakoff and J.R. Ross: A criterion for verb phrase constituency. In: Report NSF-17, Computation Laboratory, Cambridge (Mass) 1966.
John R. Ross: On declarative sentences. In: Jacobs and Rosenbaum (eds.), Readings in English transformational grammar, Waltham (Mass) etc, 1968.
John R. Ross: Act. In: Davidson and Harman (eds.), Semanties of natural languages Dordrecht 1972.
Pieter A.M. Seuren: Operators and nucleus. A contribution to the theory of grammar. Cambridge 1969.
J.F. Staal: Some semantie relations between sentoids. In: Foundations of language 3 (1967), 66-88. |
|