Het Soes-dijcker nachtegaeltje singht en queelt met de herders en herderinnetjes
(na 1678)–Anoniem Het Soes-dijcker nachtegaeltje singht en queelt met de herders en herderinnetjes– AuteursrechtvrijStem: 'k wens u goeden avont Liefken.
Titer. AMorante mijn Vrindinne,
Liefje waer gaet gy so vroegh:
Over-schoone Herderinne,
Stilt u, 't is noch tijdts genoegh,
Want 'k en sie noch Aurora niet verschijnen
De klare maen gaet haer noch niet verdwijnen,
Laet u Schapen, noch wat slapen,
Daer ghy u mee stelt, in't Veldt.
Amorante. Titer ick en mag niet wagten
Maer ick moet my spoede ras,
Want mijn Lammeren die trachten,
Om te plucken't groene Gras,
Want siet de Son die is langh op geresen
'k Vrees Silvia die sal voor my daer wesen
Soetjes Herder, ick moet verder,
't Veld dat is noch wijt, 't Is tijdt.
Titer. Lief gy moet hier noch blyven,
Want gy zijt die schone blom,
'k Sal u schaepen helpen drijven,
En die brengen wederom,
Schoon Amorante ghy hout mijn Ziel gevangen,
Wilt my voor u dienaer eens ontfangen,
'k Sal u kroone, o mijn schoone,
Met het soete kruyt schoon Bruyt.
Amorante. Herder het is tegen reden,
Dat ghy mijne wegh belet,
| |
[pagina 6]
| |
Soetjes laet my nu met vreden,
Dat voort mijne voetjes set,
Ghy meent dat ick u dwaes ghevry sal achten,
Neen Titer gaet en doet vry uwe klachten
By Clorinde, U beminde,
Die ghy hebt veel tijdt, gevrijdt.
Titer. O mijn over-schoon amore,
'k Sweer u by de Godt Jupijn,
Dat ick heb geen uytverkoren,
Als ghy die mijn bruyt sult zijn,
Schoonste Princes ach! siet mijn tranen leken,
Tot getuygh dat ick ben van liefde besweken,
Ghy alleene, anders geene,
Sult zijn door de trouw, mijn vrouw.
Amorante. Eden die minnaers sweren,
Haest vervliegen met de windt,
Sy zijn lichter als de veeren,
Die men niet te achten dient
Neen Titer gy en sult my niet verleyen,
Door u gestreel noch oock door al u vleyen,
Valse minnaer, valsen dienaer,
Die soeckt mijne bloem, tot roem.
Titer. Eerder sal de hemel dalen,
Vallen op het aertse dal,
Ja de Son zijn sonder stralen,
Als ick u verlaten sal,
Ghy zijt lief amorante mijn beminde,
Aen wien ick lang my trachte te verbinde
Wilt my helpen, Tranen stelpen,
Door de vaste min, Godin.
Amorante. Soo dat waer is wil ick toonen,
Och mijn Herder trouwe min.
Titer. Dat wil u den hemel loonen,
O Amore mijn vrindin.
Amorante. Kom Titer drijve wy voort onse Schapen,
| |
[pagina 7]
| |
Titer. Laet amorant my eerst een soentje rapen
Met verlangen van u wangen,
Tot proef van ons min, Godin.
Titer. Princelijcke Herderinne,
Pluckt nu Bloemmekens en Kruyt,
En strooyt die voor mijn vrindinne,
Amorante is de bruydt,
De vogeltjes nu al van blijdtschap singen,
De Lammerkens in't Velt van vreughd' op springen,
Nu in vrede Titer hede,
Gheeft zijn Amorant, de handt.
|
|