Het Soes-dijcker nachtegaeltje singht en queelt met de herders en herderinnetjes
(na 1678)–Anoniem Het Soes-dijcker nachtegaeltje singht en queelt met de herders en herderinnetjes– AuteursrechtvrijStem: Pholy Femus aen, &c.
Harder.
SChoonste van de Velt-Godinnen
Die mijn sinnen,
Hout gestadigh vast in bant,
Laet my eens u gunst verwerven,
Na dit zwerven,
Of Leander raeckt van kant.
Harderin.
Wie komt hier mijn ruste stooren,
Laet eens hooren,
Wel Leander soete knecht,
Sout ghy om een maeght u sinnen
Laten winnen,
Dit oock beter overleght.
Harder.
Alderschoonste Beeldt op aerden
| |
[pagina 31]
| |
En mijn waerden,
Uyt gelesen Harderin,
Wilt u over my ontfermen,
En Erbermen,
Want mijn Hertjen Brant van min.
Harderin.
Hoe sou ick barmhertigh wesen,
'k Heb voor desen,
Van u min geweten niet,
Ick bestont u nu te vleyen,
Ghy sout dreyen,
En dan was ick in't verdriet.
Harder.
Eerder sal de Zon verandere,
Als Leandere,
Sijne min verbreken sou,
Eerder sal de duyn en Sanden,
Staen te branden,
Neen Leander is te Trou.
Harderin.
Segh wat heeft u doch bewogen
Drooght u Oogen,
My te minnen daer ick ben,
d'Alderminste van de Werelt,
Niet bepeerelt,
En geen minne treken ken.
Harder.
U Deughdrijcke wijse seden,
En u Leden,
Zijn veel schoonder als albast,
En u Roo Corale Lipjens,
Zijn de Klipjens,
Die mijn Zieltjen houden vast.
Harderin.
Is dan spotten u behagen,
Wilt vry klagen,
Al mijn minne is ghedaen,
Want ghy sult mijn soo niet steelen,
Met u streelen,
| |
[pagina 32]
| |
Wilt vry op een ander gaen.
Harder.
Och hoe schreyt mijn Ziel Elendigh,
Nu inwendigh,
Och verkeert u wreet gemoet,
Of ick sal voor eeuwigh quijnen,
En verdwynen,
In een bracke Tranen vloet.
Harderin.
Wilt ghy my dan eeuwigh houwe,
Voor u Vrouwe,
Soo laet alle droefheyt af,
Ick sal u mijn gunste Toonen,
En beloonen,
Blijtschap voor het Treurigh Graf.
Harder.
Wilt dan Lief mijn Trou aenvaerden,
Kleyn van waerden,
En daer toe noch het getal
Van wel Hondert duysent kusjens,
Soete Lusjens,
Die 'k mijn engel geven sal.
Harderin.
Komt dan Lief en uyt gelesen,
Son ghepresen,
Ick offer mijn reyne Schoot,
En daer toe mijn Ziel en Sinnen,
Die u minnen,
Tot het eynde van mijn doodt.
Harder.
Komt nu Harders meysjens alle
Uyt het Dalle,
Vleght nu kransen het is tijt,
Boompjes Bloemjens, Klaverwyden,
Dorre Heyden,
Weest al t'saem met my verblijt.
Laet ons Beesjens nu gaen asen,
Vroolijck Grasen,
Maeckt haer Kooytjens fraey en net,
Want nu sal ick met Lesander,
| |
[pagina 33]
| |
Een geen ander,
Treden op het Echte bedt.
|
|