Is 't wijl in beetre dagen
Een vriend de Turksche trom
Niet onverdienstlijk bespeelde? -
Ach, ik weet zelf niet waarom.
Als we dit lyrische gedichtje met zijn ‘je ne sais quoi’ van weemoed niet alleen maar over ons laten komen, maar het goed lezen, dat wil zeggen ons de beschreven situatie duidelijk voor de geest proberen te halen, dan blijkt ons dat de hele zaak hoogst merkwaardig is.
Er is hier iemand aan het woord die telkens wanneer hij de klank van een waldhoorn opvangt, in schreien uitbarst, bij wijze van geconditioneerde reflex. Vreemder is het, dat bij ontstentenis van een waldhoorn ook een zo andersoortig instrument als een Turkse trom die ‘reflex’ kan teweegbrengen, en nòg vreemder, dat aan het slot van het gedicht de hele waldhoorn geëlimineerd blijkt te zijn uit de mogelijke verklaring van Paaltjens' gevoeligheid: een waldhoorn ontroert hem heftig, wellicht omdat een vriend de Turkse trom bespeelde.
Dat het hier niet om een vergissing gaat, maar om een wezenlijk element in Paaltjens' (of moet ik zeggen Haverschmidt's?) parodistisch vermogen, kunnen we misschien aannemelijk maken met argumenten ‘buiten de tekst’. Het gedicht Des zangers min begint als volgt:
De morgendamp hangt over 't veld,
En kleurt den herfstdraad wit.
Voor 't venster op de Hoogewoerd
Men ziet: een prachtige romantische aanhef, een zogenaamde ‘Natureingang’, van een gedicht dat zich afspeelt in het hart van Leiden, waar ‘veld’ en ‘herfstdraad’ net zo zeldzaam zijn (en waren) als dromedarissen in de Reguliersbreestraat.
Het tweede deel van Liefdewraak heeft deze aanhef:
Een dikke sneeuwlaag dekt den grond;
't Vriest dertig graad; de wind blaast fel;
't Is 's nachts om twalef uur.
De Natureingang raakt hier niet met het vervolg van het gedicht, maar met zichzelf in de knoop: een wolkenlaag bij dertig graden vorst is een onmogelijkheid. Voorbeelden van dit soort dingen liggen in Snikken en grimlachjes voor het grijpen. Het zijn geen vergissingen, maar parodistische handgrepen.
Niet feitelijk, maar wel ‘poëtisch’ onmogelijk is een formulering als ‘of ook wel’ in de tweede regel van Hoor ik op Sempre. We zitten met deze