Sommighe nieuwe schriftuerlijcke liedekens
(1591)–Anoniem Sommighe nieuwe schriftuerlijcke liedekens– AuteursrechtvrijNa de wyse: T' zaet van der vrouwen seer minjoot.
Ga naar voetnoot+GHy die daer ooren hebt die hoort,
Ga naar voetnoot+En roemt te leven na Godts woort/
| |
[pagina 13]
| |
Die zijn knyen voor Godt hebt geboghen
Merckt oft ghy gaet doer d' enghe poort, Ga naar voetnoot+
Oft ghy des vleesch lust hebt versmoort Ga naar voetnoot+
Op dat ghy niet en sijt bedroghen, Ga naar voetnoot+
Sijt ghy een rancke in Christi, Ga naar voetnoot+
Door zynen Gheest suldy wijsheyt suyghen
De waerheyt sal u maken vry,
Dijn vruchten sullent wel ghetuyghen. Ga naar voetnoot+
Beproeft u selven nu ter tijdt, Ga naar voetnoot+
Oft ghy in den Gheloove sijt,
Is Christus in u, volght zynen reghel, Ga naar voetnoot+
Volght zijn voetstappen naer subijt,
So wie hem een Christen belijdt, Ga naar voetnoot+
Siet de Schrift aen als een spieghel,
Want wie ghelooft, so de Schrift seyt
Van diens lichaem sullen vloeyen Ga naar voetnoot+
Vruchten des levens vol claerheyt,
Als een Roos onder de doornen bloeyen. Ga naar voetnoot+
Dees schrift ghy wel bedencken meucht
Waer is die uytvloeyende deucht?
Och waer sijn des Heylichs Gheest vruchten
Waer is de vrede die elck verheucht? Ga naar voetnoot+
Waer wort die dwalende beweucht Ga naar voetnoot+
Van ons, tot weenen ende suchten?
Dus oft wy schoon gheen quaet en doen,
Dat helpt al niet, ten sijn maer droomen
Tot goet doen moeten wy ons spoen,
Anders sijn wy onvruchtbaer Boomen.
Dits een christen die Petrus prijst,
Die uyt zijn gheloove deucht bewijst, Ga naar voetnoot+
In der deucht wetenheyt verduldich,
Sulcke liefde oock in hem rijst,
Dat hy gheerne zynen Broeder spijst, Ga naar voetnoot+
Oock t' ghemeyn volck is hy ghehuldich, Ga naar voetnoot+
Sijn dese dinghen by u vriendt, Ga naar voetnoot+
So bewijst uwe Charitaten, Ga naar voetnoot+
Want wie Godt niet neerstich en dient, Ga naar voetnoot+
Is blindt gheheel van Godt verlaten. Ga naar voetnoot+
Merckt aen de woorden Christi sijn, Ga naar voetnoot+
| |
[pagina 14]
| |
Voorwaer men doet gheen nieuwen wijn
In oude vaten, t' is verloren,
Ga naar voetnoot+Wat gheen vernieude Menschen en sijn,
Ga naar voetnoot+Oprecht sonder gheveynsden schijn,
Ga naar voetnoot+Die bedriecht hem selven al te voren,
Anders ist maer een nieuwe lap
Sonder gheloof op een oudt laken,
T' is ydel waen en lichten clap,
Maer anders heeft dat niet te maken.
Weet ghy niet dat een Christen bloot
Ghedoopet is in Christus doot,
Ga naar voetnoot+Haer sonden tsamen met hem begraven,
Ga naar voetnoot+Op dat ghelijck Christus devoot
Verweckt is, door Gods crachten groot,
Soo moeten wy oock door Gods gaven
Leven in een nieu leven soo,
Ga naar voetnoot+Want zy en gheven niet haer leden
Tot wapenen der sonden snoo,
Van den doot sijn zy opghetreden.
Want een christen die is voorwaer
Ga naar voetnoot+Een licht ter werelt openbaer,
Ga naar voetnoot+Hy soeckt zijn Bruydegom alleyne,
Ga naar voetnoot+Hy heeft oock verlanghen daer naer,
Ga naar voetnoot+Hy verblijt hem in lyden swaer,
Ga naar voetnoot+Hy is een levende Fonteyne,
Ga naar voetnoot+Een Lust-hof ofte Paradijs
Ga naar voetnoot+Van costelijcke cruyden rijcke,
Hy is een Zalve seer propijs,
Ga naar voetnoot+Seyt Salomon in zijn Cantijcke.
Vrienden sijn wy aldus bereet,
Ga naar voetnoot+Bewaert doch wel u Bruylofts cleet.
Dies niet, steeckt dat in gheenen hoecken
Op dat ghy niet den vriendt heet,
Den Bruydegom die 't al wel weet
Sal ons seer haest comen besoecken,
Merckt hoe hy den Vyghebom vervloect
Ga naar voetnoot+Die schoone verciert stont met blaren,
Ga naar voetnoot+Siet toe eer dat hy ons besoeckt,
Op dat wy alsoo niet en varen.
| |
[pagina 15]
| |
Paulus oock claer te kennen gheeft,
Soo wie dat nae den vleesche leeft, Ga naar voetnoot+
D' eeuwighe doot die moet hy sterven,
Want wie Christus Gheest niet en heeft,
Zijn woort dach ende nacht aencleeft,
Dat Rijcke Gods dat moet hy derven,
Al werden zy hier glat en vet, Ga naar voetnoot+
En roemen vele van Gods Tempel,
Soo roemden die in Mosis Wet, Ga naar voetnoot+
Sijt ghy wijs, neemt aen haer een exempel.
En roemt doch niet groot ende smal, Ga naar voetnoot+
Ghelijck doen der Sotten ghetal,
Maer laet dijn werck u selven prysen,
Want dat brocht Israel in den val,
Hoe wel zy Gods volck hieten al,
Haer werck gaf een ander bewysen,
Daerom verliet haer Godt terstont,
Haer dwaesheyt heeft hy haer verweten,
Ghy en sijt Gods volc niet spreect Gods mont, Ga naar voetnoot+
Want ghy hebt al mijn Wet vergeten.
Beseghelt u gheloof ghewis, Ga naar voetnoot+
Wie met Christo opghestaen is,
Soeckt dat daer boven is ghepresen,
Op dat doch niemant en slae mis
Als die Ghemeynde van Sardis,
Zy roemden oock al wat te wesen,
Van t' leven hadden zij den naem, Ga naar voetnoot+
Maer zy waren doot door haer sonden,
Waeckt ende bidt vrienden eersaem, Ga naar voetnoot+
Op dat wy so niet sijn bevonden.
Die van Laodicea blent, Ga naar voetnoot+
Die Joannes ons maeckt bekent, Ga naar voetnoot+
Cout noch heet zy oock en waren, Ga naar voetnoot+
Tot roemen hebben zy haer oock ghewent,
Ons en behoeft gheen dinck present,
Al rijck ghenoech was haer verclaren,
Ellendich waren zy en stout,
De Gheest bewijst wel haer misdaden,
Haer eerste Liefde was vercout, Ga naar voetnoot+
| |
[pagina 16]
| |
Denckt oft ghy vry sijt van die schaden.
Ga naar voetnoot+Adonia veel droefheyt smaeckt,
Om dat hy hem selfs Coninck maeckt,
Teghen Godts Woort, hy wort verdreven
Wie aen een Christen name raeckt,
Maer niet na t' woort des Heeren haeckt
De Croone wert hem niet ghegeven,
Ga naar voetnoot+So roemden hen oock die Joden bot,
Haer selven zy Godts Kinderen maken,
Ga naar voetnoot+Zy segghen vele, zy kennen Godt,
Maer met haer wercken zy 't versaken.
Hoe mach het volck so sijn bedacht,
Dat op Godts woort so weynich acht,
Och die 't bedenckt mochts wel weenen,
Wie verlicht is al van den nacht,
En dat niet na en volght met cracht,
Haer herte moet wel wesen steenen,
Ga naar voetnoot+Een decksel voor haer herte hangt,
Ga naar voetnoot+Al ist dat zij 't lesen ofte singhen,
Doof blyven zy sonder verstandt,
Och sijn 't niet claghelijcke dinghen.
Ga naar voetnoot+O ghy traghe merckt Paulus leer,
Ga naar voetnoot+Waeromme dat Godt onsen Heer
Zynen lieven Soon heeft gheschoncken,
Om onse arme Ziele teer
Te verlossen uyt sdoots verseer
Daer wy al laghen in versoncken,
Ga naar voetnoot+Om dat hy hem soude bereen.
Een sonderlingh volck seer vierich,
Dat neerstich ware groot ende cleen,
Nae goede wercken seer gierich.
Een yder dit wel overleght,
Oft hy is van 't neerstich volck slecht,
Ga naar voetnoot+En niet meer staet na schat oft eere,
Ga naar voetnoot+Dan nae Hemelsche dinghen recht,
Ga naar voetnoot+Die dat doet is een christen knecht,
Die loon sal hebben van den Heere,
Daer en is vasten noch waken sterck,
Noch gheen blychap in cruys by namen
| |
[pagina 17]
| |
Noch oock gheen sonderlinghe werck,
Daer zy de werelt by beschamen.
Weet ghy niet, doet Paulus ghewach,
Dat Godts volck in den laetsten dach Ga naar voetnoot+
Die werelt moeten helpen rechten, Ga naar voetnoot+
Op dien dat coemt eenich beclach, Ga naar voetnoot+
In 't Oordeel hy niet staen en mach,
Godt sal selve teghen hem vechten,
Met der Werelt werdt hy verdoemt,
Och, Och, wat sal men dan begonnen, Ga naar voetnoot+
Dus oft men hem een Christen noemt,
Lacy wat is daer me ghewonnen.
Veel sullen seer verwondert staen,
Als dat Oordeel Gods sal aengaen,
Segghende: O Heere, Heere, Ga naar voetnoot+
Hebben wy niet seer wijs beraen, Ga naar voetnoot+
Veel crachten en deuchden gedaen?
Maer Godt sal seggen, na Schrifts leere,
Voorwaer ick en hebbe u noyt ghekent,
Wijckt van my boose generatie, Ga naar voetnoot+
Gaet in dat eeuwighe torment, Ga naar voetnoot+
Ghy hebt versuymt mijn groote gracie.
Dus u niet als de werelt stelt, Ga naar voetnoot+
Haer vruchten schynen wel in 't velt, Ga naar voetnoot+
In cleeren, huysen, en in drincken, Ga naar voetnoot+
Vol giericheyt nae goet en ghelt, Ga naar voetnoot+
Maer dien schat, daer de Schrift af melt
T' is selden dat zy daer op dincken, Ga naar voetnoot+
Al ist dat men haer seght oft print, Ga naar voetnoot+
Ende vermaent met vele tranen,
Gheen boete men in haer en vint,
Dan soo langh zy 't hooren vermanen. Ga naar voetnoot+
Och siet bet toe dan Israel, Ga naar voetnoot+
En wandelt recht nae Gods bevel, Ga naar voetnoot+
Dat ons die Heydens niet beghecken,
Zy seyden, schrijft Ezechiel,
Is dit des Heeren volck rebel, Ga naar voetnoot+
Dat uyt zijn landt heeft moeten trecken Ga naar voetnoot+
Laet doch claerder schynen u licht, Ga naar voetnoot+
| |
[pagina 18]
| |
Ga naar voetnoot+Waer ghy woont onder wat gheslachten,
Al wat die werelt niet en sticht
Wilt u doch neerstich daer af wachten.
Ga naar voetnoot+Christus die spreeckt met woorden plat,
Ga naar voetnoot+Een yeghelijck vergaert zynen schat
Inden hemel, maer niet op Aerden,
Ga naar voetnoot+Seght lieve vrienden, doen wy dat?
Ga naar voetnoot+Veel mannen Gods met tranen nat
Ga naar voetnoot+Met verlanghen dien schat begheerden,
Ga naar voetnoot+Waer u schat is, daer is u hert,
Ga naar voetnoot+Dus hebt ghy u schatten daer boven,
Ga naar voetnoot+Waerom vreest ghy voor sdoots smert?
So doen zy die Godt niet ghelooven.
Wat dunckt u lieve dit wel vaet,
Volghen wy hier in Christus raet?
T' waer goet dat elck hen wel besaghen,
Want wie na schadt beneden staet,
Ghelijck dat doet die werelt quaet,
Die salt hier namaels wel beclaghen,
Want een Christen die is een brief
Van alle Menschen scherp ghelesen,
Dus en sijt niet meer dijn eyghen dief
Van dijn arme Ziele in desen.
Ga naar voetnoot+So wie hem hier in schuldich dinckt,
Betert u, en niet meer en hinckt,
Ga naar voetnoot+En seght met David nu ten stonden,
Ga naar voetnoot+O Godt my u ghenade schinckt,
Ick kenne dat mijn boosheyt stinckt,
Wascht my doch reyn van myne zonden
Schept in my een nieu herte eest,
Gheneest mijn Ziele door u jonste,
Gheeft my weder dynen Gheest,
Die sal my leyden in u woonste.
Mijn seer lieve vrienden siet,
Singht uyt ghewoonte niet dit liet
Lichtveerdich, maer met wyse sinnen,
So daer wel veel singhens gheschiet,
Maer ten behaeght den Heere niet,
So Godt door Amos spreeckt uyt minnen.
| |
[pagina 19]
| |
Doet wech van my al dat ghebleet Ga naar voetnoot+
Der Liedekens, en al u snaren,
Want dat was Godt om hooren leet,
Om dat zy niet oprecht en waren. Ga naar voetnoot+
Die dit stelde niet om ghewin,
Hem selven vermaent hy daer in,
En al diet singhen en hooren,
Wapent u vroom na Christus sin,Ga naar voetnoot+
Elck heeft te stryden meer oft min,Ga naar voetnoot+
Teghen veel vyanden vol tooren,
Wilt niet als de vertzaechde vlien,
Maer staet vast tot der doot ghetrouwe,Ga naar voetnoot+
Vecht vromelijck tot op u knyen. Ga naar voetnoot+
Dat ghy de Croone meucht behouwen. Ga naar voetnoot+
|
|