[soela 1]
dit eerst
Er gebeuren in Suriname wonderen: Er wordt meer poëzie gelezen, er wordt meer poëzie geschreven. Vooral dit laatste geeft reden tot verheugenis, niet in de laatste plaats omdat het mede een indikatie vormt voor de autonome zelfwerkzaamheid van literair-creatief Suriname.
In ons na-oorlogs land zijn wij in een soort opbouw- en uitbouwroes gevangen. Allerwegen werd geponeerd dat wij ‘uit een lange slaap’ waren ontwaakt en nu eindelijk waren begonnen te leven. Men hoeft het met deze ‘lange slaap’, die een gevleugeld woord schijnt te zijn geworden, niet eens te zijn, vooral niet wanneer men bedenkt dat er een tweespalt kan hebben bestaan tussen sociale behoefte en historische gegevenheid, gewoner: tussen wens en werkelijkheid.
Hetgeen echter minder, zoal in het geheel niet aanvechtbaar moet worden geacht, is de indruk dat de kunstbeoefening geen gelijke tred houdt met de ekonomische en technische ontwikkeling. Voor ontwikkelingslanden is deze tendens gevaarlijk genoeg om de vrees te rechtvaardigen dat gen stormachtig materialisme op den duur de doodsteek toebrengt aan de wezenlijke waarden die de mens naast zijn stoffelijk bestaan in stand behoort te houden en te kultiveren.
Maar, gelukkig, er komt verandering, er is beweging: Suriname is niet langer tevreden met zijn traditionele rol van kunstkonsument, het ontwikkelt zich tot kunstproducent.
Deze beweging in de kunstproduktieve sektor heeft zich aanvankelijk ietwat schuchter aangediend, doch schijnt vooral de laatste tijd over te slaan tot tumultueuze manitestaries. Om een voorbeeld te geven: Binnen twee jaar tijds - 1959/61 - verschenen niet minder dan 6 dichtbundels: ‘Kans op Onweer’, ‘Jachtgebied’ en ‘Dans op de Vuurgrens’ van Corly Verlooghen, ‘Sarka’ van Asjantenoe Sangodare ‘Moesoedé’, ‘Kren Klim’ van Eugene Rellum, het proza nog buiten beschouwing gelaten.
Echter niet alles wat geproduceerd is, heeft zich in de stroom van gedichtenbundels geconsolideerd of het gewaagd zich met de soela te laten meevoeren naar de bewoonde wereld van de lezer. Dit laatste is te wijten aan het ontbreken van een geëigend tijdschrift, een forum waarop men kan verschijnen wanneer men iets te zeggen heeft.
Dit tekort wordt dan met het verschijnen van dit tijdschrift opgeheven. Zoals een rivier in haar bovenloop tal van stroomversnellingen heeft, die tenslotte dat ene brede water vormen, zo wil dit tijdschrift als een soela aan het begin staan van die brede stroom die straks onze letterkundige kultuur zal uitmaken. In de buurt van een soela is het rumoerig en bruisend. Wij schuwen dit niet omdat wij weten dat een paar kilometers verder een rustige bedding wacht.