Sommighe leerachtighe geestelijcke liedekens
(1609)–Anoniem Sommighe leerachtighe geestelijcke liedekens– AuteursrechtvrijNa de wijse: O lustelijcke Mey ghy staet in saysoen.Singt met aendacht. | |
[pagina 532]
| |
Broeders en Susters Christi uytvercoren,
Ga naar margenoota Een liedt wilt hooren,
Ga naar margenoot+ Van des Heeren Ghemeynte oft Stadt delicaet,
Die metter daet reun int gelaet,
Op een hooghe Berch start na Schrifts ons sluyten,
Heerlijck verciert, door sgheests virtuyten,
Van binnen en buyten.
2 Dese nieuwe stadt niet om vol loven,
Ga naar margenootb Ghedaelt van boven,
Is als vercierde bruyt, haren man toebereyt,
Haer Majesteyt, so schrift verbreyt,
Ga naar margenootc Dat is Gods heerlijckheyt, wiens licht [sal] schijnen,
Is als de steen Iaspic, niet om verfijnen, Christalijnen.
3Ga naar margenootd Groote hooge mueren heeft dees stede
Twaelf poorten mede,
En op de poorten twaelf Engelen excelent,
Twelck is bekent t'geslachte jent,
Israels reverent van bouwerck crachtich,
Ga naar margenoote Is dese Stadt, en louter gout waerachtich,
Sterck en machtich.
4Ga naar margenootf Den gront der mueren, en der stadt vertuerlijck
Is verciert puerlijck,
Ga naar margenootg Met gesteenten costelijcker dan den Robijn,
Ga naar margenooth De Poorten fijn twaelf zijn
Ga naar margenoot+ want de heerlijcheyt Gods verciertse claerlijc
Ga naar margenoot+ Openbaerlijck.
| |
[pagina 533]
| |
5Ga naar margenooti De vercoren Heydenen generalich
Die werden salich,
Wandelen in dat selve licht sonder verdriet,Ga naar margenoot+
Ga naar margenootk De Poorten siet//na schrifts bediet,
Worden gesloten niet en boven desen,
Daer en is nochte en sal oock gheresen,
Ga naar margenootl Geen nacht wesen,
6 [Al] louter waterstroom, claer cristalinich,Ga naar margenoot+
Seer medecinichGa naar margenootm
Gaet vanden stoel Gods en des lams die menichvoutGa naar margenoot+
het hout seer soet, des levens goet,Ga naar margenoot+
Staet oock aen des stroom vloet, welck hout eersameGa naar margenootn
Ga naar margenooto Geeft alle maenden sijn vruchten bequameGa naar margenoot+
Hooch van fame.Ga naar margenoot+
7 De bladeren des houts smakende keestich
Die dienen gheestich,
Totter gesonthede der Heydenen eenpaer
Ga naar margenootq Sy zijn voorwaer//Gods//volck eerbaer,Ga naar margenootp
En hy selfs God met haer, is haer God medeGa naar margenoot+
D'eerde der Heydenen in heerlijckhede,Ga naar margenoot+
Is in die stede.Ga naar margenoots
8 Niet onreyns en mach in dees stede blijckenGa naar margenoot+
Maer moet uytwijcken,Ga naar margenoot+
Al dat daer grouwel doet, oft leughen groot oft cleyn,Ga naar margenoot+
Ga naar margenootr Maer die certeyn//in boeck ghemeyn,Ga naar margenoot+
Des lammekens heel reyn//vast staen gheschreven,Ga naar margenootv
Ga naar margenoott Die sullen met God in sijn stadt verheven,Ga naar margenootk
| |
[pagina 534]
| |
D'eeuwich leven.
9Ga naar margenootx Dese ghemeynte oft stadt Gods cierich
Begint eerst vyerich,
Hier in den geest maer sal hier namaels zijn parfeckt
Ga naar margenooty Want onbevleckt//heeft God verweckt,
Ga naar margenoot+ Een volc sijn woort subject uyt lam gesproten
Ga naar margenootz Die zijn van s'gheests salve doorgooten,
Rechte huysghenooten.
10Ga naar margenoota Als huysgenooten in Gods stadt eerweerdich,
Zijnde boetveerdich,
Ga naar margenootb Leven des borghers na een reghel oft statuyt,
Ga naar margenootc Wt wien deucht spruyt//met nieu gheluyt
Ga naar margenootd Als t'lams vercierde bruyt//van welcker leden,
Ga naar margenoote Christus het hooft is, als een svorst des vreden.
Ga naar margenoot+ Reyn van seden.
11Ga naar margenootg Vleesch en been van Christus ghebeente
Ga naar margenootf Is dees ghemeente,
Ga naar margenooth Ghereynicht zijnde door dat waterbadt in t'woort
Ga naar margenoot+ In als accoort//alsoot behoort,
Ga naar margenooti Sleicht en recht gaende boort,Ga naar margenootk maer die twist drijven.
Die moeten als de fugitijven
Buyten blijven.
12 T'uren Ierusalem als tempel ydoone
Een huys heel schoone,
Ga naar margenootl Daer niet dan vreedich, heylich volck mach zijn versaemt,
Ga naar margenoot+ Gods stadt befaemt, reyn ongheblaemt,
Ga naar margenoot+ Duyve, Arcke ghenaemt, tot t'goe genegen,
| |
[pagina 535]
| |
Ga naar margenootm D'oude is vergaen, daer is al nieus bedeghen
Door Gods segen.Ga naar margenoot+
13Ga naar margenootn De twaelf poorten van Israels gheslachte
Seer groot van machte,
Ga naar margenooto Dats de leeringhe der Apostelen Christi,
Waer door wy//comen na by,Ga naar margenoot+
T'nieu Ierusalem vry, en daer is vonden,
Geen ander wegh, so ons der schriften gronden
Claer oorconden.
14Ga naar margenootp Christus is desen eenigen wegh puere
Ga naar margenootq En open deure,
Van t'schaepstal (der ghemeynten) zijnde de inganck,
Ons leven lanck//t'cruyce lijden stranck,
Ende t'vervolche bedwanck, moeten wy smaken,
Ga naar margenootr T'gheloof als gout, moet hier door sulcke saken
Int vyer blaken.
15Ga naar margenoots S'Heeren stadt heeft oock Enghelen in nooden,
Dat zijn sendi boden,Ga naar margenoot+
Ga naar margenoott Versegelde knechten uytvercoorenGa naar margenoot+
Hoe sy bespot, hier zijn als sot,
Ga naar margenootv Hen pont, na Gods gebodt sy niet begraven
Ga naar margenootx Maer t'volc Christi, met s'gheests vercierde gaven
Spijsen, laven.Ga naar margenoot+
16 Dees leeraers (als mueren) door twoorts belijden
Gods staet bevrijden,
Voor de vyanden,Ga naar margenooty en tuynen s'Heeren wijngaert,
So wert bewaert//Gods stadt vermaert,
Ga naar margenootz Van de snoo Vossen aert, want t'allen ende
| |
[pagina 536]
| |
Ga naar margenoota Oncruyt suerdeech moetmen uyt Gods huys vaghen
En verjaghen,
17Ga naar margenootb Dees Heylige stadt, dient Sonne noch Mane,
Ga naar margenoot+ Om t'licht t'ontfanc,
Want God verlichtse, door Christum mijnen Gheest
Voor gheen tempeest, zijnde bevreest,
Maer smaecken des woorts keest, verlicht van binne,
Zijnse, dat syt (als gelange sinnen)
Als verwinnen
18Ga naar margenootc O Ierusalem heylich stadt des Heeren
V salmen eeren,
In allen eynden der aerden noch mettertijt,
Voor God ghy zijt gebenedijt,
wiens mueren breet en wijt, zijn vast geseten
Ga naar margenootd Op de Apostels gront en Propheten,
Vol van tgeests secreten.
19Ga naar margenoote Der stadt poorten oft deuren sonder vlecken,
Ga naar margenoot+ daer in te trecken,
Voor de boetveerdige alle tijt open staen,
die daer in gaen quijt schelden ontfaen,
Van datse hebben misdaen, en t'ghests ghesichten,
Can d'inwoonders van dees stadt soo verlichten,
datse elck stichten
20Ga naar margenootf Des levens waterstroom claer int uytbloeyen,
Dat s'Gheests bespoeyen,
can de sielen troostelijc door sHeeren woort vol
Welck woort bevroen//gesontheyt coen,
| |
[pagina 537]
| |
Geeft als bladeren groen, dien die waerachtich,
Wt d'Heydenschap bekeeren eendrachtich,
Tot God Almachtich.
21Ga naar margenootg Alle bekeerde heylige Gods knechten,
Verciert na rechten,
Tlams naem als teecken int voorhoofd hebbende ontfaenGa naar margenoot+
Des woorts vermaen, zijnde onderdaen,
Binnen in gaen en staen, s'Heeren litmaten,
Toonende t'sijne Gods onsaten
Vol charitaten.
22 Dese bekennen de waerheyt vrymoedich
Als die voorspoedich,
Ga naar margenooth Versegelt zijn met des heylichs Geests onderpant
aen elcken cant, als nieu vetplant
Bruycken sy s'Gheests verstant, ende niet schamen,Ga naar margenoot+
Te belijden t'geloove na tbetamen,Ga naar margenooti
Thaerder vromen,
23 Gods bevel gehoorsamich sy volbringen
In alle dingen,
Ga naar margenootk Voor Godt (inder waerheyt levende onbesmet)
Elck Christen let, leerende net,
Onderhouden Gods wet, dies sy vol trouwen
Gods claer aenschijn, als de reyne IonckfrouwenGa naar margenootl
Sullen aenschouwen.Ga naar margenoot+
24 Ia tsijnder tijt Christus int openbaren,Ga naar margenoot+
Salse verclaren.
| |
[pagina 538]
| |
Ende werden hem dan volcomelijck gelijck,
Ga naar margenootm Sonder beswijck, sullen Gods rijck,
Ga naar margenoot+ Besitten autentijck, met blinckende cleeren,
Ga naar margenootn Voor God en t'lam eeuwelijck int regneren,
Glorieren.
25 Aldus werden gheloont des geests ghesinde
Christus beminde,
Ga naar margenooto Die in God volstandich zijn tot in den en[t]
Broeders bekent//gheensins afwent,
Van Zyons Fondament, ghy sult by desen
Ga naar margenoot+ Als Gods vercierde bruyt reyn uytghelesen,
Salich wesen.
26 By wat ghemeynte, door des gheests verstercken
Machmen mercken,
De heerlijck cieragie in dit liedt verhaelt,
Gheestich doorstraelt is daer onghefaelt,
Ga naar margenootp Gods stadt ned' gedaelt Zyon vreuchdich,
Salich sijn sy, die daer als boomen jeuchdich
Bloeyen jeuchdich.
|
|