Sommighe leerachtighe geestelijcke liedekens
(1609)–Anoniem Sommighe leerachtighe geestelijcke liedekens– AuteursrechtvrijNa de wijse: van den 128. Psalm. Salich is hy bevonden: oft van den Prins van Conde.Singt met aendacht. Ick bid elck een wilt hooren,
En doet na Petri raet,
Bedwinght u tonghe al voren
En segt van niemant quaet,Ga naar margenoot+
Alst woort is uyt den monde,
Verstaet hier af den sin,
Het loopt seer haest int ronde,
Ten keert niet weder in.
2 Och wilt ghy niet verhalen,
Wat goets van uwen vrient,
Swicht liever heel te male,
Want t'quaet nergens toe dient,
Hebdy oorsaeck al voren,Ga naar margenoot+
Spreeckt hem tusschen u tween,Ga naar margenoot+
Misschien sal hy u hooren,
En sult met vriendtschap scheen.
3 Oorblasers int verseeren,Ga naar margenoot+
En saem roovers seer fel,Ga naar margenoot+
En mochten niet verkeeren,Ga naar margenoot+
| |
[pagina 186]
| |
Onder t'volck Israel,
Mostmense dan uytrooden,
Hoe macht dan nu bestaen,
Daert weder is verboden,
Hoe sal dan dit vergaen.
4 Soudt ghy achterclap segghen,
Van uwen broeder net,
En hem t'oordeel oplegghen,
Ga naar margenoot+ Ghy achterclapt de wet,
Dus soudt ghy rechter wesen,
Maer gheen doender van dien,
Den wet ghever ghepresen,
Salt so niet laten lien.
5 Onschult condt ghy niet tooghen,
Ga naar margenoot+ Menschen tot gheender tijt,
Ga naar margenoot+ Die hem tot oordeel poghen,
En daer besmet in zijt,
Hier mee condt ghy verdommen,
V selven, siet wel toe,
Als Christus nu sal commen,
Hoe wert ghy dan te moe.
Ga naar margenoot+ 6 Een blameerder is schadich,
Ga naar margenoot+ Is dit niet een groot leet,
End sijn doen is verradich,
Ga naar margenoot+ Wat hy heymelijck weet,
Dat sijn lelijcke zeden,
Ende van God verboon,
Ga naar margenoot+ Laet ander eens met vreden,
Ga naar margenoot+ Aensiet u selfs persoon,
7 Recht machmen God wel claghen,
| |
[pagina 187]
| |
Dat men so menichfout,
Godes woort hooren ghewaghen,
En so weynich af houdt,
V goet condt ghy wel weghen,
Doet also met u woort,Ga naar margenoot+
Spreeckt dan daert is gheleghen,
Met waerheyt soot behoort.Ga naar margenoot+
8 Tis verlooren ghesonghen,Ga naar margenoot+
En van Gods woort ghewaecht,
Bedwingtmen niet sijn tonghe,
Dien dienst God niet behaecht,Ga naar margenoot+
Haecktmen oock niet na vrede,Ga naar margenoot+
En heylicheyt t'allen tijen,Ga naar margenoot+
God in sijn heerlijckheden,
Machmen nemmermeer sien.
9 Constmen eenichsins keeren,
Int beste soot behoort,
Als men yemant hoort blameren,
Maer men loopt voort en voort
Dat int hert is gheleghen,
Dat is voor een besluyt,
Wiet mede gaet oft teghen,
Spreeckt men te monde uyt.
10 Claechlijck ist int aenschouwen,
Datmen so sijnen tijt,
Tzy mannen ofte vrouwen,
In achterclap verslijt,
Ende als wy moeten scheyden,
Onversiens van hier vlien,
Dan ist mocht ick noch beyden,
| |
[pagina 188]
| |
Ick sou beter toesien.
11 Een oorlof nu ghehuldich,
Niemant en treckts hem aen,
Dan die hem hier vint schuldich
Ga naar margenoot+ Wachte hem wel voortaen,
Al segtmen int ghemeene,
Die wetmen houden sal,
Misdoetmen dan int eene,
So heeft men schult in al.
|
|