Het Soes-dijcker nachtegaeltje singht en queelt met de herders en herderinnetjes(na 1678)–Anoniem Het Soes-dijcker nachtegaeltje singht en queelt met de herders en herderinnetjes– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 89] [p. 89] [PHilida mijn ziel voogdesse] Stem, Liefste ghy zijt ongestadigh. PHilida mijn ziel voogdesse, Voedtster van mijn teere Jeucht; O mijn soete moorderesse Van mijn aen-gebooren vreught, Hebt medoogen met mijn kermen, En magh ick u noyt omermen? Blijft dan u steen-rotse hert, Eeuwigh-oorsaeck van mijn smert? Zijt ghy nimmer te beweegen, Is mijn dienst niet aengenaem? Strijt u ziel daer altijt tegen, Als ick na u gunst eens raem? Zal dan over al mijn kermen, U jongh hertjen niet erbermen? Dat en heeft u trouwe vriendt Niet aen Philida verdient. 'k Heb u tot mijn ziel verkooren, Als een trouwe minnaer doet, 't Is nu heel met hem verlooren, Zoo hy niet sijn luste voedt: Philida ghy kont het leven Hem verlengen, voor het geven Door een kusjen en een soen, Die twee Liefjens t'samen doen. Och ick voel dat al mijn klachten Schier zijn in de lucht verwart, Moet ick dan van droefheyt smachten Over u steenrotse hert, Troosteloos so moet ick sterven, Om dat ick niet kan verwerwen 't Geen ick lange heb verwacht, 'k wensch mijn Lief dan goeden nacht. Vorige Volgende