Spektator. Jaargang 1
(1971-1972)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 326]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rob Delvigne
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vroegere standpuntenAl naar aanleiding van het fragment Meneer Visser en retraite, gepubliceerd in Forum van juni 1934Ga naar eind(3), spreekt Du Perron van een ‘absolute pastiche’ van Joyce (in een brief aan Ter Braak van 10 juni). Als voorbeelden van nabootsing noemt hij de monologue intérieur, de ‘identieke schijthuisepisode’ en ‘de heele episode van de woorden, als generaal thoe Water hem van allerlei verbiedt, en vooral het eind daarvan met de samengestelde woorden’. Ter Braak schrijft een week later terug dat ‘je uit de rest van den roman gelukkig merken [zult], dat Visser geen Bloom is’ (Du Perron had van ‘dit Visser-Bloemfragment’ gerept) en in een brief van 5 juli deelt hij hem mee, dat Vestdijk ‘je opmerking over de Joyce-imitatie heeft (...) geaccepteerd, en ook met overtuiging’Ga naar eind(4). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit laatste zou kunnen blijken uit Vestdijk's omwerking van die aaneengeschreven woordenreeksen door leestekens in de vorm van komma's en spaties toe te voegen. Daarentegen zijn er in de boekversie twee verwijzingen naar Joyce bijgekomen: in ‘Niemand van hem houden? Van hém, van deze Koning op zijn troon’ (MVH p. 21, r. 4) is ‘Koning op zijn troon’ in de plaats gekomen van ‘Bien-Aimé’ (Forum), en ten opzichte van het GrootNederlandfragment (dat ook van juni 1934 dateertGa naar eind(5) is na ‘En dan Bets de hele dag...’ toegevoegd: ‘Betsdag vandaag...’ (MVH p. 5, r. 10; zie voor de hiermee corresponderende plaatsen in Ulysses onder Inhoudelijke overeenkomsten).
Als in september 1936 MVH dan eindelijk in boekvorm verschijnt, ontketent het een stortvloed van reakties. De beinvloeding door Joyce loopt als een rode draad door de recensies van die critici die de roman niet op morele gronden verwerpen en nadere bestudering dus niet bij voorbaat overbodig vinden.
In zijn recensie in Het Vaderland (4 oktober 1936) lijkt Ter Braak Vestdijk opnieuw in bescherming te nemen tegen Du Perron: ‘Nu kan men van Vestdijk allerminst zeggen, dat hij Joyce naäapt; dat zou trouwens bij voorbaat onwaarschijnlijk zijn, omdat Vestdijk zich in zijn essay over Joyce en Ulysses theoretisch geheel en al van diens woordmanie blijkt te hebben bevrijd. Er werkt hier alleen een invloed na, of beter gezegd: een illusie; de illusie n.l., dat men in sommige gevallen een persoonlijkheid het zuiverst benadert in woorden door zijn intiemste gedachten zoo veel mogelijk op den voet te volgen’Ga naar eind(6). Vestdijk mag zich dan tegen Joyce's woordcultuur hebben afgezet in zijn Hoofdstukken over Ulysses, die in de Forumafleveringen van maart en april 1934 verschenenGa naar eind(7), toch moet Ter Braak de droom op het eind van MVH als ‘een ware taalorgie’ (dis)kwalificeren. V. van Vriesland (in de NRC van 17 oktober 1936) wijst naast de door Du Perron vermelde ontleningen, op een ‘op Ulysses geinspireerd, typisch intellectualistisch spelletje met wat men overgangen door een “filmisch” woordrijm zou kunnen noemen’ in het tweede hoofdstuk van MVH. In tegenstelling tot Du Perron neemt hij het Vestdijk niet kwalijk, ‘in hoe groote mate hij (...) meende, in zijn roman van Joyce's ontginningsarbeid te mogen gebruik maken’Ga naar eind(8).
G. Colmjons recensie in De Litteraire Gids van oktober 1936 draagt de veelzeggende titel Sur un air de JoyceGa naar eind(9); de inhoud is al even pertinent: ‘Ulysses heeft tot voorbeeld gediend voor de gehele compositie en driekwart van de schrijftechniek’. De ‘monologue intérieure met klank-, woord- en gedachtenassociaties en regelmatig opduikende refreinen “is” geheel Joyce. Elk thema en elke passage wekt de herinnering aan een overeenkomstige in Ulysses’. Colmjon oordeelt negatief over MVH vanwege de klakkeloze navolging (op éénkwart van de schrijftechniek na). De recensent van het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tijdschrift Boekenschouw (wrs. de hoofdredakteur Van Heugten s.j.) verwerpt de roman op ethiese gronden (‘bedenkelijk aftreksel van een pervers gemoedsleven’), maar als uitzondering op de eerdergenoemde regel maakt hij ook een opmerking over de beinvloeding door Joyce: Vestdijk is in MVH ‘blijkbaar geinspireerd door Joyce's “Ulysses”. Er is hier eenzelfde afdalen in het onder- en halfbewuste, eenzelfde registreren van gedachten en indrukken’Ga naar eind(10).
R. Brulez zegt hetzelfde (in Cassandre van 20 februari 1937): ‘Vestdijk nous offre maintenant un long “monologue intérieur” qui s'inspire directement du fameux Ulysses de Jame[s] Joyce’.
Marsman schrijft in zijn bespreking van Lier en Lancet (in de NRC van 19 augustus 1939):‘De invloed van Joyce, vooral bespeurbaar in het slot van MVH, is m.i. meer technisch dan essentieel’Ga naar eind(11). Het slot van MVH, de 50 pagina's beslaande droom, is niet in monologue intérieur-vorm geschreven; misschien doelt Marsman met ‘technisch’ op de processen van de droomarbeid, maar daarin is dan eerder de invloed van Freud merkbaar.Ga naar eind(11a.).
Volgens P. de Vree (in het tijdschrift Vormen, 1937) valt in ‘den geheelen opzet [van MVH] alleen voor het taalexperiment een voorgaande in Ulysses aan te wijzen, wat dan geenszins de oorspronkelijkheid van Vestdijk afbreuk doet (...). En Vestdijk bewijst hierin weer een romancier van groot formaat te zijn dat hij de excessen van Joyce op een sportieve wijze vermijdt en woordacrobatie door gebaren, door gesprekken vervangt’Ga naar eind(12).
Ook Brulez vindt Vestdijk ‘plus pondéré que son maítre irlandais’ en D.T. Spronk stelt zelfs: ‘Meneer Visser is Joyce, maar beter - het is Joyce op zijn Hollands, zijn chaos tot een cosmos geordend’ (De Stem, 1941Ga naar eind(13).
Van Vriesland geeft een ander voorbeeld van Vestdijks superioriteit: ‘Een zeer bizondere syntactische vormverbreking, waarbij het weglaten van alle interpunctie den ononderbroken gedachten- en associatiestroom moet suggereren, vertoonde het procédé bij Joyce. Vestdijk had dat niet meer nodig’. Vestdijk zelf spreekt in zijn essay over Ulysses enigszins geringschattend van het typografisch ‘laagste peil’ waarop we in het laatste hoofdstuk van Ulysses (Molly's monoloog) zijn belandGa naar eind(14). Toch gebruikt ook hij dit procédé in MVH (p. 111 en 165) om, evenals Joyce, de toestand van half-slaap te suggereren, en in het Forum-fragment om aan te geven ‘dat de eindeloze woordenreeksen’ van Visser ‘tegen zijn wil en bijna gelijktijdig uit zijn hersens’ glipten (MVH p. 27).
De uitvoerigste analyse van MVH is van Jan Schepens in het tijdschrift Werk van juni 1939Ga naar eind(15). Op p. 48-49 van zijn artikel haalt hij ‘enkele | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stijleigenaardigheden aan, die (hem) zoowel bij Joyce als bij Vestdijk getroffen hebben (de nummering is van mij, R.D.): 1. Het toekennen aan het menschelijke gelaat en lichaam van dierlijke trekken: de zoömorfische visie; 2. het vergelijken van menschen bij dieren, naar beweging en karakter: de animale visie; 3. het gebruik van dubbelzinnige woordspelingen, met een duidelijken hang naar het vulgaire (meer nog bij Joyce dan bij Vestdijk); 4. het vermelden van vieze, slijmerige, kleverige ingrediënten; 5. de heele techniek van de innerlijke alleenspraak met haar ingewikkeld vlechtwerk van motieven en ideeënassociaties; 6. de aanhalingen uit Shakespeare e.a.; 7. het mengen van vulgaire met sublieme, verheven elementen; 8. het primitief-elementaire zien van de gewone werkelijkheid; 9. de mathematisch-wetenschappelijke bijzonderheden (veel optiek o.a.); 10. de scatalogische en anale details; 11. het didactisch-encyclopedische karakter van zekere hoofdstukken; 12. het taalspel, het taalbederf, maar ook de taalverrijking; 13. de litteraire pastiche; 14. de groote virtuositeit in het bespelen van het polymorfische stijlklavier (...)’.
Voorwaar een indrukwekkende reeks, en daarom een nadere beschouwing waard. Enkele overeenkomsten zijn geen stijleigenaardigheden, maar vloeien voort uit identieke karaktertrekken bij de hoofdpersonen van MVH en Ulysses. Meneer Visser en Stephen Dedalus hebben een grote verbale begaafdheid (3, 12) en literaire kennis (6) gemeen. Door hun eruditie en egocentrisme zien ze neer op de anderen (1, 2). Materialistische gehechtheid (9) kenmerkt Bloom en Visser, die verder ook andere trekken (4, 10) van een ‘anaal karakter’ vertonen, om Ter Braaks recensie te citeren. Schepens' opmerking dat Visser ‘vreet als een tweede Bloom’ (p. 50), is onjuist want Vissers barbaarse eetgewoonten (MVH p. 92) zouden zeker Blooms walging gewekt hebben (vgl. Ulysses p. 197 e.v., de restaurantepisode). Andere door Schepens vermelde parallellen kunnen toegeschreven worden aan beider toepassing van de monologue intérieur (5). Klank- en woordassociaties, die de stream of consciousness kanaliseren, werken het spelen met de taal in de hand (3, 12). Aan punt 7 beantwoordt de uitspraak van Humphrey, dat ‘the undifferentiated internal monologue is a means for equating the trivial and the profound’Ga naar eind(16). De overige stijleigenaardigheden zijn nauwelijks of in het geheel niet karakteristiek voor MVH. Waar bijvoorbeeld Joyce in één episode de gehele Engelse literatuur pasticheert, kan van Vestdijk hooguit gezegd worden dat hij de Tachtiger rhetoriek (MVH p. 188) en het juridische jargon (MVH p. 181 e.v.) op de korrel neemt.
Onder latere schrijvers over MVH is de mening dat de invloed van Joyce zich beperkt tot de monologue intérieur, de meest gangbare. Volgens Gregoor betreft ‘de beinvloeding door Joyce (...) in hoofdzaak de technische procédés, o.a. de monologue intérieur’Ga naar eind(17). Oversteegen schrijft in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Merlyn: ‘(Terzijde: zonder dit motto zou er minder over de invloed van Joyce gezeurd zijn, naar aanleiding van Meneer Visser. De verwantschap met Ulysses, die trouwens nooit behoorlijk aangetoond is maar door iedereen wordt aangenomen, lijkt mij maar heel betrekkelijk’Ga naar eind(18).
Vestdijk zelf heeft zich over deze kwestie uitgelaten in de interviews met hem, die van 1966 tot 1968 in boekvorm verschenen. Tegen Gregoor heeft hij het over de invloed van Joyce op MVHGa naar eind(19), gespecificeerd tot ‘invloed in de techniek’ bij J. de CeulaerGa naar eind(20), en tot ‘stijlbeïnvloeding’ tegenover Th. de VriesGa naar eind(21).
De meeste critici laten hun waarde-oordeel over MVH niet negatief beïnvloeden door de niet volstrekte originaliteit van Vestdijk. Sommige onder hen, zoals DebrotGa naar eind(22), Van Vriesland, De Vree en Schepens waarschuwen er zelfs tegen om de beinvloeding door Joyce in het oordeel te betrekken. Du Perron en Colmjon zijn de enigen die om deze reden de roman verwerpen, maar die ontdekken dan ook overal in MVH de hand van Joyce. In het algemeen zocht men echter de invloed op MVH alleen in het technische vlak, namelijk in de monologue interieur. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De verteltechniekMVH (geschreven: januari-april 1934) was niet het eerste verhaal waarin Vestdijk de techniek van de ‘stille monoloog’ (MVH p. 41) toepaste. De novelle Een twee drie vier vijf, in dezelfde stijl geschreven, verscheen in het Forumnummer van september 1933Ga naar eind(23). Ook deze novelle kan de invloed van Joyce hebben ondergaan, want volgens Gregoor maakte Vestdijk kennis met het werk van Joyce in de maanden van depressie, die volgden op de weigering van de uitgever in juni 1933, om zijn roman Kind tusschen vier vrouwen te publicerenGa naar eind(24).
Een twee drie vier vijf is echter door Vestdijk geschreven voor hij Joyce las, namelijk eind 1932.Ga naar eind(25), in ieder geval vóór 14 januari 1933Ga naar eind(26). De opmerking van Ter Braak in die brief van 14 januari 1933 is dan ook ongegrond: ‘een korte novelle Eén twee drie vier vijf, ook heel goed, al lijkt mij daarin de invloed van Joyce wat erg merkbaar’. Op dit punt is Du Perrons oordeel juist: ‘Zoo goed en oorspronkelijk als ik de “monologue intérieur” van Eén twee drie vier vijf vond, zoo pijnlijk - en tenslotte oninteressant, vond ik dit Visser-Bloemfragment’Ga naar eind(27).
Mij lijkt het verschil in techniek echter niet groot. Zowel in de roman als in de novelle wordt de bewustzijnsstroom direkt, d.w.z. zonder inquit-formules en aanhalingstekens, weergegeven. Het snelle, staccato-gelijke associëren | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en het fragmentarische gedachtenproces krijgen hun linguistische transcriptie door middel van anakoloeten, elisie van het werkwoord, persoonsvorm (nominale syntaxis) of persoonlijk voornaamwoord (adhortatieve stijl). De obsessies van de hoofdpersoon doen diens gedachtengang steeds naar hetzelfde punt terugkeren; dit wordt gesuggereerd door de herhaling van een symbool of woord (Leitmotiv), vaak in de vorm van éénwoordszinnen. Men moet m.i. deze stream- of-consciousnessverhalen zien als stadia in een rijpingsproces, waarbij de Joyce-lectuur als katalysator heeft gewerkt. Ook kan Vestdijk hierdoor ertoe zijn gebracht om een hele roman in monologue intérieur-vorm te schrijven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Compositorische overeenkomsten1. Hoofdstuk II van MVH en Episode X van Ulysses vertonen een analoge bouw: beide bestaan uit een aantal snapshots, waarvan de montage plaatsvindt door middel van woordrijm in MVH en in Ulysses door de (meestal) woordelijke herhaling van een handeling of gebeurtenis uit een ander toneeltje, om zo gelijktijdigheid te suggereren.
2. Om Colmjons uitspraak, dat Ulysses ‘tot voorbeeld (heeft) gediend voor de gehele compositie’ te kunnen controleren, zet ik hieronder vergelijkbare passages uit MVH en Ulysses naast elkaar in de volgorde waarin ze ook in het betreffende hoek voorkomen. De cijfers verwijzen naar de hoofdstuk-, resp. de (gangbare) episodennummering.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sommige parallellen, bijvoorbeeld de lunch en het inslapen, kunnen toegeschreven worden aan het feit dat de handeling van beide boeken zich in één etmaal (16 juni 1904 en 3 september 1908) voltrekt. Maar de invloed van Joyce is ontegensprekelijk; zoals uit het schema blijkt, zijn niet alleen de gebeurtenissen zelf, maar ook hun volgorde (veelal) identiek. Vestdijks leenroerigheid klemt nog te meer, als men in rekening neemt dat de linkerkolom bijna het gehele verloop van de handeling in MVH weergeeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Inhoudelijke overeenkomstenMVH: p. 1: Devader-zoonverhouding tussen Visser en Anton Wachter blijkt uit hun dromen, waarin elementen uit de beleefde werkelijkheid worden vervormd naar deze onderdrukte wens. Visser droomt van de door hem verstoorde optocht op Koninginnedag, en hoort Anton zeggen: ‘Vader, daar loopt een hondje tussen die meneer z'n benen’. In werkelijkheid heeft Anton hem met ‘Oom’ aangesproken (p. 23). Anton heeft gedroomd van meneer Visser, ‘die een steigerend paard in bedwang hield’ (p. 87). Hier neemt Visser de plaats in van vader Wachter tijdens de optocht (p. 23). De parallel met Ulysses, waarin het vader-zoon thema centraal staat, is overduidelijk. p. 3: Beide boeken beginnen om 8 uur in de morgen (Ulysses, p. 17). p. 5: Het hiervoor al genoemde ‘Betsdag’ lijkt gevormd naar analogie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van ‘Bloomsday’, een woord dat overigens niet in Ulysses voorkomt. p. 8: De melkboer Tichelaar, van wie Visser melk koopt, is een dronkelap (vgl. p. 76). Het melkvrouwtje, van wie Stephen melk koopt (Ulysses p. 19), ziet Bloom even daarvoor ‘uit de zaak van Cassidy’ komen, ‘een drankfles bij de hals omklemmend’ (Ulysses p. 72). p. 8: Visser treitert Tichelaar met ‘mededelingen over mond- en klauwzeer’. De brief van Mr. Deasy voor de pers, handelend over mond- en klauwzeer, is een Leitmotiv in Ulysses. p. 9: Visser en Stephen zijn kortgeleden telegrafisch op de hoogte gesteld van het overlijden van hun moeder (Ulysses p. 52). p. 20-30 bevat de gedachten van Visser tijdens ‘bepaalde verborgen physiologische verrichtingen’, en is ‘verbluffend overeenkomstig het gegeven van een juist soortgelijke passage in Ulysses’ (Van Vriesland). Beide schrijvers passen daarmee de uitspraak van Walter Scott toe: ‘I have put his thoughts into language; and this I conceive to be the purpose of the soliloquy upon the stage as well as in the closet’Ga naar eind(28). Visser voelt zich een ‘Koning op zijn troon’ (p. 21), Bloom denkt: ‘De koning zit op het gemak’ (Ulysses p. 81). Visser wordt steeds pijnlijk herinnerd aan zijn aambeien. Bloom had daar in het verleden last van, nú van hardlijvigheid. p. 24: Visser slaapwandelde vroeger (vgl. p. 200-1), evenals Bloom (Ulysses p. 769). p. 24: In beide boeken worden de voornamen van echtgenoot en minnares (zowel in Ulysses als in MVH: Maria resp. Martha) gecombineerd tot een toespeling op de bijbel: ‘Martha en Maria’ (Ulysses p. 92). p. 25: De vaders van Visser en Bloom hebben zich vergiftigd (vgl. het motto van MVH: een citaat uit Ulysses p. 112, dat in Ulysses hierop doelt). p. 25: Als jongen heeft Visser jeukpoeder gestrooid in de dolman van een strijdmakker van oom Richard. Dit ongebruikelijke woord ‘dolman’ komt ook in Ulysses voor (p. 534). Daar wordt hij gedragen door Mrs. Barry, object van Bloom's voze lusten. p. 37: Visser voelt zich niet op z'n gemak na het bezoek van agent Bastiaanse en denkt: ‘Desnoods verhuis ik naar Thibet’. De keuze van juist dit land wordt begrijpelijker als men in Ulysses leest, dat Bloom later wil gaan wonen in ‘het verboden land Thibet (vanwaar geen reiziger ooit wederkeert)’ (p. 809). p. 40: Visser onthoudt zich van sexueel contact met zijn vrouw (p. 28). Sinds de dood van hun zoontje Ruby ‘doen’ de Blooms ‘nooit iets’ (Ulysses, p. 819, 834). p. 75-77: Deze scène uit het tweede hoofdstuk is bijna louter een aaneenschakeling van onderdanige begroetingen voor Visser. In het eerste toneel- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tje van episode X (Ulysses p. 255-61) vervult pater Conmee deze rol. p. 87: Het sprookje ‘over een kasteel ten oosten van de zon en ten noorden van de aarde’, dat zo'n belangrijke rol speelt tijdens de visite van de Wachters en bij de kapper in de droom. flitst ook door Stephens hoofd: ‘Ten oosten van de zon, ten westen van de maan’ (p. 228). p. 90: Visser en Bloom eten ‘met veel smaak van de inwendige organen van (...) gevogelte’ (citaat uit Ulysses p. 65). p. 102: ‘Zei freule Harinxma [Freule Theestoof, p. 112] niet tegen van der Zee, dat 't bij d'r op zolder lekt? Laten lekken. Lekker laten lekken. L.L.L.’. Visser en Stephen parodiëren beide ‘de theosofische gewoonte om initialen in plaats van namen te bezigen’ (J. Vandenbergh inGa naar eind(29) naar aanleiding van de initialenlawine op p. 217 van Ulysses). p. 104-6: Visser ontmoet op zijn wandeling Cohen, die de rollen van mevr. Wachter en hemzelf in een nieuw toneelstuk ter sprake brengt. Nadat ze het postkantoor bezocht hebben, wil Visser hem ‘zien te lozen’. Bloom krijgt na zijn bezoek aan het postkantoor gezelschap van M'Coy, van wie hij gauw af wil zien te komen. Hun gesprek gaat over de nieuwe engagementen van hun vrouwen voor zangvoorstellingen (Ulysses p. 85-8). p. 106: ‘B.Z.K. Bruine, Zoete Kwalster’. Deze initialen staan echter voor een merk pruimtabak. Visser geeft er een foutieve uitleg aan voor de grap, Bloom uit onwetendheid: ‘INRI: Idool niet rauw innemen’ (Ulysses p. 95; in de Engelse tekst: ‘Iron nails ran in’)Ga naar eind(30). p. 109: ‘Fingalshöhle’, een woord, Visser ingegeven door de vorm van een aantal bazaltblokken, komt in Ulysses voor als ‘Fingal's Cave’ (p. 385), een Schotse bezienswaardigheid. p. 112: Het vroegere bezoek aan een (hoeren)steegje speelt zowel Visser als Stephen en Bloom geregeld door het hoofd. p. 123: Commissaris. Eveking heeft Vissers dienstmeisje aangerand. Door hem hiermee te chanteren komt het voor Visser niet tot een (rëele, maar een gedroomde) rechtszaak. Blooms aanranding van zijn dienstmeisje en zijn andere sexuele perversiteiten vormen het hoofdbestanddeel van zijn hallucinaire rechtszaak. p. 124: Visser bepeinst, ‘dat heel vroeger zijn wangen eens opgewreven waren om hem meer kleur te geven’ (vgl. p. 197). Bloom denkt aan ‘De dag dat ik (Milly) op straat erop betrapte dat ze in haar wangen kneep om ze rood te laten worden’ (Ulysses p. 78). p. 141: Het hondje van juffrouw Piebema ‘spoog een dampend golfje bruinachtig braaksel op de stenen (...). Het maakte aanstalten om het hoopjebraaksel weer naar binnen te slobberen’ (einde van het hoofdstuk dat begint met Vissers schranspartij). Ulysses p. 209: ‘In Duke Lane kotste een vraatzuchtige terrier op de straatkeien een walglijk knokige brij uit en likte die daarna met hernieuwde animo weer op’ (eind van de restaurantepisode). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
p. 163: Visser vermoedt dat Bets, toen ze een pulletje brak, zijn heimelijke instemming heeft gemerkt langs telepathische weg, of: ‘'t is net als Svengali met Trilby, hypnose of god weet...’ Vgl. de regie-aanwijzing op p. 592 van Ulysses: ‘Bloom in Svengali's bontjas’. Vandenbergh tekent hierbij aan: ‘Svengali. De hoofdpersoon, hypnotiseur, uit George Du Maurier's bekende boek Trilby, een bestseller in zijn tijd’Ga naar eind(31).
De droom van Visser (p. 165-218) en de bordeelepisode uit Ulysses (p. 498-672). Vissers droom wordt door vele recensenten als de in de titel genoemde hellevaart beschouwd. Blooms tocht door de hoerenwijk, die in episode XV wordt beschreven, is ook als een hellevaartGa naar eind(32) te betitelen, getuige deze regie-aanwijzing: ‘Gevolgd door de jankende hond loopt hij in de richting van de poorten der hel’, d.w.z. naar de toegang tot ‘Nighttown’ (Ulysses p. 518). Het thema van beide episoden luidt, in de woorden van Joyce: ‘zonden of boze herinneringen (...) zullen voor hem oprijzen in de meest verscheidene omstandigheden, een visioen of een droom’. Dat visioen komt ‘gehuld in het deerniswekkende gewaad van het verleden’ (p.489). Vestdijk merkt naar aanleiding van deze Walpurgisnacht op: ‘alle zintuiglijke indrukken en overpeinzingen van dezen dag personifieeren zich (...) - en toch blijven we geen moment in het ongewisse omtrent het werkelijke karakter dezer visioenen’Ga naar eind(33). Dit door hem gevoelde bezwaar heeft hij in MVH ondervangen door de lezer voor lange tijd in het onzekere te laten over de realiteit van mevrouw Vissers zelfmoord. Vgl. overigens F. Stanzel: ‘Der Inhalt von Blooms und Stephens Halluzinationen und Alpträumen wird durch die dramatische Form objektiviert. Daher bleibt auch die Grenze unbezeichnet, welche die tatsächlichen Erlebnisse (...) von ihren traumhaften Vorstellungen trennt’Ga naar eind(34). Wat Vandenbergh naar aanleiding van de gehele episode XV opmerkt, geldt ook voor de droom in MVH: ‘De episode is verder een soort opsomming van het gehele boek’Ga naar eind(35).
p. 166: Visser vergist zich in het tijdstip tijdens zijn droom, Molly tijdens haar half-slaap (Ulysses p. 853). p. 176-210: Vissers rechtszaak. Ulysses p. 525-42: Blooms rechtszaak. p. 178: Visser probeert een agent om te kopen, evenals Bloom (Ulysses p. 540). p. 183-4: Visser wordt beticht van ‘Inbreuk maken op eens anders Auteursrecht’ en van het ‘Stellen van voor de Eerbaarheid Aanstotelijke Woorden en Tekeningen’ door de rechter, van voyeurschap (p. 188) door zijn zwager Velzink. Dezelfde beschuldigingen tegen Bloom worden geuit door Beaufoy (Ulysses p. 527) en door ‘de zonden van het verleden’ die tegen hem opstaan (p. 604) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
p. 186-8: Velzink is blijkens zijn kokette maniertjes een zelfingenomen man. Hij strooit met citaten die hij aan de verkeerde auteurs toeschrijft en wier namen hij verhaspelt. Een even pedante cultuursnob is Beaufoy (Ulysses p. 527-8), die zijn tweederangs verhalen voor ‘echte juweeltjes’ houdt. Beide getuigen houden de beklaagde voor ‘moreel verrot’ en verwijten hem ‘infaam gedrag’ (citaten op p. 528 en 527 van Ulysses). p. 189 e.v. Vissers verdediging is, net zoals de wartaal van Blooms verdediger (Ulysses p. 531-3), onsamenhangend en absurd. p. 191: Op beide rechtszittingen komen doden getuigen (namelijk oom Richard en Paddy Dignam, Ulysses p. 540-2). p. 194: Dokter Touraine beschrijft het lijk van mevrouw Visser: ‘In de buik vertoonde zich een meer dan twee vuist grote opening, waardoorheen de dunne darm over een lengte van enige meters naar buiten was gehaald.’ Ulysses p. 658: Rumbold de beul ‘steekt zijn hoofd in de gapende buik van de gehangene en haalt zijn hoofd er weer uit vol klonters ineengekronkelde en walmende ingewanden’. p. 194: Touraine heeft in zijn verlostas ‘een stuk vlees (...) in de vorm van een ongeboren kind’. Als Stephen aan het strand een vroedvrouw ziet, vraagt hij zich af: ‘Wat heeft ze in die tas? Een miskraam met een erbij bengelende navelstreng’ (Ulysses p. 47). p. 201-3: Oom Richard verhaalt omstandig hoe hij vroeger neef Visser met een eind touw ranselde. Enkele van de door Bloom benaderde vrouwen dreigen hem (overigens tot zijn genoegen) te kastijden met de rijzweep (p. 536-7) of anderszins te vernederen (p. 593-603). p. 205: Eén van de Lahringer straatfiguren op de tribune is ‘de Dakpisser, - een klein mannetje met een ruggegraatsvergroeiing, waardoor zijn bovenlichaam sterk achterover helde’. Pisser Burke dankt zijn bijnaam aan de gevolgen van een blaasaandoening (Ulysses p. 555). p. 206-7: Vissers vlucht uit de rechtszaal wordt gestuit door het zien van het lijk van Anton, die op de schouders van zijn klasgenoten wordt binnengedragen. Anton heeft zich verdronken uit liefdesverdriet om Visser. In een visioen verschijnt aan Bloom ‘Renben J. Dodd (...), op zijn schouders het verdronken lijk van zijn zoon’ (Ulysses p. 564), die Bloom aanspoort te vluchten. Reubens zoon heeft uit liefdesverdriet een (mislukte) poging gedaan tot zelfmoord door verdrinking (Ulysses p. 110). Hun dood is de vrucht van Vissers en Blooms verbeelding. p. 208: Volgens Visser was Antons moeder verliefd op hem. Vgl. p. 1: ‘De gedaante in de hoek [Martha Wachter], waarmee Visser zich vreemd verbonden voelde’. Hoewel deze indruk vertekend kan zijn, omdat Visser zich hierover in zijn dromen uitlaat, bevestigen haar gedragingen overdag dit vermoeden. Blooms minnares heet ook Martha (Ulysses p. 91). p. 208 ‘Hang 'm op’; ‘Vuile Judas’ wordt er vanaf de publieke tribune geschreeuwd, omdat Visser Anton de dood heeft ingedreven. Op p. 539 van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ulysses roept de ondersherriff de tribune toe: ‘Wie hangt Judas Iskariot [Bloom] op?’. p. 208: ‘Een kanonschot viel’ zodat de voorzitter het oordeel over Visser niet kan uitspreken. Ulysses p. 553: ‘Een kanonschot’ drijft de man door wie Bloom van oplichting en brandstichting beschuldigd wordt, op de vlucht, zodat Bloom voor erger bespaard blijft. p. 208: Tegen het einde van hun nachtmerrie breekt een pandemonium los (Ulysses p. 661), gepaard gaande met verschijningen van doden, als een profane variatie op de Kruisiging (in Ulysses gevolgd door een zwarte mis, in MVH door de eigenlijke hellevaart). p. 209: Het konijn dat voor griffier speelt, werpt vier jongen. Bloom baart een achtling (Ulysses p. 561). p. 209: ‘Roodgemutste sansculottes met beestengezichten (...) staken de bloedende klomp vlees op een piek’. Ulysses p. 660: ‘Gepantserde hellebaardiers met stormhoed maken (...) een afdak van met darmen behangen lanspunten’. Hier is zelfs sprake van binnenrijm. p. 209: ‘Het boelgoed tussen podium en tribune werd opstandig! Grote en kleine stukken huisraad zetten zich in beweging’. In de gehele episode XV komen onbezielde dingen tot leven. p. 210: ‘het podium, waaruit plotseling een grote, zuiver witte vlam opsteeg, rechtstandig de lucht in’, die de rechtszaal in brand zet. Ulysses p. 647: ‘Met beide handen heft (Stephen) zijn essestok hoog op en verbrijzelt de kroonluchter. De bleke laatste vlam van de Tijd springt op en (...) de vernietiging van alle ruimte’. p. 210: Het ‘Armageddon’ (Ulysses p. 811), de beslissende strijd tussen goed en kwaad, breekt aan, waarbij Visser en Stephen het onderspit delven: een kaakschot van agent Bastiaanse, een (kaak?)slag van een soldaat (Ulysses p. 664). p. 211: Op weg naar het einde ‘hoorde (Visser) rechts van zich de Raadhuistorenklok kleppen (...). Hij begreep wel, dat dit een doodssignaal was’. Ulysses p. 610 (regie-aanwijzing): ‘Bloom, gebroken (...). De doodsklok luidt’. p. 213: De barbier Hendrik van der Plaats is Vissers beul. ‘Hij wachtte tot Hendrik het scherp [van het mes] op zijn duim beproeven zou’. H(arry) Rumbold, meester barbier, bestijgt het schavot om Bloom te hangen (Ulysses p. 539). ‘Al wachtend op het noodlotsteken beproefde hij de snede (...) door het op zijn gespierde onderarm aan te zetten’ (p. 358). p. 217: Vissers droom wordt afgesloten door het wegzinken in de afgrond. Aan het eind van de bordeelepisode ‘opent zich een gapende afgrond’ (Ulysses p. 662).
Niet alle aangestipte overeenkomsten hoeven werkelijk aan ontlening van de kant van Vestdijk toegeschreven te worden. Maar hun overvloed laat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maar één conclusie toe: Vestdijk heeft, al of niet bewust, heel wat materiaal uit Ulysses geput ter stoffering van zijn roman. Dit geldt vooral voor de droom van Visser, ook al is deze primair gebouwd op het stramien van het tribunaal tegen Robespierre. Dat juist de droom in inhoud en opbouw sterk door Joyce beïnvloed is, is niet verwonderlijk. Want hij ontbreekt in het manuscript Kind tusschen vier vrouwen, waarvan de gebeurtenissen rond meneer Visser oorspronkelijk deel uitmaaktenGa naar eind(36). en dat vóór de kennismaking met Ulysses geschreven werd. Door de vele verwijzingen naar Ulysses dringt een vergelijking daarmee zich op, en die valt niet altijd in het voordeel van MVH uit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BesluitBij het constateren van invloed begeeft men zich op een glad terrein waar subjectieve, want onbewezen uitspraken talrijk zijn. Dat maakt het mogelijk dat de standpunten soms diametraal tegenover elkaar staan, zoals in het geval van de monologue intérieur in Een twee drie vier vijf, die door Du Perron voor oorspronkelijk wordt gehouden en door Ter Braak voor merkbaar beïnvloed. Deze misslag van Ter Braak vindt zijn oorzaak in de complicerende factor dat overeenkomst niet noodzakelijk aan invloed behoeft te worden toegeschreven. Een ander voorbeeld hiervan zijn de door mij gesignaleerde karakterovereenkomsten tussen de personen van MVH en Ulysses; het is immers weinig aannemelijk dat onder invloed van Ulysses de typering van Visser in MVH ten opzichte van Kind tusschen vier vrouwen is gewijzigd. Hierdoor tot voorzichtigheid gemaand meen ik toch met enige stelligheid uit het voorafgaande deze eindconclusie te kunnen trekken:
|
|