Sommighe leerachtighe geestelijcke liedekens
(1609)–Anoniem Sommighe leerachtighe geestelijcke liedekens– AuteursrechtvrijNa de wijse: Mach ick ongheluck niet wederstaen.Singt met aendacht. | |
[pagina 282]
| |
O God aenhoort desen droeven sang,
Mijn hert is ang,
Om Ierusalem, wilt hooren,
Na haer staet alle mijn verlang,
Ick ben seer swang
Om Syon uytvercoren,
Och mochte sy mijn, nu troosten fijn,
Want ick hier niet//hoor dan verdriet,
Van die mijn ziele verstooren.
2 Comt hier, aenhoort, mijn droefheyt groot,
In mijnen noot,
Mijnen gheest is so banghe,
Hoe soud ick u een liedt met moedt
Ga naar margenoota Nu singhen bloot
Van des bruyt Zyons sanghen:
Als ick op haer//denck openbaer,
So sucht ick, siet//met swaer verdriet,
Als een int doncker gevangen.
3 Sing ick, o Heer, van u Goddelijck woort,
Twert niet gehoort,
Maer bespot van dese scharen,
hoe en soud' mijnen gheest niet zijn verstoort
Van dit discoort:
Ick ben in noot van baren,
Hadd ick doch een, uyt Zyon reen,
Met wolcken ick hier//God dancken mocht siet,
So soud ick blijschap vergaren.
4 Ghetrou sing' ick met David siet,
Hoe soude ick het
Daer droefheyt is voor handen,
| |
[pagina 283]
| |
Den Heere na sin liedt,Ga naar margenootb
Hoort dit bediet,
So herte in vreemde landen:
En daer Gods leer//niet en is in eer,
Daer sijn stemme voort//niet en is in behoort
Maer wert vermoort met, schanden.
5 O Ierusalem, hoe soud' ick dijn
Vergeten sijn:
Ist dat ick u vergete,
So moet den rechter hant van mijn,
Vergheten zijn
Hier boven hooch geheeten,
Want ghy zijt reyn//Gods bruyt certeyn,
Ghy hebt oock pleyn//Gods woort alleyn,
Dit meucht ghy wel vermeten.
6 De tonghe moet my cleven aen
Mijn wanghen saenGa naar margenootc
Ist dat ick niet en dencke
Opu, o Syon, hoort mijn vermaen,
Ick wou eer gaen
Mijn lichaem voor u schencken,
Eer ick soud dijn//vergeten sijn,
Want ghy doch zijt//mijn vreucht altijt,
Niemant en mach u crencken.
7 Troost my, mijn God, mijn prince bly,
Want ick, hoort my
Gantsch droevich ben van gheeste,
Met u moet ick eens rechten vry,
Waerom hebdy
My hier gesonden meeste,
| |
[pagina 284]
| |
Want ick voor soet//crijch bitteren roet,
Voor blijschap meest, eenen droevighen geeste
Tis nu eylaes mijn feeste.
|