Spektator. Jaargang 1
(1971-1972)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |||||||
F. Balk-Smit Duyzentkunst
| |||||||
[pagina 19]
| |||||||
spreken. Ook in de daarop volgende passage geeft Kooij zo veel argumenten tegen genoemde ‘view’ dat er niets anders op zit dan deze te verwerpen, in particular en in general, wat hij echter (zie boven) niet doet.
Een ander bezwaar van de view (trouwens van de hele ‘Sound Pattern’)Ga naar eind(1) is dat de relatie tussen de fonologische beschrijving en de fonetische wetenschap onduidelijk blijft (hoewel ‘phonetic’ en ‘phonological’ resp. ‘phonemic’ expliciet van elkaar worden onderscheiden), maar dat geldt ook voor de afdeling ‘Ambiguity and phonology’ van Kooij. Bij beiden betreft de term ‘phonetic’ in elk geval niet uitsluitend, en zelfs niet voornamelijk resultaten van geluids-fysisch en fysiologisch onderzoek van het mechanisme van spreken en verstaan.
Een andere representatieve passage is een zin uit de afdeling ‘Ambiguity and grammar’, waarin wordt meegedeeld: ‘interpretational and distributional data as adduced by Lakoff for
can only be used to argue for or against identity of grammatical deep structure, if it can also be argued that the grammatical description improves’ (p. 87, curs. v. mij).
Blijkens de context kan dit als volgt worden geparafraseerd: Lakoff gebruikt op een bepaalde manier gegevens om vast te stellen of een zin twee verschillende dieptestructuren heeft; dat mag hij alleen maar doen indien aangetoond kan worden dat dan de grammatische descriptie (van die zinnen?) verbetert.
De bewering heeft dus een algemene strekking: een bepaalde werkwijze is slechts dán verantwoord indien zij leidt tot een goede (in incidentele gevallen verbeterde) grammatische beschrijving. Misleidend is echter dat dit algemene principe niet wordt geadstrueerd door het specifieke geval waar het bij betrokken wordt. Het specifieke geval is als volgt. Lakoff bepleit twee verschillende dieptestructuren van
d.w.z. hij argumenteert ‘against identity of deep structure’ in ditgeval. Kooij daarentegen pleit vóór één dieptestructuur. Hij doet dat overtuigend, alleen zonder gebruik te maken van de door hem zelf gestelde voorwaarde, aan te tonen dat zijn beschrijving ‘beter’ is. Hij stelt namelijk geen criteria waaraan dat getoetst zou kunnen worden. Geen wonder, want dat zou o.a. de oplossing veronderstellen van het probleem van de empirische adekwaatheid en dat van noties als ‘eenvoud’, ‘veelomvattendheid’, ‘explicietheid’, even zovele eisen waaraan een ‘goede’ grammatische descriptie moet voldoen. Het blijft dan ook duister waarom | |||||||
[pagina 20]
| |||||||
een zo fundamentele en vanzelfsprekende eis als een zo goed mogelijke descriptie bij dit detail (De Instrumental with-phrase) plotseling opduikt. De geciteerde zin (‘interpretational...’) suggereert bovendien tezamen met het vervolg, dat interpretationele gegevens (en distributionele, maar dit laat ik even buiten beschouwing) onbruikbaar zijn als zodanig, al stáát er natuurlijk achter ‘as adduced by Lakoff’. Kooij's eigen argumentatie komt hier en daar zeker in aanmerking voor de kwalificatie ‘interpretational’. Zijn interpretationele gegevens wél bruikbaar ‘as adduced by Kooij’? Of zou hij zijn benadering zelf niet ‘interpretational’ willen noemen?
Vanzelfsprekend geeft een studie geen antwoord op alle vragen die zij bij een lezer oproept, maar in dit geval culmineren ze in de vraag: wat is het organisch en/of systematisch verband tussen alle kommentaren, kritieken, analyses, observaties, die op zichzelf zelden apert onjuist zijn?
Die samenhang is, dunkt mij, voornamelijk gelegen in een besef dat elke theorie of methode zijn feien heeft, ook een theorie die, met de allure van een omwenteling, een praktisch algemeen aanvaard stramien aan de taalwetenschap heeft verstrekt, verbonden met de naam Chomsky. De verdeling in ‘levels’ (fonologisch, syntactisch, onderscheiden van semantisch, etc.), noties als ‘Representation’, ‘Verbalizer’, ‘Topicalization’, ‘Configuration’, ‘Deep Structure’, ik noem er maar een paar, de weergave door middel van een diagram, de vergelijkingsbasis wel/niet grammaticaal, de plaatstoekenning en functie van ‘het lexicon’ (entries, [±] markering, etc.) - dit alles, (evenals de verwijzingstechnieken) zo typerend voor de TG-grammatica, is in ‘Ambiguity’ integraal overgenomen.
De vele bedenkingen die Kooij tegen bepaalde, incidenteel voorgestelde TG-beschrijvingen, of ook wel tegen theoretische TG-aspekten uitspreekt, leiden echter nooit tot een expliciet verwerpen van de essentialia van die theorie: nergens is echter ook sprake van een expliciet aanvaarden.
Deze hele ‘investigation of certain problems in its linguistic description’ is dan ook op te vatten als een demonstratie van Kooij's oordeel over de TG-theorie, die het beste getypeerd is met zijn eigen, reeds geciteerde woorden: hij accepteert deze theorie ‘in general without at the same time subscribing to all the implications it might have’.
Reserve ten aanzien van welke theorie dan ook is natuurlijk geboden, maar ik vind wel dat Kooij het belang van de TG-theorie, ook voor zijn eigen werk, erg onuitgesproken laat. Uit kleinigheden blijkt zelfs indirekt een zekere voorkeur voor, althans appreciatie van, ander taalkundig werk; zo spreekt hij b.v. van Sapir's ‘famous article’ van 1949 (p. 33, ik cursiveer), als ik het wel heb de enige keer dat hij een soort positief waarde-oordeel geeft (zij het via de waardering van derden). Chomsky daarentegen brengt het niet verder dan | |||||||
[pagina 21]
| |||||||
een ‘well-known example’ (p. 57).
Waardering en erkenning zijn evenwel als zodanig geen elementen van wetenschap; maar wel valt alle kommentaar en kritiek samen met een wetenschappelijke waardering, d.i. door argumenten gestaafd. Ik zal me dus verder beperken tot Kooij's argumenten.
Deze komen mij, hoewel vaak overtuigend, tamelijk heterogeen voor; soms zijn de formuleringen tegenstrijdig of circulair. Een voorbeeld.
Aan de orde is de zin (p. 70)
Het probleem is of de functie van de with-phrase ‘with the jar in the way’ moet worden gekarakteriseerd als ‘Cause’. ‘I would maintain’ aldus Kooij, ‘that in such sentences [als (2)] the with-phrases indeed do indicate no more than what by Schwartz has been called “attendant circumstance”, and that the different interpretations assigned to them are explainable by the sentence context’ (p.70). Zijn bezwaar tegen ‘Cause’ is ‘that is unnecessary, and unnecessary specifications should be avoided for reasons of economy of description. The fact that the position of the jar is the reason “he” cannot see the fish does not have to be explained by calling the with-phrase “Causal” since without that it is equally clear that “he” can't see the fish for some reason and that there is “Circumstance” which prevents it’ (p.70).
Dat is natuurlijk wel wáár, maar als redenering even bruikbaar om het omgekeerde te betogen, zo dat het betoogde een argument wordt tegen de voorgestane specificatie ‘Circumstance’ zelf. In plaats van ‘reason’ en ‘cause’ schrijf ik ‘situation’ en ‘circumstance’, die zich op gelijke manier tot elkaar verhouden: The fact that the position of the jar is the situation in which ‘he’ cannot see the fish does not have to be explained by calling the with-phrase ‘circumstantial’ since without that it is equally clear that ‘he’ can't see the fish in some situation, and that there is a ‘cause’ which prevents it.
Wel wordt iedere oorzaak gegeven in een omstandigheid, maar niet in iedere omstandigheid is een oorzaak gegeven; dát is niet omkeerbaar; het enige waardoor de aanduiding ‘circumstance’ geprefereerd zou kunnen worden boven ‘cause’ is dan ook dat ‘circumstance’ vaker waar is, omdat het vager is dan ‘cause’.
Voor àndere gevallen van with-phrases, zoals in (p. 71)
echter acht Kooij die vaagheid juist een bezwaar en verwerpt hij de term ‘Circumstance’; ten behoeve waarvan zegt hij er niet meteen bij, maar later zal blijken dat dat de term ‘Instrumental’ is (p. 79). Daarvóór meldt hij nog dat de ‘label’ ‘Manner’ bruikbaar is voor zinnen als | |||||||
[pagina 22]
| |||||||
omdat deze with-phrase ‘specifies the “way” in which the activity was performed’.
Deze ‘labels’ keurt hij goed, ‘not to deny that these catagories [Manner of Instrumental] can be regarded as developments of one and the same fundamental category “Circumstance”, but to illustrate that such a “development” can reach a point where it becomes necessary to recognize that there are in fact several different categories’ (p. 71).
Het inkonsekwente in deze verzameling argumenten is dat datgene wat wordt verworpen als ‘unnecessary’ (namelijk een precisering van de ‘Circumstance’, in dit geval ‘Cause’) onmiddellijk daarna wordt gepresenteerd als een mogelijke ‘ontwikkeling’-categorie (in dit geval ‘Manner’) waarvan de erkenning ‘necessary’ is.
Heterogene argumenten zei ik. Daarmee bedoel ik ook: dat in het ene geval argumenten worden aangevoerd waaraan in een ander, soortgelijk geval geheel wordt voorbijgezien, zodat datgene waar zij b.v. tegen pleiten toch wordt geaccepteerd (ad hoc - redeneren). In het volgende vinden we daar een voorbeeld van.
In de paragraaf ‘The sentence’ (p. 58 vlgg) staat: ‘As sentences will be regarded utterance types to which at least one grammatical structure can be assigned, in accordance with traditional practice. (...) As appears from the formulation “at least one grammatical structure” above, I will use the term “sentence” both for utterance types that have one grammatical structure and for utterance types that have more than one. I thus take exception to the terminology introduced in Katz and Postal (1964) and thereafter used in some other transformational publications where examples such as “They are flying planes” and “The shooting of the hunters was terrible” are referred to as “sentences” - terminal strings of formatives which represent more than one “sentoid” - a terminal string of formatives with its unique structural description. This terminology is unfortunate.....The suffix -oid for once usually indicates a phenomenon that, though similar to another phenomenon, is only defectively or partially identical with it’ (p. 58, 59).
Hier wordt bij uitzondering een beroep gedaan op de gangbare verwijzing van een term, of beter van een gedeelte van een term: een zeldzaam voorkomend suffix, -oid. (Waar moeten we eigenlijk mee vergelijken? ‘Negroid’ schiet me als enige te binnen.)
In andere gevallen blijft gangbaarheid van verwijzing geheel buiten beschouwing. ‘Instrumental’ is in dat opzicht echter even inadekwaat als ‘sentoid’, wat n.b. in de uitvoerige behandeling van ‘the notion “Instrumental”’ (p. 79 vlgg) onontkoombaar is geimpliceerd; desondanks blijft ‘Instrumental’ | |||||||
[pagina 23]
| |||||||
met kracht gehandhaafd. Wat mij betreft akkoord, maar dan óók ‘sentoid’ niet veroordelen.
De terminologie in dit ‘sentoid’-kader, en vooral de verantwoording daarvan schept nog meer moeilijkheden. Ik citeer verder.
‘Since the term “sentence” is traditionally related to the notion “utterance type with its grammatical structure”, it is unnatural to speak of a “sentoid” in all cases when a string of elements has only one grammatical structure, and to use the term “sentence” to refer to a string of elements that, strictly speaking, only has a shape, and not a grammatical structure. In fact, I would prefer to speak of two (or more) “sentences” in cases of grammatical homonymy; but since the criteria for homonymy are the issue here, I will use the term “sentence” as defined above. This might seem to imply that sentences that represent more than one grammatical structure are regarded as a special category, and that is exactly what will be maintained here. Contrary to for instance Kraak (1966) who maintains that homonymous sentences are not a special category for native speakers, I will assume that they are, both for the linguistic description and for native speakers.’ (p. 59-60). Even later lezen wij dat homonieme zinnen ‘do not have at the same time both structure A and structure B; from the viewpoint of a grammatical description they have either structure A or structure B. But since these two disjoint grammatical structures are represented by a sentence that is “same” as far as the words and morphemes it contains is concerned and its linear arrangement, it also follows that there may be instances of language use where such sentences are meant or understood to be “ambiguous” in the sense that they do mean two things “at the same time”’ (p. 66). Hier zitten we midden in de terminologische chaos.
1. ‘Sentence’ gebruikt Kooij (o.a.) voor ‘utterance types that have one grammatical structure’, d.i. voor een ‘terminal string of formatives with its unique structural description’, mits deze, naar ik aanneem, geen identieke - tweeling - terminal - string heeft. Kraak noemt dat een ‘sentoid’, ongeacht of er een identieke - tweeling - terminal - string is of niet.
2. ‘Sentence’ gebruikt Kooij óók voor ‘utterance types that have more than one [grammatical structure]’, d.i. een ‘terminal string of formatives which represent more than one “sentoid”’, oftewel een ‘string of elements that, strictly speaking, only has a shape, and not a grammatical structure’. Ook Kraak noemt dat een ‘sentence’.
3. ‘Sentence’ wordt traditioneel gebruikt voor ‘the notion utterance type with its grammatical structure’ (niet: ‘structures’), met één structuur dus, als genoemd sub 1. Daarom, aldus Kooij, is het onnatuurlijk de term ‘sentence’ | |||||||
[pagina 24]
| |||||||
te gebruiken voor een ‘string of elements that...only has a shape and not a grammatical structure’. Zelf doet hij dat echter wel (zie sub 2.), zij het niet uitsluitend. Hierbij komt nog de complicatie dat de traditie dat óók doet (b.v. waar sprake is van een ‘zin (sentence) met twee betekenissen’). De traditie vervalt dus als ‘onnatuurlijkheids’-argument geheel.
4. Kooij zou bij voorkeur van twee (of meer) ‘sentences’ willen spreken in gevallen van grammaticale homonymie (zie citaat); (naar ik aanneem zou dan het aantal ‘sentences’ corresponderen met het aantal identieke eindreeksen). Hij zou dat liever doen, maar doet het niet, om redenen van properheid. Toch zou het niet ‘onnatuurlijk’ zijn, ‘since the term “sentence” is traditionally related to the notion “utterance type with its grammatical structure”’. De voorkeur schrijf ik dan ook toe aan de natuurlijkheid.
5. De term ‘sentence’ (zie sub 2) wordt (mede) gebruikt voor een utterance type dat twee (of meer) strukturen heeft, laten we ze even A en B noemen. Later lezen we echter dat zo'n ‘sentence’ niet ‘at the same time both structure A and structure B’ heeft, maar ‘either structure A or structure B’. Niet allebei tegelijk dus. Maar wanneer dan A en wanneer B? Daarop zie ik maar één antwoord: ‘A’ wanneer de sentence beschouwd wordt als eindreeks van diagram A, en ‘B’ wanneer de sentence wordt beschouwd als eindreeks van diagram B. Natuurlijk heeft zo beschouwd een eindreeks nooit tegelijkertijd twee strukturen. Van twee strukturen is slechts sprake als men de woordopeenvolging beschouwt afgezien van het diagram.
Uit deze 5 punten destilleer ik het volgende. Speciaal het vermelden van een niet gevolgde niet-gemotiveerde voorkeur (zie sub 4) is symptomatisch voor de ambivalentie, evenals het ad-hoc-beroep op de traditie (zie sub 3). Die traditie is zélf ‘ambivalent’. Immers: ‘Sentence’ refereert traditioneel zowel aan a. ‘Woordopeenvolging W tezamen met één bepaalde unieke grammatische struktuur A’, als aan b. ‘Dezelfde woordopeenvolging W, maar tezamen met één bepaalde (andere) struktuur B’, als aan c. ‘Enige woordopeenvolging, afgezien van welke unieke grammatische struktuur dan ook’ (dus uitsluitend lineair etc. beschouwd).
Een diagram resulterend in Eindreeks E drukt helaas niet uit of een eventueel anders gestruktureerd diagram resulteert in een identieke eindreeks E, d.w.z. identiek in ‘woorden, morfemen en lineaire struktuur’. Dat diagram vormt dan ook ‘the viewpoint of a grammatical description’ van waaruit nooit ‘both...and’, maar uitsluitend ‘either...or’ geldt.
De door Kooij verworpen wijze waarop Kraak (c.s.) de termen ‘sentence’ en | |||||||
[pagina 25]
| |||||||
‘sentoid’ gebruikt, heeft tenminste het voordeel dat die termen weergeven of de diagramstruktuur mede wordt uitgedrukt (door ‘sentence’ niet, door ‘sentoid’ wel), en dat zo de ambiguiteit van de traditionele ‘sentence’ wordt opgeheven; en het veel kleinere nadeel dat zij de woordopeenvolgingen met één struktuur niet onderscheidt van die met meer strukturen.
Zoals gezegd, per diagram komt dat onderscheid niet tot uitdrukking, noch bij Kraak, noch bij Kooij, noch bij wie dan ook.
Dat de meerstrukturige utterance types, ‘sentences’ bij Kooij én Kraak, een ‘special catagory’ vormen blijkt uit het blote feit dat in hun beider beschrijvingen aan sommige eindreeksen één diagram (‘dieptestruktuur’) en aan andere meer diagrammen (‘dieptestrukturen’) ten grondslag liggen. Kooij's aanmerkingen op Kraak in dit verband blijven dan ook wazig, vooral omdat het belang van de ‘native speaker’ en dat van de ‘linguistic description’ niet scherp gescheiden worden. Wel vindt men op p. 61 de waarschuwing dat men ‘careful’ moet zijn ‘with admitting evidence from psycholinguistic research in the defence of one view of linguistic description against another’. In de betreffende context echter wordt onmerkbaar, maar wel onvoorzichtig, een bedenkelijke overgang gemaakt. Wat eerst wordt aangeduid als een ‘assumption’, of een conclusie daaruit, of als een ‘view’, met betrekking tot de ‘special category’, wordt in de slotzin over dit onderwerp ineens aangemerkt als een fact (p. 60-61).
Tot slot enkele opmerkingen over de meest fundamentele, expliciet gestelde vraag in dit boek: ‘Why are some sentences of a language viewed as grammatically having more than one structure?’
Wel: ‘As for this question, its answers may, very generally, be formulated as follows: a grammatical description that is not capable of assigning more than one structure to some sentences is inadequate.’ (p. 64).
Maar, nietwaard, waarom is een grammatische beschrijving die niet in staat is meer dan één grammatische struktuur aan sommige zinnen toe te kennen inadekwaat? Omdat sommige zinnen van een taal worden gezien als zijnde in het bezit van meer dan één grammatische struktuur.
Neen. Een veel belangrijker bijdrage aan het antwoord op de gestelde veelomvattende vraag is de discussie met Lakoff over
Het klemmende probleem hier is: is deze zin homoniem? oftewel: zijn er twee dieptestrukturen?
Lakoff zegt van wel (vgl. pag 19). Hij betoogt dat bij de ene dieptestruktuur de parafrase geldt. (la) ‘I used a knife to cut my finger’, en bij de | |||||||
[pagina 26]
| |||||||
andere niet, en dat dit correspondeert met de interpretatie ‘ik deed het opzettelijk’, resp. ‘ik deed het per ongeluk’. Eén van Lakoff's vele toelichtingen is dat de ene interpretatie de toevoeging ‘carefully’ toelaat en de andere niet; immers ‘I carefully cut my finger with a knife’ sluit ‘per ongeluk’ uit. Kooij merkt naar aanleiding daarvan lakoniek op dat ‘the limits of expediency of such a line of reasoning are reached when we observe that “on purpose” rules out the “accidental” interpretation and “by accident” the “purposive” interpretation’ (p. 84).
Die opmerking is hoogst verhelderend, en zou, uitgewerkt, tot één der criteria voor strukturele homonymie kunnen leiden, door een opmerkelijke konsekwentie. Niemand verhindert ons immers
in het ene geval te interpreteren als
en in het andere als
en in (5b) een dieptestruktuur met iets als ‘misbruik’ aan te nemen (zoals Lakoff ‘use to’ aanneemt bij interpretatie (1a) in de dieptestruktuur). Ook hier sluiten ‘uit liefde’ en ‘uit berekening’ elkaar uit.
Waarschijnlijk vindt men dit, met mij, een absurde benadering van (5), maar met die opinie kan men niet volstaan.
Zolang niet is aangetoond dat de ‘interpretational data’ hier anders, of anders ‘adduced’ zijn dan in het geval Lakoff, zo lang is de struktuur van ‘Jan trouwt met Marietje’ even homoniem als die van ‘I cut my finger with a knife’; of omgekeerd, zó lang zijn de voorstellen van Lakoff t.a.v. ‘l cut my finger with a knife’ even absurd als de hierboven gedane ten aanzien van ‘Jan trouwt met Marietje’.
Juist het stelselmatig trekken van absurde konsekwenties (het kan natuurlijk veel absurder) kan het vinden van criteria voor de geldigheid van gebruikte arguementen bevorderen. Criteria die dan wel wat specifieker moeten zijn dan ‘een zo goed mogelijke grammatische beschrijving’. Zo'n werkwijze beantwoordt misschien niet geheel aan de eisen van twijfel en voorzichtigheid die ons in dit onderzoek worden voorgehouden. Maar ook, en juist de zo ongewisse ‘interpretational data’, mét het hanteren ervan, moet geanalyseerd worden. Desnoods met een vergrote kans zich -by accident- In de Vingers te Snijden.
Amsterdam,
|
|