Sommighe leerachtighe geestelijcke liedekens
(1609)–Anoniem Sommighe leerachtighe geestelijcke liedekens– AuteursrechtvrijNa de wijse, O schoonste boven alle kinderen der menschen, etc. Ofte Heere staet doch altijt in mijnen sinne.Singt met aendacht.
Ga naar margenoota Rocken van vellen, dat waren de habijten
Van onse voorouders int Paradijs
Dit diende henlieden al meer tot verwijten
Dan tot haren roem glory, lof ende prijs.
Ga naar margenootb 2 Want dat wy nu oock cleederen behoeven
Is door de sonde gecomen by,
Tmach ons wel min verheugen, dan bedroeven
Als wy recht bedencken wat die oorsake zy.
3 Als wy de oorsake wel begronden
Dragen wy niet als een schandich cieraet
Dagelijcx t'gedenckteken der sonden
Tot bewijs van onser voorouderen misdaden
4Ga naar margenootc Wat willen wy dan proncken ofte pralen
Oft hebben lust in cleederen jent
Ga naar margenootd Hem lof en asschen, den hooghen moet laet dalen
Ga naar margenoote Want den mensch en is maer schandich bekent.
5 So wie de rechte vreese des Heeren
Heeft, en hem selven wel gade slaet
Hy sal hem wel anders te cleeden leeren
| |
[pagina 445]
| |
Dan de werelt die al int quade staet.Ga naar margenootf
6 Iacob heeft door de vreese Gods geboden
Sijn huysghesin datsy wech souden doen,
Ga naar margenootg Ende haer reynigen van de vremde Goden
En veranderen haer cleederen fatsoen.
7 Terstont sy alle hare afgoden gaven
Trocken van haer ooren de spantselen ront,
Dese ginck Iacob wech doen end begraven
Onder een eycke, die by Sichem stont
8 Al moeste Hester draghen van goudeGa naar margenooth
Costelijck cieraet, de wijse vrouwe cloeck
Die sprack, o Heer, ghy weet dat ic dit houde
Als oft maer en waer, eenen onreynen doec
9Ga naar margenooti Al ginc haer Iudich wasschen end salven
Vercieren met schoone cleederen propijs,Ga naar margenoot+
Ten gheschiede niet van dertelheyts halven,
Maer om vermeerderen des Heeren prijs.
10Ga naar margenootk Costelijcke salven, cleederen en croonen
Hadden in de wet een gheestelijck bedietGa naar margenoot+
Niemant en mach hem daerinne nu verschoonenGa naar margenoot+
Als men de woorden Petri wel insiet,Ga naar margenoot+
11Ga naar margenootl De vrouwen en sullen haer niet vercierenGa naar margenoot+
Wtwendich, met cleederen oft gout, Maer met eenen geest stil ende goedertieren
Inwendich voor God geestelijc menichfout
12 Desselven van gelijcken ooc ghy mannen
Woont met verstant secht hy by haer
Een Christelijck man int huwelijc gespannen
Ga naar margenootm moet wesen een voorbeelt sijnen wijf eerbaer.
13Ga naar margenootn Nadien den man de wijsheyt is bevolen
| |
[pagina 446]
| |
Te dragen, by t'vrouwelijc vaetgen cranck,
So moet hy haer voorgaen sonder verdolen,
Ga naar margenooto gelijc Christus sijn gemeente wets den ganc.
14 Dus cleederen tot cieragie aentrocken
Ga naar margenootp En can geen Heylige voegen, wel,
Ga naar margenootq Hebben wy slechs om voeden en om decken
Seyt Paulus, laet ons genoegen, snel,
15 In pelsen en in Geyten vellen,
Ga naar margenootr Gingen de Heylighen excellent,
Sy en waren niet des werelts gesellen
Ga naar margenoot+ want de werelt was daer onweerdich bekent.
16Ga naar margenoots Van Elias cleedinge wy lesen
Ga naar margenoot+ Een rouwe huyt droech hy aen't lijf,
Ga naar margenoot+ Ioannem de Dooper van Christo gepresen,
Ga naar margenoot+ Sober en ootmoedich was al zijn bedrijf.
Ga naar margenootv Siet die in heerlijcke cleederen sachtich
Ga naar margenoot+ End in wellusten leven coen,
Die zijn inde hoven der Coningen machtich
Siet of de Christenen so moghen doen.
18Ga naar margenootw Christus had eenen rock die al van boven
Tot onder gewricht was sonder naet,
Den Heer wien alle tongen moeten loven
Men leest niet dat hy droech costelijc cieraet.
19Ga naar margenootx Herodes in schoon cleederen geseten
Ga naar margenoot+ Op de eere Gods en heeft hy niet geschaft
Ga naar margenoot+ Hy was terstont vande wormen ghegheten
Sijn hoveerdich wesen was van God gestraft.
20Ga naar margenooty Gods genade na des Apostels woorden
| |
[pagina 447]
| |
Leert ons sober en matelijck te zijn,
Laet ons dan mijden overvloet in boorden
Van zijde floweel, en groote lobben fijn,
21 Gheen hypocrijtich wesen ick en prijse
Oft hem te cleeden vreemt ende verkeert,
Maer datmen sal dragen na des lants wijse
Ga naar margenootz Een tamelijck cleet so de Schriftuere leert.
22 Wat de Godsalicheyt door goede wercken
Bewijsen, voor cleedinghe betaemt
Door de vreese Gods laetet ons wel bemercken,
Dat ons te recht de werelt niet en blaemt.
23 Maer boven al, O Broeders wilt beschermen
Den inwendigen mensche, en so Paulus seyt
Ga naar margenoota Treckt u selven aen een hertelijck ontfarmen
Vriendelijckheyt ende ootmoedicheyt.
24 Sachtmoedicheyt, verduldicheyt oock medeGa naar margenoot+
Ga naar margenootb En boven al tot eenen gordel bandt,
Ga naar margenootc De liefde daer toe den Goddelijcken vrede,
Moet behouden int herte de overhant.Ga naar margenoot+
25 Die dus ghecleet sullen zijn bevondenGa naar margenoot+
Ga naar margenootd En werden in s'Heeren toecomste naeckt,
Het sterfelijck wesen slal al zijn verslonden,Ga naar margenoot+
Ga naar margenoote Haer lichamen sullen heerlijc zijn gemaect.
| |
[pagina 448]
| |
Te recht mach hy zijn blijde
Die t'vleesch verwonnen heeft
End is bevrijdt van nijde,
Die t'fenijnich serpent gheeft,
Ga naar margenoota Die de boosheyt can haten,
End t'goet toestaen,
Ga naar margenootb Den ouden Adam heeft verlaten
Ga naar margenoot+ End den nieuwen aenghedaen.
2 Die hem bevint van binnen,
Te sijne welgherust,
Ende met hert ende sinnen
Om weldoen heeft goeden lust,
Als hem boose ghedachten
Oock comen aen,
Dat hy die door Gods hulpe en crachten
Verslaen end verwinnen can.
3Ga naar margenootc Die hem oock can vervreuchden
In lijden en verdriet,
Ga naar margenootd Ende loonen met deuchden
T'quaet en t'leet dat hem gheschiet
Noch en begheert gheen wraeckt,
Van sijn partijen,
Maer beveelt God gheheel de saken,
Ga naar margenoote End bidt voor die hem benijen,
4Ga naar margenootf Diet hem niet laet verdrieten,
Ga naar margenoot+ Als hy wort ghecastijt
Ga naar margenoot+ Maer wil dat wel ghenieten,
Denckt op den voorleden tijt
Dat hyt door sijne sonden,
Wel heeft verdient,
| |
[pagina 449]
| |
Ende danckt God in allen stonden
Diet hem seynt als een goet vrient.
5 Ende stelt oock voor ooghen
Het lijden Christi bloot,
Twelck hy wilde ghedooghen,Ga naar margenootg
Voor ons arme sondaers groot,
Dat hy oock uyt ghenaden
Belooft heeft claer,
Dat hy die t'cruys hebben gheladen
Troosten sal, end zijn by haer.
6 En dat hy haer wil gheven,
Daer toe sijn eeuwich rijck,
Ende bevrijden van sneven,
Afvaghen sonder beswijck,
Ga naar margenooth De tranen van haer wanghen
Breedt ende wijdt,Ga naar margenoot+
Die sulcken troost al heeft ontfanghen,
Mach te recht wel zijn verblijdt.
|
|