't Eerste Deel, van Sparens Vreughden-Bron(1643)–Anoniem Sparens Vreughden-Bron– AuteursrechtvrijUytstortende Ueel Nieuwe als Singens waerdighe Deuntjens Vorige Volgende [pagina 71] [p. 71] Thirsus vreughde. Stemme: Schoon Bloem gewas en, &c. KOm gaenwe soete Harderin, Alwaer ons Philis wacht, En d’Herders die-der steedts in Min, Besteden dagh en nacht, Op dat ick my aldaer vertoon, Met dese Roose-Krans, Voor Min genoten tot mijn loon, Ay gaen-we aen den Dans. 2 Hoe sal ick overschoone Maeght, Vergelden dese deugt, [pagina 72] [p. 72] ‘k Sweer ghy-me meer en meer behaeght, Mijn hert sprinckt op van vreught, Terwijlen dat ick nu geniet, Het geen ick heb begeert, Nu acht ick geen geleen verdriet, Hoe seer ‘t my heeft verteert. 3 My dunckt ick hoor van verr’ Abre Verbreyden uwen naem, Wt Sparens Velden tot in Stee, Door de bevruchte Faem: En siet de gantsche Herders schaer, Verwondert staen als stom, Door dese onverwachte Maer, Daer op dat ick nu roem. 4 En hoe Philander aen Lerind, Vernieuwet sijne klacht, Met Coridon die Daphne Mint, Waerom sy hem veracht, Daer sult ghy als een Baecke zijn, En worden seer geroemt, [pagina 73] [p. 73] Om datje hebt verlicht mijn pijn, V jeught die eeuwigh bloemt. Een de Eer. Vorige Volgende