Sommighe leerachtighe geestelijcke liedekens
(1609)–Anoniem Sommighe leerachtighe geestelijcke liedekens– AuteursrechtvrijNa de wijse: Waer mach sy zijn//die liefste mijn.Singt met aendacht. Myn God waer sal ick henen gaen,
Ga naar margenoota Wilt wy op uwe weghen stueren,
Ga naar margenootb De vyant comt nach en dach om my slaen
End wil mijn ziele verscheuren,
O Here laet my uwen gheest ontfaen,
So blijf ick op uwe weghen staen,
Ga naar margenootc Dat ick uyt boec des levens niet worde gedaen.
2 Doen ic noch in Egypten sat vast,
Ga naar margenootd Den ruymjen padt ginck ick treden,
Doen was ick ghesien end een weert gast,
Van de werelt was ick doen in vreden,
Doen was ick vast in s'duyvels strick,
Mijn leven was afgrijselijck
Den duyvel diend' ick seer vlijtelick.
| |
[pagina 270]
| |
3 Doen ick mijn tot den Heer begaf,
End my dan der werelt ginck keeren,
Ga naar margenoote End liet my helpen uyt dat boos geslacht
End versaeckte Antechrists leeren,
Doen wert ick begeckt, end seer versmaet,
Om dat ick verachte Babels raet,
Ga naar margenootf De gherechtighe worden altijt ghehaet.
4Ga naar margenootg Alsmen oock leest van Abel fijn,
Ga naar margenooth Sacharias, wilt het niet vergheten,
Ga naar margenooti Daniel wordt met valsche schijn
In den cuyl der leeuwem ghesmeten,
Ga naar margenootk So hebben sy de Propheten ghedaen,
Ga naar margenootl En Christo selve wilt dit verstaen,
Ga naar margenootm De Apostelen en zijn niet vry ghegaen.
5Ga naar margenootn Veelliever kies ick onghemack,
Al met Gods kinderen te lijden,
Dan ick van Pharao ontfangh sijn schat
Om een cleyne tijt met hem te verblijden,
Ga naar margenooto Pharao rijck is tijdelijck,
6Ga naar margenootp In de werelt wert ghy versmaet,
Wilt u daer inne verblijden,
Want Christus die werdt oock ghehaet,
Om ons daer door te bevrijden,
Ga naar margenootq Hy heeft dat handtschrift wech ghedaen,
Twelck de vyandt hadde ontfaen,
Wilde ghy meucht int leven gaen.
7Ga naar margenootr Als ghy doort vyer werdt ondersocht,
Ga naar margenoots Om smallen padt begint te treden,
| |
[pagina 271]
| |
Verbreyt als dan des Heeren lof,
Ga naar margenoott Blijft vaste op sijn reden,
Ga naar margenootv Ist saeck dat ghy volstandich zijt,
Ga naar margenootx Sijn woort al voor de menschen belijdt,
Ga naar margenooty Hy gheeft u de croon seer blijdelijck.
8 Comt hier mijn bruyt ontfangt u croon
Een halsbandt root van goude,Ga naar margenoot+
Ga naar margenootz Treckt aen dat cleet seer wit en schoon,
V Iaren sullen niet verouden,Ga naar margenoot+
Ga naar margenoota Door den doot zijt ghy int leven ghegaen,
Ga naar margenootb De tranen worden van u ooghen ghedaen
V en sal gheen leet meer comen aen.
9 Nu staet ghy Syon seer wit end schoon,
De croon is u ghegheven,
Ga naar margenootc Den naem mijns Gods en des nieu Ierusalem
Heb ick op u gheschreven,
Ghy waert mismaeckt end seer ontdaen,
Ga naar margenootd Nu hebt ghy het blinckende cleet ontfaen,
Ga naar margenoote End zijt tot mijner rusten in ghegaen,
12 Dan sullen de Godloose sien,
End uwe heerlijckheyt aenschouwen,
Ga naar margenootf Dit zijn sy, waer sullen wy vlien?
Wiens leven dat wy hebben ghehouwen,
Voor sotterny ende geckheyt,
Wy meunden dat sy waren verleyt,
Maer nu leven sy in der eeuwicheyt.
11 Die ons dit liedeken heeft ghestelt,
Ter eeren Gods ghesonghen,
Van den ouden Adam was hy ghequelt,
Daer toe so seer ghedronghen,
| |
[pagina 272]
| |
Bidt Godt dat de liefde in hem ontfengt,
Dat hy met Babel niet en vermengt,
So mach hy mede comen in s'Hemels rent.
|
|