Bijlage 2 Enkele methodologische gegevens betreffende het Leefsituatiesurvey 1974 (L.S.S. 1974).
Ter ondersteuning van het schrijven van dit eerste sociale en culturele rapport heeft het Centraal Bureau voor de Statistiek in opdracht van het Sociaal en Cultureel Planbureau een enquête laten houden met een aantal vragen omtrent de leefsituatie van de Nederlandse bevolking. Deze enquête wordt in het rapport verder aangeduid als L.S.S. 1974 (Leefsituatiesurvey 1974). Als onderzoekspopulatie zijn gekozen alle in Nederland wonende Nederlanders, die op 1 januari 1974 18 jaar of ouder waren. Om te komen tot een aantal bruikbare enquêtes dat rond de 5 000 ofwel 0,6‰ van de onderzoekspopulatie zou liggen, is als volgt te werk gegaan.
Uit de persoonsregistratie van iedere gemeente met meer dan 23 500 inwoners is volgens een precies voorschrift een systematische steekproef getrokken van alle personen, die aan de beide kenmerken van de onderzoekspopulatie voldeden. Uit de inwoners van de overige gemeenten is een tweetraps steekproef getrokken, d.w.z. eerst werd een aantal gemeenten getrokken met kansen evenredig aan het aantal inwoners in de gemeente en uit iedere gemeente zijn 12 personen in het onderzoek opgenomen, eveneens getrokken volgens een van te voren vastgelegd systematisch trekkingsvoorschrift. Een dergelijke procedure geeft in de praktijk een steekproef die aan de vereisten van een willekeurige (aselecte) steekproef voldoet en is tevens administratief goed hanteerbaar. Personen die niet konden worden bereikt - o.a. wegens langdurige afwezigheid of bij herhaling niet thuis treffen - of die hun medewerking aan het onderzoek weigerden, werden niet door andere vervangen.
De boven omschreven steekproefprocedure leidde tot 6 666 getrokken personen waaruit 4 806 op bruikbare wijze ingevulde enquêteformulieren kwamen. De non-response bedroeg dus 1 860 personen, of wel 28%. Voor ruim ⅓ van de gevallen betrof dit bij herhaling niet thuis treffen of op andere wijze onbereikbaar zijn.
Bovendien werden door 158 personen - 3% van de respondenten - de gegevens door tussenkomst van een andere persoon verstrekt, waardoor enkele subjectieve vragen niet beantwoord konden worden.
Van respondenten zowel als van non-respondenten waren enkele administratieve gegevens bekend. Hieruit kan worden afgeleid, dat de non-response geen invloed van betekenis heeft gehad op de verdeling der respondenten naar leeftijd en geslacht. Wel is er een tendens dat in de wijken van een hogere welstand de bereidheid tot medewerking groter is dan in wijken met een lagere welstand. Tevens is deze bereidheid groter op het platteland dan in de grote agglomeraties. De tabellen bijlagen 2.1 en 2.2 geven enige nadere informatie.
Gezien het subjectieve karakter van het welzijnsconcept (zie hoofdstuk 2) zijn in de enquête zowel vragen opgenomen naar feitelijke gegevens als vragen naar houdingen en meningen. De enquêtes werden door enquêteurs van de Nederlandse Stichting voor Statistiek mondeling afgenomen. De enquête reikt dus enerzijds verder dan een volkstelling, anderzijds is er geen sprake van onderzoek rond een centraal theoretisch uitgekristalliseerd thema. De opzet kan wellicht het best gekarakteriseerd worden als een grootschalige verkenning van allerlei met het welzijn samenhangende facetten van de leefsituatie.
Dergelijke onderzoekingen zijn in Nederland bij herhaling ondernomen betreffende verschillende facetten (vrije tijd, wonen, gezondheid enz.) of voor diverse bevolkingscategorieën (met name bejaarden). In deze verkenning is getracht om een begin te maken met het met elkaar in verband brengen van de verschillende facetten en het vergelijken van de situatie van de verschillende bevolkingscategorieën. In de afzonderlijke hoofdstukken wordt incidenteel van bevindingen van het L.S.S. 1974 gebruik gemaakt. In deel IV van het rapport wordt een eerste proeve gegeven van de verwerking van de resultaten. Nadere analyses, zowel over de samenhang van welzijnsfacetten als de vergelijking van bevolkingscategorieën betreffende, zullen in de komende tijd door het S.C.P. in samenwerking met diverse beleidsinstanties en onderzoeksorganen worden ter hand genomen. Instanties zoals wetenschappelijke