Het Soes-dijcker nachtegaeltje singht en queelt met de herders en herderinnetjes
(na 1678)–Anoniem Het Soes-dijcker nachtegaeltje singht en queelt met de herders en herderinnetjes– AuteursrechtvrijStem: Oosterling! seyd' sy Oosterling, Ofte, O Heyligh saligh Bethlehem.WAt is het nu een slechte tijdt,
Een Kalis weet niet veel te winnen:
En't geen men heeft dat raekt men quijt,
Behalven radeloose sinnen.
Wel eertijdts in mijn Jonge fleur
Was ick een hertjen sonder sorgen:
Maer nu is't menighmael getreur?
Want Truy-buur wil niet langer borgen.
Waer ick alleen, ten was geen noot;
Maer Wijf en Kinderen my beswaren:
Mijn Ambacht is soo goedt als doodt,
Niet beter als om veer te varen.
Na Vranckrijck is de Huur te min,
En Oostert uyt kan't weynigh wesen;
De Straet woud' ick wel garen in,
Behoefd' men niet den Turck te vreesen.
Oost-Indien houd' ick lief en weert,
Het wordt van menigh man gepresen;
Want als het goet hier is verteert,
Soo kan men daer noch Joncker wesen.
O rijck en wijdt vermaerde Strandt,
Wie kan u staet en schat ontbinden?
Want is'er een Luy-Lecker-landt,
Dat sal men in Oostindien vinden.
Mijn Pack en Sack is al gereed',
Ick meen wel haest van hier te scheyden;
En is'er noch een lecker beet,
Die mach hem oock in tijdts bereyden.
| |
[pagina 67]
| |
De trommel slaet, maeckt u gereed'
Het is een Reys voor weynigh Jaren,
Al die met de gekroonde vreed'
Na 't Rijck van Jacketra wil varen.
Adieu mijn Wijf en Kind'ren al,
Ick gae om een goe buyt te halen;
Als ick weer by u koom, dan sal
Ick alle man met goudt betalen.
|
|