't Eerste Deel, van Sparens Vreughden-Bron(1643)–Anoniem Sparens Vreughden-Bron– AuteursrechtvrijUytstortende Ueel Nieuwe als Singens waerdighe Deuntjens Vorige Volgende [Myn Beesjens om haer Herder, uyt mee-dogen] Stemme: Ceste cruelle. MYn Beesjens om haer Herder, uyt mee-dogen, Gaen treurigh grasen door de groene Wey, De Boomtjens zijn met mijn bewoghen, En d’Echo bootst my nae, een droef geschrey: Iae self de steenen, Schijnen (hoe verhart) Met my te weenen, Om my groote smart, Daer me Lerind my tart. [pagina 35] [p. 35] 3 En sal dit al o straffe Herderinne, V keysele boesem kneden nimmermeer? Ick die u draegh gestaege Minne, En sal ick niet, genieten eens de eer, Dat ick mach roemen, V Dienaer te zijn, Ey schoone Bloeme, Koom verlicht mijn pijn. En zijt mijn Medecijn. 3 Soo sal u den Hemel weder loonen, En seg’ u en u Wolligh-rijcke Vee, De Maeghden sullen u met kransjens kroonen, Gehecht heel cierlick op mijn gebee, Laet u bewegen, Lieve Herders Kindt, En zijt genegen, Die u heeft gesindt, En als sijn schat bemint. Een de Eer. Vorige Volgende