Spektator. Jaargang 1
(1971-1972)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 494]
| |
E.G.A. Galama
| |
[pagina 495]
| |
Dit Friese gebruik vinden we terug in de bekende novelle De Jonkerboer van de hand van Eeltsje Halbertsma, dokter in Grouw en broer van de Deventer predikant.
De beide gebroeders Halbertsma, Joost en Eeltsje, te Grouw geboren in respectievelijk 1789 en 1797, behoren tot de belangrijke schrijvers der negentiende eeuw in Friesland. Joost stimuleerde zijn jongere broer tot poëzie en proza, zodat men met een variant op het opschrift onder het standbeeld van Conscience te Antwerpen van hen kan zeggen: Zij leerden hun volk lezen! Het begon met een klein, dun boekje van 36 bladzijden in 1822, De Lapekoer fen Gabe Skroar (De lappenmand van Gabe de kleermaker). Bij de tweede druk in 1829 waren het al 257 bladzijden, die nog weer toenamen tot bijna 490, toen de derde druk in 1834 van de pers kwamGa naar eind(4). Door aanvulling met afzonderlijk verschenen werkjes ontstond het meest populaire boek van de 19de eeuw, de Rimen ind Teltsjes, waarvan de eerste uitgave kort na de dood van Joost, in 1871 gereed kwam. Sedert is deze verzameling gedichten en verhalen herhaaldelijk herdrukt, met prachtige tekeningen door Ids Wiersma, verlucht en met z'n achtste druk in 1969 vrijwel elke Fries lezende ooit eens in handen geweest.
Een van de oorspronkelijk afzonderlijk verschenen stukken erin is De Jonkerboer, of Krystyd in Sint Steffen yn ald Frieslân. De auteur, Eeltsje Halbertsma, noemde dit werkje in een brief uit Emden aan zijn broer Joost, gedateerd 11 februari 1856, een novelle of roman. ‘Ik heb nu eene aardige tijdkorting onderhanden en dat is het schrijven van een novelle of roman in het friesch; daar heb ik drie Märchen van de gebroeders Grimm uitgegeven in een friesch gewaad ingestoken en vijf a zes versjes, en voor de rest breng ik daar zoo veel kluchten en anekdotes in als er met schik plaats in kunnen vinden.’Ga naar eind(5). Hoewel het voorwoord van de novelle op 28 mei 1856 te Grouw gedateerd is, lezen we in een brief van 12 november 1857 nog: ‘Ik heb nu nog een friesche Novelle liggen die ik al in Emden opgesteld heb, daar zal ik wat meer werk op doen, eer ik het in de waereld zend, want ik heb de tijd daartoe in overvloed.’Ga naar eind(6). Toen hij echter op 22 maart 1858 stierf, ruim zestig jaar oud, was de novelle nog niet verschenen. Wel kwam ze door de bemoeienis van Eeltsjes vriend, de Leeuwarder archivaris-bibliothecaris Wopke Eekhof nog dat zelfde jaar uit, om via een tweede druk in 1859 in de Rimen ind Teltsjes van 1871 te belanden en daarin voorgoed te gaan behoren tot de populairste lectuur in het Fries van de 19de eeuwGa naar eind(7).
In deze novelle, eigenlijke eerder een raamvertelling, die ons verplaatst naar de zeventiende eeuw in Friesland, zien we een jong Fries edelman, student te Franeker, de Kersttijd doorbrengen op de boerderij van Piter Doeckes, pachter van de familie, op de Wieren bij Terzool. In de Kerstnacht, om | |
[pagina 496]
| |
twaalf uur, hoort hij de oude boer naar de stal gaan. ‘Maar toen de klok twaalf uur geslagen had, hoorde hij de boer opstaan. Hij lag al te denken, wat dat betekende, want hij hoorde, dat de oude man vroeg, of de lamp in de stal was. Daarom ging hij uit bed en naar de stal en daar zag hij dat de oude boer de koeien elk een gift hooi gaf. Hij vroeg de boer, of hij dat 's avonds vergeten had. ‘Nee,’ was het antwoord, ‘dat is ons gebruik zo in de Kerstnacht; dit deden onze ouders ook altijd.’ En toen het vee tot het laatste dier toe wat gehad had, bracht hij ook nog een grote vork vol hooi op het erf, en zei: ‘Dat is voor de vogeltjes, Jonker!’Ga naar eind(8). Hoewel de Jonker niet kon begrijpen, waarom de oude boer dit deed, belette het hem niet de rest van de nacht, dank zij een ‘studentenslaapmutsje’ - een goed bierglas vol oude wijn - uitstekend te slapen.
De volgende dag, op Kerstmis, gaat hij 's avonds op bezoek bij de buurman, boer Age, en diens dochter Clare. Ze zitten aan de haard, waarin een geweldig kerstblok ligt te branden. Meester Tjerk Penninga, de onderwijzer uit het naburige Terzool, blijkbaar een geleerd man, die versjes maakt en een geregelde gast is van boer Age, verklaart allerlei volksgebruiken die met het Kerstfeest in verband staan. Daartoe behoort het branden van een kerstblok in de haard, het lopen met papieren lantaarntjes, het toebereiden van kerstbroden en kerstganzen, waarvan ook aan de armen wordt meegedeeld.
Voor het gebruik waarvan de Jonker die nacht getuige is geweest in de stal van de oude boer Piter, geeft meester Tsjerk aldus een verklaring: ‘Maar op het feest van Christus' geboorte, de stichter van de godsdienst van liefde en barmhartigheid, moesten onze huisdieren, ja, de hulpeloze beesten van het veld zelf ook een reden tot vreugde hebben. Daarom gaf boer Piter die gift hooi aan zijn koeien, en een vorkvol hooi aan de vogeltjes, om er zich in te verschuilen, zoals men in de landbouwstreken van Schotland een korenschoof geeft met de graankorrels erin. Zo innig ging onze voorouders de vreugde van Christus' geboorte ter harte! Nu is het evenwel meestal in een soort bijgeloof veranderd, dat er zegen op volgen zal.’Ga naar eind(9). De gastheer, boer Age, getroffen door deze verklaring, bekent: ‘Ik heb het ook altijd gedaan naar oud gebruik; maar toen kreeg ik eens een knecht, en die lachte mij erom uit, en toen heb ik het gelaten; maar als ik de betekenis ervan zo goed geweten had als nu, dan had ik het om geen knecht ter wereld gelaten; maar ik dacht dat het bijgeloof was uit de oude tijd, en daar ben ik tegen.’Ga naar eind(10).
De bekende Friese folklorist S.J. van der Molen heeft in zijn boek De Friesche Kalenderfeesten ‘den milden diep-religieuzen uitleg’ van meester Penninga in twijfel getrokkenGa naar eind(11).
Inderdaad vindt men in het Handwörterbuch des deutschen Aberglaubens (1927-1942) talrijke bijgelovige praktijken beschreven, die aan het gebruik van de oude Piter Doeckes herinneren. Aan het hooi werd, evenals aan het | |
[pagina 497]
| |
gras, magische kracht toegekend, eerst als voedergewas en vervolgens als deel van het grasland waarin de krachten van de aarde schuilden. ‘Wenn man in der Weihnachtsnacht den Kühen Heu vorwirft, musz man lärmzauberisch damit rauschen, dann können die Kühe nicht hören, wie sie der Reihe nach von den Hexen aufgerufen werden.’Ga naar eind(12). In Brandenburg ging men in de Kerstnacht met een bundel hooi driemaal om de kerk en gaf het dan aan het vee, waardoor dit sterk werdGa naar eind(13). Rijkelijk voederen in de Kerstnacht geeft de paarden in Schwaben bijzondere krachtGa naar eind(14). In Silezië legt men, wanneer het in de Kerstnacht nevelig is, veevoer buiten; de dieren die daarmee gevoerd worden, gedijen beter dan de andereGa naar eind(15). In Lüneburg, waar de schapen waardevolle huisdieren zijn, zoekt de bevolking hen tegen allerlei schadelijke invloeden te beschermen door ze op het Kerstfeest bijzonder goed en overvloedig voedsel, zelfs hele korenschoven te geven. Eens had men dat vergeten en toen heeft de ‘lütje ôle’, de duivel, de schapen gevoederd!Ga naar eind(16). In Bohemen gaat de boerin op Kerstavond met de eerste afgesneden stukken brood en gebak, alsmede met de eerste appels en noten naar de stal en steekt iedere koe een stukje in de bek om ongemakken verre te houdenGa naar eind(17). In Silezië krijgt de koe op Kerstmis brood en zout en rampen afwerende kruiden als voorbehoedmiddel tegen de z.g. melkheksenGa naar eind(18).
En wat de zorg voor de vogeltjes betreft, waarvan boer Piter blijk geeft, daarbij denkt men mogelijk aan de bijgelovige gebruiken die bescherming moeten bieden tegen schade door vogels aangericht. In Duitsland en in Skandinavië wordt op Kerstavond een volle korenschoof voor de vogels buiten gezet, opdat deze in het komende jaar geen schade op de akkers zullen aanrichten. Vaak wordt daarvoor de eerste of de laatste schoof bewaard. Met datzelfde doel worden op Kerstavond de mussen in het Sudetengebergte achter de schuur met graan gevoerd. In Zuid-Duitsland strooit men in vele streken in de Kerstnacht voor de vogels graan op het dak van het huis, opdat ze aan de komende oogst geen schade zullen toebrengenGa naar eind(19).
Een algemeen verbreide opvatting is, dat God de dieren bijzonder beschermt; in de Joodse theologie wordt aan elke diersoort een speciale beschermengel toegeschreven. De mens heeft derhalve de zedelijke plicht zijn huisdieren goed te verzorgenGa naar eind(20). Als de dieren met Kerstmis honger lijden, komen er dure tijden, zegt men in het ErtsgebergteGa naar eind(21). De bedreiging met de duivel in Lüneburg is al vermeld.
Ook meester Penninga weet, dat de Kerstgebruiken bij velen ‘in een soort bijgeloof’ veranderd zijn, maar in de verklaring die hij geeft, bespeuren we toch duidelijk een Christelijke kern. Ze herinnert aan de reeds genoemde motivering van Joost Halbertsma: ‘The animals even must rejoice in the birth of Christ.’ Met Christus' geboorte begon de Verlossing, niet alleen van de mens, maar ook van de gehele overige schepping, dus evenzeer van de dieren. Daarom moeten ook de dieren een reden tot vreugde hebben. Aangezien zij | |
[pagina 498]
| |
geen verstand bezitten, kan die vreugde hun alleen door de mens verschaft worden door middel van fysiek welbehagen.
Deze verklaring vindt een duidelijke steun in de legenden om de persoon van de heilige Franciscus van Assisi. In 1223, drie jaar voor zijn dood, vierde hij het Kerstfeest in Greccio. In de vertaling van Jacob van Maerlant vertelt Franciscus' biograaf en volgeling Bonaventura daarover het volgendeGa naar eind(22). Het was int derde jaer te voren
Eer hi starf, als wijt verhoren,
Dat hi zelve heeft gehacht
Te casteel Grece, na sire macht,
Met groter zonderlangher vrouden
Die helege gebornesse houden
Vanden zoeten kinde Jhesus
Om tvolc devoot te makene dus.
Opdat de realiteit van de arme geboorte van Christus, Diens nederigheid in de omstandigheden van Zijn menswording goed zouden doordringen tot hem zelf en zijn deelgenoten, het volk, bootste hij als het ware de geboorte na. Ende (hi) dede ene crebbe gereden,
Hoy bringen, ende daer toe leden
Enen osse ende enen ezel mede.Ga naar eind(22).
Algemeen wordt aangenomen dat dit voorbeeld van Sint Franciscus de verbreiding van ‘het stalletje van Bethlehem’ heeft bewerkt. Zijn volgelingen die weldra over heel West-Europa uitzwermden, zullen deze specifiek Franciscaanse devotie, overal waar zij kwamen, ingang hebben doen vindenGa naar eind(23).
Thomas van Celano, volgeling en eerste officiële biograaf van Sint Franciscus, die in 1227 direct na de dood van de heilige op last van de paus zijn leven beschreef, en in 1246 volgens besluit van het generale kapittel zijner broeders nogmaals, wijdt in deze tweede biografie een hoofdstuk aan Franciscus' ‘devotie tot 's Heren geboorte’. ‘Boven andere plechtigheden vierde hij de geboorte van het Kind Jezus met een onuitsprekelijke vreugde. Het feest der feesten noemde hij die dag.’Ga naar eind(24). We mogen wel aannemen, dat zijn volgelingen ook de verbreiders geweest zijn van deze ‘onuitsprekelijke vreugde’ van het Kerstgebeuren, een vruegde voor de gehele schepping, voor mens en dier. ‘Hij wilde’, aldus bij Thomas van Celano, ‘dat op die dag de armen en de hongerigen door de rijken werden verzadigd, en dat men aan os en ezel meer koren en hooi zou geven dan anders.’ Wat hierop onmiddellijk volgt, kan wellicht mede verklaren, dat het rijkelijk voederen van huisdieren en vogels in heel Europa als Kerstgebruik werd verbreid. | |
[pagina 499]
| |
‘Zo gauw als ik de Keizer spreek’, zei hij, ‘zal ik hem vragen, een algemene bepaling uit te vaardigen, waarbij al die er toe in staat zijn, worden verplicht, voeder en graan op de wegen uit te strooien, opdat op die plechtige dag ook de vogeltjes zich eens te goed kunnen doen, vooral onze zusters, de Leeuweriken.’Ga naar eind(25).
Het is mij niet bekend, of de Keizer van het Heilige Roomse Rijk ooit op een dergelijk verzoek van Franciscus in ingegaan. Maar dat zijn volgelingen deze aansporing van hun vereerde Vader ter harte genomen zullen hebben, lijdt geen twijfel. Samen met de devotie voor het Stalletje van Bethlehem zullen zij dit vrome gebruik hebben verspreid, overal waar zij zich vestigden, en dat was in nagenoeg heel Europa.
Het lijkt er heel veel op, dat de verzekering van meester Penninga in De Jonkerboer, dat de vreugde van Christus' geboorte onze voorouders zo innig ter harte ging, dat zij het vee en de vogeltjes een reden tot vreugde wilden bezorgen, rechtstreeks verwijst naar gebeurtenissen uit het leven van Sint Fraciscusn, zoals de legenden uit de dertiende eeuw ons vertellen.
Dat in sommige streken aan het hooi in de Kerstnacht een bijzondere kracht wordt toegekend, zoals het Handwörterbuch des deutschen Aberglaubens ons uit Brandenburg vermeldtGa naar eind(26), kan eveneens een ‘milde diep-religieuze uitleg’ vinden in Franciscus' Kerstviering te Greccio.
In Maerlants vertaling van Bonaventura's Legenda Maior lezen we aan het slot van de hierboven reeds vermelde passage: Ende thoy, dat in de crebbe laeh,
Dat vole hilt menegen dach,
Maecte wonderlike gezont
Meneghe beeste uptie stont,
Ende verdreef menige andre plage
Bider cracht Gods, die alle dage
In alle dingen eert sinen knecht,
Ende in opene tekine echt
Met miraclen toochde mede
Die cracht van sire heleger bedeGa naar eind(27).
De macht van Franciscus' voorbede bewerkte, dat God ter ere van Zijn dienaar deze wonderen wrochtte, tot vreugde van het volk, welke vreugde zo geheel paste in Franciscus' opvatting van het geboortefeest van Christus, het begin van de Verlossing.
Hilversum |
|