Sommighe leerachtighe geestelijcke liedekens
(1609)–Anoniem Sommighe leerachtighe geestelijcke liedekens– AuteursrechtvrijNa de wijse: Ick roep u, O Hemelsche Vader aen.Singt met aendacht Ick bid u Hemelsche Vader mijn
Wilt mijn ghebedt ontfangenGa naar margenoota
Wilt mijner doch ghenadich zijn,
Al door de goetheyt dijn,
| |
[pagina 570]
| |
Toont my u claer aenschijn,
Ga naar margenootb Na u staet mijn verlanghen.
2 Mijn sonden, o Heer, berouwen my seer,
Ga naar margenootc Och wiltse my vergheven,
Ga naar margenootd En vernieut my noch altijt meer,
Ga naar margenoote Dat ick my heel omkeer,
Dat waer wel mijn begeer,
Na uwe woort te leven.
3 Maeckt my doch weerdich, o Heer jent,
Ga naar margenootfEen steen tot uwen Tempel
Ga naar margenootg Gefondeert op het fondament,
Ga naar margenooth Christum u Soon bekent,
Ga naar margenoot+ Dien ghy hier hebt gesent,
Ga naar margenooti Ons tot een exempel.
4Ga naar margenootk Den wegh die hy is voorgegaen,
Die valt mijn vleesch seer banghe,
Dus wilt my Heer altijt bystaen,
In geenen noot versmaen,
Houdt my op de rechte baen
Dat bid ick u door sanghe.
5 Come my te hulpe o Vader goet,
Ga naar margenootl Wilt mijn geloof vermeeren,
Ga naar margenootm Een bloeyende ranck uws wijnstocx soet
Maeckt my al metter spoet,
Die na uwen wille doet
dat is al mijn begheeren.
6 Wilt my hier oock maken bequaem
O Heere der heyrscharen,
Ga naar margenootn Een lidt te zijn aen u lichaem
Ga naar margenootoGhy dat haest, so ick raem,
| |
[pagina 571]
| |
Door u heylighe naem,
Ga naar margenootp Wilt my van t'quaet bewaren.
7Ga naar margenootq In sonden ben ick ontfanghen hier
End oock daer in gheboren,
Ga naar margenootr Mijn boose vleesch en heeft gheen tier,
Het houdt geern sijn manier,
Helpt my dat ick t'bestier
Of t'is met my verloren.
8 O Heer, nu wilt my geven raet,
Wat sal ick doch beginnen?
Mijn vleesch is gheneghen tot quaet,
De Gheest dat wederstaet,Ga naar margenoots
Ick roep tot u om baet,
Dat ick t'mochte overwinnen.
9 Weest niet verslaghen, leden teer,
Ga naar margenoott Ick sal u haest ontladen,
Al stelt hem u vleesch seer hart te weer,
Drucket doch altijt neer,
En schickt u na mijn leer,
Ick sal u niet versmaden.
10 Van tvleesch u niet verwinnen laet,
Nu, noch tot geenen tijden
Ick sal u haest comen te baet
Mijn woort stelt u de maet,
Besiet wat daer in staet,
Dat sal u doen verblijden.
11 Merckt wat haer wert belooft gewis,
Die hier tvleesch overwinnen,
Ga naar margenootv Sy sullen ontfaen de croon gheris,
Dus weest blijde en fris,
| |
[pagina 572]
| |
Ga naar margenootx Daer vreucht sonder eynd' is,
Die gheen mensch en can versinnen.
12 Dus strijdt volherdich tot der doot,
Ga naar margenooty Ick sal u niet verlaten,
Ga naar margenoot+ Maer helpen u uyt aller noot,
Ga naar margenoot+ Wt rechter liefden bloot,
Door barmherticheyt groot,
Wilt dit in u herte baren.
Ga naar margenootz 13 Ick sal cieren, met cleeders wit,
Die hier volherdich strijden,
Dus door t'gheloof,Ga naar margenoota waeckt ende bidt,
V sal ghebeuren dit,
Ga naar margenootb Dat ghy op mijn stoel sit,
Sonder eynde noch tijden.
14 Troost u met dees beloften reyn,
O Ghy mijn uytvercooren,
Mijn goet sal u worden ghemeyn,
En acht doch dit niet cleyn,
In mijn rijck certeyn,
Daer sult ghy vreucht oorbooren.
15 Die dit lideeken heeft ghestelt,
Ende eerstmael ginck dichten,
Wort van sijn vleesch seere ghequelt,
Den gheest doet het oock ghewelt
Sijn lust ter nedervelt,
O Heer door u verlichten.
|
|