Spektator. Jaargang 1
(1971-1972)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
K. Groot
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Walewein te lijf ging met zinsstructuren. Van Mierlo sprak zijn veto hierover uit, omdat afschrijvers vele regels veranderd kunnen hebben. Ter verdediging van Van Es zou men kunnen opmerken, dat het er dan toch veel van weg heeft, dat de afschrijvers verdeeld waren in een ‘Penninc-’ en een ‘Vostaertgroep’, aangezien vele stijlverschijnselen aan deze en gene zijde van de grens duidelijk waarneembaar zijn. Ik laat nu in het midden, of Vostaert het werk van Penninc voltooide, omdat de laatste er mee opgehouden was vanwege de te wereldse inhoud, zoals Van Es schrijft, die als bewijs hiervoor onder andere vers 11175 opgeeft, waarin Vostaert Penninc diens ophouden verwijt, of dat Vostaert het werk van Penninc, dat hij kende, wilde redden door het af te maken, terwijl Penninc wel degelijk het plan had gehad om het te voltooien, naar Van Mierlo in zijn Van Es-kritiek meedeelde. Wie het Penninc-Vostaertvraagstuk wil bestuderen vindt hierover voldoende literatuur bij Jonekbloet, Draak, Van Es, Van Mierlo en MinderaaGa naar eind(9). De laatste sluit zich in zijn artikel over de compositie van de Walewein in dit opzicht aan bij de mening van Van Mierlo.
Arthur-epos is een benaming die ons doet denken aan de Britse romans, zodat de vraag rijst, of onze Walewein een vertaling of bewerking is van een buitenlandse tekst, of een originele Dietse roman. L.Ph.C.v.d. BerghGa naar eind(10) verktaarde in 1837, dat de Walewein niet vertaald was. In 1838 hield Meyer het voor een vertaling uit de Wallische taal. Ook Jonckbloet, afgaande op vs 11141 (‘ons orcont die walsce tale’) pleitte voor een vertaling. Mej. Draak was voorzichtig: in 1936 achtte zij de oorspronkelijkheid van het epos waarschijnlijk, niet zeker. Het motief van het geschonden gastrecht, dat ook in Moriaen en in de Franse roman La continuation de Perceval door Gerbert de Montreuil te vinden is, bracht haar tot de conclusie, dat Walewein invloed heeft uitgeoefend op de Moriaen, maar dat zowel Walewein als de Perceval teruggaan op een niet overgeleverde Franse bron. Met Van MierloGa naar eind(11) pleitte Van Es voor een oorspronkelijke Walewein: ‘Penninc is in de volstrekte zin de dichter van deze idealistische roman, Vostaert is zijn begaafde secondant...’Ga naar eind(12).
‘Uit het begin van de dertiende eeuw’ schreef Van EsGa naar eind(13), hierbij erkennend wat Van de Bergh in 1837 reeds meende. Ook Jonckbloet dateerde het epos in het begin van de dertiende eeuw: de Tristan, genoemd in de Walewein wanneer bij de schoonste vrouwen Ysoude genoemd wordt (vs. 3441), werd geschreven aan het eind van de twaalfde eeuw. Estor uit de Lanceloet is een ander bewijs: de Lanceloet werd geschreven in het begin van de dertiende eeuwGa naar eind(14). Te Winkel was voorzichtiger: volgens hem werd de Walewein geschreven vóór 1350Ga naar eind(15). Van Es schreef, dat de Walewein ‘door Penninc ontworpen en voor de helft geschreven (is) | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
kort na 1200; door Vostaert voltooid niet zo heel lang daarna, mogelijk na 1214 (slag bij Bouvines)’Ga naar eind(16).
Mej. Draak ontdekte in de Walewein sprookjesmotieven, die Penninc gekend moet hebben. Hij ging uit van het verhaal van de koning, die zijn zoons een gouden vogel laat zoeken. Om A te kunnen verwerven, moet eerst B worden veroverd, wat pas mogelijk blijkt als C verworven is. Trapsgewijze wordt dus het einddoel bereikt, waarna de weg weer tree voor tree teruggegaan wordt. Uit bovengenoemd sprookje stamt ook de dierhelper, die van gedaante kan veranderen en tenslotte zijn menselijke gedaante herkrijgt. Daarnaast koos Penninc een aantal bekende Arthur-motieven, zoals: het uitlenen van een paard, de zwaardqueeste. het tweegevecht van vrienden die elkaar niet herkennen en de strijd tussen gastheer en gast. Minderaa ontdekte in de Walewein de spiegelbeeldconstructie. De twee soorten episoden die men in het verhaal kan onderscheiden noemt hij de Romeinse en de Arabische. De Romeinse noemde hij episoden van de eerste orde, omdat ze de schaakbordqueeste verhalen en de Arabische episoden van de tweede orde. Hierin wordt in een aantal zelfstandige avonturen het karakter van de hoofse, Christelijke ridder Walewein geaccentueerd.
Als we volgens de spiegelbeeldmethode een compositie van de Walewein ontwerpen, ontstaat het volgende beeld (de Romeinse episoden geef ik aan met cijfers, de Arabische met letters):
Wanneer we dit schema vergelijken met de werkelijke inhoud van het epos, dan valt direct op, dat het serpentengevecht, voor de spiegel gezet, geen beeld heeft. Het gevecht met de draken toont ons de Christenheld, die in de ‘ingewanden der aarde’ een duivelse macht verslaat. Hoewel het na deze | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
verklaring van dit avontuur moeilijk lijkt om Estor, held van de Tafelronde, de plaats in te laten nemen van de serpenten, laat de tekst blijken, dat deze gedachte misschien wel bij Penninc is opgekomen. De vos beschrijft Estor als volgt: (vs. 9726 e.v.) ‘Een swart ridder als atrement/ up een swart ors als een pec./ Hi hevet in der hellen strec/ langhe ghesijn, dat wetic wel:/ het es die duvel ende niemen el!’ Ysabele was bij zijn verschijning dan ook in onmacht gevallen (vs. 9696 e.v.): ‘Teerst datten die joncfrouwe vernam/ verloos soe malincs hare memorie’. Als Walewein hem ontmoet, lijkt hij een duivel (vs. 9798 e.v.): ‘Recht voer die swerte of hi uter helle/ hadde gecomen..!’ Al met al: een waardig spiegelbeeld van moeder draak! Het vreemde is echter, dat we Estor niet op de plaats vonden waar we hem zouden verwachten (na Koning Wonder), maar direct na de reis naar Amorean, door Vostaert omgedoopt tot Amorys. Op de ‘Estorplek’ is een gat ontstaan, waardoor het gezelschap rechtstreeks naar Carlioen tuimelt. Heeft Vostaert, vol ongeduld om het verhaal te beëindigen, episoden verwisseld en maar zo snel mogelijk de strijd met Estor verhaald om van deze geschiedenis af te zijn? Of zag Vostaert in, dat het gevecht niet gevoerd kon worden na het bezoek aan koning Wonder, omdat daar Roges de vos zijn menselijke gedaante had herkregen, zodat het voor Estor niet mogelijk was om Ysabele te roven, waar twee ridders haar bewaakten? Een ander feit waar wellicht Penninc rekening mee had gehouden, zag Vostaert over het hoofd: Walewein gebruikte tot zijn terugkomst bij koning Wonder het zwaard met de twee ringen tegen elke vijand. Bij Wonder gaf hij het zwaard af en daarna moest hij dus Estor (optredend op de juiste plaats) bestrijden met zijn eigen zwaard. Vostaert sloeg geen acht op deze logische gedachtengang, haalde de episode naar voren en raakte toen in verwarring, omdat in de nagelaten aantekeningen van Penninc het zwaard met de twee ringen niet gebruikt werd! Daarom verzon hij de eed die Walewein zou hebben afgelegd om nooit het toverzwaard op te heffen tegen een Christen, hoewel het gevecht met de rode ridder op de heenreis het tegendeel had bewezen. Na het verzinnen van de eed moest Vostaert Walewein een tweede zwaard bezorgen. Hij maakte zich hier kort van af (vs. 9896/98): ‘Een ander trac die here coene/ dat hem te Ravenstene was/ ghegheven tevoren’. Hij voegt er veiligheidshalve nog aan toe: ‘alsic las’. Dit om de vraag te voorkomen, waarom men Walewein een zwaard had gegeven, terwijl hij nog in het bezit was van een volmaakt wapen.
Dat zelfs beroemde ridders, als ze aan het vechten zijn, een zwak geheugen kunnen hebben, wordt in het zelfde fragment bewezen. Toen beide ridders ‘up die aarde’ lagen na een enorme botsing te paard, snelde Ysabele toe ‘tote hem daer hi lach/ ende ontletste den helm saen/ ende heeftene hem vanden hovede ghedaen...’ (vs. 9836 e.v.). Estor, de broer van Lancelot, herkende echter zijn rondetafel-genoot niet en ‘up Waleweine liep hi ghereet’ (vs. 9855) om hem te treffen. Toen eindelijk Walewein de zwarte | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ridder geveld had en hem de helm van het hoofd trok, herkende hij Estor, en toen deze bij begon te komen, zette Walewein gauw zijn eigen helm op, want ‘hine wilde niet - dies ghelovet-/ dusent marc hebben van goude/ ende datten Estor bekennen soude;/ bedi decte hi sijn ansichte’ (vs. 10030 e.v.), daarbij vergetende, dat Estor zijn gezicht al had kunnen zien!
Als we de gedragingen volgen van het wonderzwaard, het zwaard met de twee ringen, dan zien we, dat dit wapen niet geheel smetteloos zijn queeste volbrengt. Toen koning Amoraen het aan Walewein overhandigde, weigerde hij het voor onze held uit de schede te halen, ‘want wat manne diet met oghen ziet/.../ het neimt hem tlijf, wetic wel!’ (vs. 3246 e.v.). Slechts de meest uitverkoren ridder zou het zwaard uit de schede kunnen halen zonder gevaar voor zijn leven. Toen de koning het op aandringen van Walewein toch uit de schede trok, sprong het ootmoedig vóór deze op de grond, zich aldus onderwerpend aan onze held en te kennen gevend, dat Walewein de meest volmaakte ridder was ter wereld. Maar: hieruit blijkt, dat Amoraen niet op deze titel aanspraak kon maken! Hoewel deze toekeek, verzuimde het zwaard zijn plicht om ‘tlijf te nemen’ van iedere niet uitverkoren toeschouwer (vs. 3349). Het zou niet te verwonderen zijn, als Vostaert het diep heeft betreurd, dat Penninc aan Walewein een zo uitmuntend wapen verschafte, dat deze niet te verslaan was. Om bij Ysabele te geraken moest Walewein twaalf poorten veroveren op even maal tachtig vijanden. Versloeg hij nu iedereen met zijn toverwapen, tot Assentijn toe, dan zou het happy end voor Ysabele en Roges onmogelijk zijn, terwijl de dappere dode zijn rol van helper bij de vlucht niet zou hoeven spelen. Zodoende zou de spiegelbeeldconstructie verloren gegaan zijn. Dus moest Walewein gevangen genomen worden, maar dan moest het zwaard buiten werking worden gesteld en dit betekent een verzwakking van het magische vermogen er van. Penninc, die eveneens met het zwaard in zijn maag zat, nam zijn toevlucht tot de volgende list: Assentijn velde zijn speer en ‘jeghen den rechtsen elleboghe/ gaf hi hem die steke groot/ dat hem uter hand ontscoet/ sijn swaert .XIIIJ. voeten verre’ (vs. 7258 e.v.). Inplaats van alle aanwezigen te doden, die immers het zwaard nu aanschouwden, volstond het ermee, slechts diegenen die het wilden oprapen een slag toe te brengen: ‘meer dan si hondert ende vive hem allen doet dies gelike’ (vs. 7352 e.v.).
Terwijl ik de gevechten in het kasteel van Assentijn zat te lezen, realiseerde ik mij, dat Walewein eigenlijk geen recht had op het gebruik van het zwaard en dat hij zich bij Amoraen wel zeer onwelvoegelijk had gedragen. Wanneer Penninc zich aan het schema van het sprookje had gehouden, dan zou het verhaal aldus geluid hebben: A. Walewein komt bij Wonder aan wie hij het schaakbord vraagt. Wonder belooft het hem, als hij eerst het zwaard gaat halen. B. Walewein komt bij Amoraen en vraagt het zwaard. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Amoraen wil het geven, op voorwaarde dat Walewein hem Ysabele brengt. C. Walewein brengt Ysabele, krijgt het zwaard (in de schede, zodat het gevaar voor de verkeerde toeschouwer geen rol hoeft te spelen), brengt het naar Wonder, die hem het schaakbord geeft. In werkelijkheid gebeurt het volgende: Walewein komt bij Amoraen, die blij is hem te zien, omdat hij de enige is die hem kan helpen. Walewein spreekt niet over het zwaard, maar belooft alles te doen, wat zijn gastheer wenst. Dan volgt eerst een verhaal van Amoraen over het zwaard en zijn uitzonderlijke kwaliteiten. Niemand heeft hij het willen geven, zelfs Wonder niet, die er herhaaldelijk om gevraagd heeft. Walewein verzwijgt dat hij juist voor Wonder het wapen komt halen. Wel zegt hij herhaaldelijk, dat hij Amoraen elke dienst wil bewijzen. Amoraen haalt het zwaard en trekt het half uit de schede, zodat het Walewein kan aanwijzen als de volmaakte ridder. Hij schenkt het Walewein, en nogmaals vraagt deze wat hij voor hem kan doen. Amoraen verzoekt (dus niet: beveelt) hem dan Ysabele te gaan halen. Walewein had nu eerst het zwaard naar Wonder kunnen gaan brengen en het schaakbord naar Arthur, om vervolgens Ysabele voor Amoraen te gaan halen. ‘Der avonturen vader’ bedriegt dus eerst Amoraen door het doel van zijn komst te verzwijgen en vervolgens zondigt hij tegenover Wonder, door het voorwerp dat volgens overeenkomst deze toebehoort, zelf te gebruiken. Het verhaal vertelt niet, of Walewein het zwaard in de schede aan Wonder heeft overhandigd. Trouwens, Vostaert heeft zich van deze gebeurtenis, die toch zo belangrijk is, omdat ze een eind maakt aan de queeste, wel erg kort afgemaakt: ‘Walewein gaf den coninc waert/ metten .ij. ringhen tgoede swaert/ dat hi blidelike ontfinc’ (vs. 10963 e.v.). Geen woord over het gevaar dat Wonder kon bedreigen bij aanschouwing van het wapen.
Ook de langverwachte schenking van het schaakbord en de stukken, waarvoor onze held toch 11000 regels lang gevaren had getrotseerd, werd een weinig spectaculaire aangelegenheid: Walewein was al op weg naar Cardoel, toen Vostaert het verhaal even onderbrak om mee te delen: ‘Die rike coninc van den Wondere/ eer dat Walewein zinen casteel / ruumde, haddi hem al geheel/ tscaecspel ghegheven, dat was so diere/ ende dat bert’ (vs. 11058 e.v.). Toen Arthur, na zo lange tijd gewacht te hebben, eindelijk Walewein met het bord en de stukken ontving, eiste ‘commandant Arthur’ niet, dat zijn ondergeschikte zich ‘afmeldde’ en ‘opdracht volbraoht’ rapporteerde, maar hij richtte een groot feest aan, waarbij niet schaakbord en stukken, doch ‘schaker’ en ‘dame’, Walewein en Ysabele, het middelpunt waren. Dertig dagen lang wist Arthur zijn nieu wsgierigheid naar het resultaat van de queeste te onderdrukken, terwijl Walewein uitgebreid zijn avonturen vertelde. Het lijkt alsof | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Vostaert, als hij verteld heeft hoe het Roges, Walewein en Ysabele, de stiefmoeder en ‘vader Roges’ verging, zich plotseling met schrik herinnert, dat hij het schaakbord helemaal vergeten heeft. Hij schrijft dan haastig: ‘Nu moet ic keren up die gone/ daer ic die tale of liet te voren:/ Walewein die edel ridder vercoren/ prosenteerde, dat wetic wel/ sinen oem dat scaecspel/ bede vor heren ende vor vrouwen/ dat sijt alle mochten scouwen’ (vs. 11134 e.v.). Hij voegde er slechts aan toe, dat het de zaal verlichtte, zo schoon was het. Het schijnt dat het schaakbord, aanleiding tot alle avonturen, volkomen onbelangrijk is geworden. Na een korte berekening zal blijken dat schijnt een eufemisme is. De jeeste telt (minus pro- en epiloog) 11140 regels. Na regel 3410, waar Amoraen zegt: ‘So moeti halen ene joncvrouwe’, is niet het schaakbord middelpunt van de handeling, maar Ysabele. We zouden kunnen spreken van een tweede queeste, die voor de romantische lezer aantrekkelijker is dan de eerste en die van de 11140 regels 7763 verzen in beslag neemt: ruim tweemaal zo veel! Walewein vergeet zelfs zijn opdracht om, door Ysabele aan Amoraen af te staan, in het bezit van het schaakbord te komen. Als hij zich herinnert dat Ysabele niet voor hem bestemd is, maar voor Amoraen, herinnert ook Vostaert zich, dat niet de jonkvrouw, maar het bord centraal moet staan. Een beetje wrevelig laat hij Walewein dan maar tegen Ysabele zeggen, dat er van hun hele verhouding niets kan komen: ‘Ic belovede hem over waer/ dat ic ju soude bringen daer;/ ic swert ju bi ridderscepe mede/ ende bi miere man waerhede’ (vs. 9313 e.v.). Ysabele, die nergens van wist en uit liefde voor Walewein mee is gegaan, wordt woedend op haar hoofse begeleider voor wie ze zoveel gevaren getrotseerd heeft. Deze verklaart dan kortaf: ‘laat juwen rouwe!’(vs. 9430)...‘in beswike ju niet! Troest ju in desen. Also ghi wilt, also saelt wesen’. Als hij dan ook nog het verloren zwaard terug vindt, zegt hij opgelucht: ‘Nu hebbics die macht’ (vs. 9465). Echter: hij zal toch zijn jonkvrouw moeten afstaan om aan zijn belofte te voldoen. Vostaert maakt zich van de op handen zijnde moeilijkheden af, door Amoraen, net op het juiste moment te laten sterven. Van Mierlo meent dat de Walewein een liefdesqueeste is. De jacht op het schaakbord ziet hij als symbool van Walewein's drang naar de liefde. Na het bezoek bij koning Wonder speelt het verhaal zich af in het Rijk der Wonderen. Maar hoe kunnen wij Assentijn zien als de Liefde-koning? En moet Amoraen slechts de aandacht vestigen op Ysabele, en is het dus volkomen juist, dat hij daarna verdwijnt? Waarom verdwijnt hij dan pas tegen het einde van het verhaal, op een voor Walewein wel zeer gunstig moment? Het oordeel van Jonckbloet dat alle tochten van Walewein slecht één doel hebben: het zoeken van het schaakbord, dat ‘de alpha en omega des verhaals’ is, blijkt in zoverre waar, dat ons schaakbord slechts de alfa en omega vormt. De tussenliggende letters bleven gereserveerd voor Ysabele. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Ook Ysabele en Assentijn hebben hun gebreken. Misschien dienen de onhoofse gedragingen van de jonkvrouw slechts om de edele inborst van Walewein te accentueren, maar intussen hééft ze dan toch maar de maker van de ‘duwiere stappans’ in de rivier laten werpen om het geheim er van te bewaren, wenst ze liever haar vader dood, dan dat ze haar ‘soeten amijs’ zou vergeten, en spoort ze Walewein aan om een weerloze vijand, Estor, te doden. Assentijn, die toch wel een dodelijke haat moet hebben opgevat tegen de ‘Christenhond’ Walewein, die hem van zijn dochter berooft en zoveel van zijn mannen heeft gedood, komt vrolijk meefeesten op Cardoel.
Toch, ondanks de vele gebreken en problemen waarvoor Penninc en Vostaert ons hebben geplaatst, kunnen we het volkomen met de laatste eens zijn, als hij schrijft: ‘Het dochtem scade, waert achter bleven die jeeste...’.
|
|