Sommighe nieuwe schriftuerlijcke liedekens
(1591)–Anoniem Sommighe nieuwe schriftuerlijcke liedekens– Auteursrechtvrijna de wyse: Wy die rommen te syne, etc.
Ga naar voetnoot+TOt Cain sprack de Heere
Vrienden verstaet,
Waerom wort ghy so seere
Toornich quaet,
Dat u ghelaet
Verandert onbequame,
Sijt ghy niet aenghename,
Als ghy doet vrome daet.
Maer so ghy van labeure
Niet vroom sijt claer,
So rust dan voor u deure,
De zonde, maer
En comt niet naer
Haren wille te doene,
Maer wederstaetse coene,
En heerschapt over haer.
Ga naar voetnoot+Godt sach der Menschen weghen,
Als onverheucht,
Hoe zy waren gheneghen
Al van haer jeucht,
Niet tot der deucht,
Maer teghen zijn vermonden,
In boosheyt en in zonden,
Hadden een ydel vreucht.
Beter is soo wy mercken,
Den Man ghesint,
Verduldich, dan den stercken,
| |
[pagina 109]
| |
Noch men bevindt, Ga naar voetnoot+
So Schrift ontbindt,
Dat die zijns moets een Heer // is,
Al veel te prysen meer // is,
Dan die steden verwint.
Christus los van gheschille Ga naar voetnoot+
Als knecht onvry,
Dede zijns Vaders wille, Ga naar voetnoot+
So moeten wy, Ga naar voetnoot+
Hem dienen, hy
Is een Heere ghepresen Ga naar voetnoot+
Van den Sabbath by desen, Ga naar voetnoot+
Laet ons hem blyven by. Ga naar voetnoot+
Want na des Schrifts verstanden,
Eenen rust-dach
Isser als noch voorhanden, Ga naar voetnoot+
Daer niemant mach Ga naar voetnoot+
Doen, so hy plach,
De vleeschelijcke lusten, Ga naar voetnoot+
Van onser wercken rusten,
Moeten wy met verdrach. Ga naar voetnoot+
En laet ons met t' lichame
Niet wesen saen
De zonde gehoorsame,
Noch onderdaen,
Maer vyerich slaen, Ga naar voetnoot+
En wel ghewapent vechten,
Als vrome strijdtbaer knechten,
Den vyandt wederstaen.
Laet ons gheheel verlaten, Ga naar voetnoot+
Babels belock,
Aflegghen ende haten, Ga naar voetnoot+
s' Vleeschs vuylen rock,
Der zonden jock
Van onse halsen dwinghen,
En goede vruchten bringhen, Ga naar voetnoot+
Aen Christum den wijnstock.
Wy sullen wel beclyven,
In vruchtbaer keest, Ga naar voetnoot+
| |
[pagina 110]
| |
Ga naar voetnoot+Als wy vast in hem blyven,
En in den Gheest,
Wandelen meest,
So dat wy niet en dwalen,
De rechte Haven falen,
Deur vleesschelijck tempeest.
Want Godt doch gheen becoren
Yemandt aendoet,
Ga naar voetnoot+Maer elck tot quaet oorboren
Wert overvloet,
Becoort onvroet,
Als hy werdt afghetoghen,
Aenghelockt en bedroghen,
Door lust van vleesch en bloet.
Als die lust heeft ontfanghen,
Consent en macht,
De zond', een zaet der slanghen,
Baert zy ter dracht,
En dan met cracht,
Baert die sonde versmadich,
De doot der Zielen schadich.
Wanneer zy is volbracht.
Ga naar voetnoot+Wie na t' vleesch leeft sal sterven,
T' is waer bediet,
Eeuwich Godts rijcke derven,
Met groot verdriet,
Godt en wort niet
Bespot, wat wy hier saeyen,
Sullen wy namaels maeyen,
Dus elck wel voor hem siet.
Al die om zijn vertroosten
Saeyt op t' vleesch mal,
Ga naar voetnoot+De verderffenis oogsten
Ga naar voetnoot+Van t' vleesch hy sal,
Maer die hier smal,
Saeyt op den Gheest becleven,
Oogsten dat eeuwich leven
Sal hy van den Gheest al.
Ga naar voetnoot+Ist dat ghy als den stercken,
| |
[pagina 111]
| |
Door s' Gheests ghehult
De vleesschelijcke wercken,
Door menichvult,
Leven ghy sult,
Dus Broeders na den heesche, Ga naar voetnoot+
Te leven van den vleesche,
En hebben wy gheen schult.
Want na des Schrifts ghewaghen,
Gheen Menschen fijn,
En moghen Godt behaghen, Ga naar voetnoot+
Die vleeschelijck sijn,
Vriendekens mijn,
Hier mede laet ick 't blyven,
Godt wil u alle dryven,
Door zynen Gheest divijn.
Een is noodich. |
|