Sommighe leerachtighe geestelijcke liedekens
(1609)–Anoniem Sommighe leerachtighe geestelijcke liedekens– Auteursrechtvrij
[pagina 314]
| |
op de wijse van den 23. Psalm. Mijn Godt hoedt my, als eeqq herder gepresen.Singt met aendacht. Och wie sal my al met verstande leereqq,
Die rechte waerheyrt uyt dat woordt des Heeren,
Ga naar margenoota Wat giericheyt is en wat zijn haer vruchten,
Die my so menichmale doet versuchten,
Want tis voor God een grouwelijc afgrijsen,
Ga naar margenootb Daerom wil ick den barmhertigen prijsen,
2 Wel dien die den nootdruftigeqq versaden,
Ga naar margenootf God sal hem verlossen alvanden quaden,
Ga naar margenoot+ En behouden in den noot by den leven,
Ga naar margenoot+ Noch niet in sijn vyanden handen geven,
Ga naar margenootd Maer sal hem vertroosten in druck en lijdeqq,
Ga naar margenootg Int bedde sijner cranckheden verblijden.
Ga naar margenoot+ 3 Barmherticheyt en liefde tallen stonden,
Ga naar margenoot+ Bedeckt de menichte van smenschen sondeqq.
Ga naar margenootc Wie zijn ghelt leent den vroomen armen teere
Ga naar margenoot+ Die leent dat een so grooten rijcken Heere,
Ga naar margenoote Maeckt vrienden dan sijnen Mammon op eerden,
Ga naar margenoot+ Twort hem een schat ter noot van grooter waerden.
| |
[pagina 315]
| |
4Ga naar margenooth Den vrecken haet sijn vrienden deur hoochmoeden,
Die daer arm zijn, ende cleene van goeden,Ga naar margenooti
Maer den vromen rijcken al heeft hy wilde,Ga naar margenoot+
Den armen is hy barmhertich en milde,Ga naar margenoot+
En maeckt vrienden van sijn goet en sijn daghenGa naar margenoot+
Gelt huys noch hof sal niemant mede drageqq.Ga naar margenootk
5 Een milden, staet na gheen huysen noch hoven,Ga naar margenoot+
Maer hy vergadert sijn schatten hier boven,Ga naar margenoot+
So Christus dat gheboden heeft met crachtenGa naar margenootl
Ga naar margenootm Maer veel op dat ghebodt seer weynich achtenGa naar margenootp
Bedenckt toch eer wy lijden meer vervolgenGa naar margenoot+
Of God daerom op ons niet is verbolghen.Ga naar margenoot+
6 So barmhertich was die Sareysche vrouwe,Ga naar margenoot+
Al had sy maer een weynich meel behouwe,Ga naar margenoot+
Helias noot, uyt liefden sy aenveerde,Ga naar margenoot+
Bieck hem eerst broodt, soo veel als hy begheerde,Ga naar margenoot+
Gods goetheyt groot, en heeft haer niet besweken,Ga naar margenootn
Tot in haer doot en leedt sy geen gebreken.Ga naar margenooto
7 Sachens door sijn hertelijck ontfermen,Ga naar margenoot+
De helft van sijn goeden gaf hy den armen,Ga naar margenoot+
Sochte een huys als die in liefde branden,Ga naar margenootq
| |
[pagina 316]
| |
Dat niet en is ghemaeckt van smenschen handen,
Ga naar margenootr na die huysinge heeft Gods volc verlangen,
Ga naar margenoot+ Die giericheyt geensins sy aen en hanghen.
Ga naar margenoot+ 8 Een knecht Godts heeft een lust in caritaten,
Ga naar margenoot+ denct niet om sijn kindren groot goet te laten,
Ga naar margenoots Want deur rijcdom lustich eten end drincken,
Ga naar margenoott Wortmen hooveerdich op God niet en dincken,
Ga naar margenootu Wie sijn erfgh'naem vergadert groote sommen
Ga naar margenootx Sijn dicmaels oorsake van haer verdommen.
Ga naar margenooty 9 Wie Godt lief heeft en vry wil zijn van smerten,
Ga naar margenootz Valt u schat toe, set daer niet aen u herten,
Ga naar margenoot+ Verstaet Davids, vlecht doch gheen vijghebladen,
Ga naar margenoot+ die raept en schraept en zijn niet om versaden,
Ga naar margenoota Dat's gheen toeval maer t'is een gierich wesen.
Ga naar margenoot+ Die so rijck wort is arm voor God in desen.
Ga naar margenoot+ 10 Tis v geseyt o menschen al te samen,
Ga naar margenoot+ Dat Godt u eyscht barmherticheyt by namen,
Ga naar margenootb Ende liefde te oeffenen ootmoedich,
Ga naar margenoot+ Godt salt u wel betalen overvloedich,
Ga naar margenootc En vertroosten in noot als sijnen broeder,
Ga naar margenoot+ Als een kint troost sijnder bedroefde moeder
|
|