| |
| |
| |
Singulieren of byzonderen Historie, wegens het Verongelukke van het Groenlands schip, De Juffrouwen Anna Cornelia en Anna, Waarop Commandeerde als Commandeur Dirk Cornelisse Hoogerduin.
Wel aan! dat wy dan één Begin maaken aangaande de Rampspoedige en Ongelukkige Reize gedaan, met het Schip De Juffrouwen Anna Cornelia en Anna: Waarop Commandeerde als Commandeur Dirk Cornelisse Hoogerduin van de Helder; Gedistineerd naar Groenland, ter Wallevis-Vangst. Zynde het zelve Schip voorzien met zeeven Sloepen en Verdere Vleet, wat benoodigt was tot dito Onderneeming der Visschery: Mitsgaders 45 Zielen.
Het was in de Jaare 1773. tusschen den 7 en 8. April, wanneer Gemelde Commandeur de Ankers liet, ligten, om met één Z. W. Wind uit Texel na Zee te steevenen, het geen alles in een Goede order geschieden, zo dat zy Hun des 'Smiddags in Zee bevonde, en stelde Hunne Cours om de Noord, dit duurde aldus tot den 13. Dito, Wanneer zy het Land Passeerde, kreegen als doen een Gunstige Wind zylden styf door en maakte dierhalve vrei wat Spoed tot den 19. Dito; wanneer zy éénige schotsen Ys op de Noorder Breete van 72 Graaden ontmoeten alhier prayde zy een Robbeslaander om door dezelve
| |
| |
te verstaan aangaande de Geleegenheid wegens het Ys, het Schip of Commandeur van de Robbenslaander, was de Jonge Stymes, hy had een Reedelyke Vangst, van gemelde Commandeur der Robbeslaander kreeg de Commandeur Hoogerduin zeer Goede narigt dus hy gerustelyk als een Stout en Voorzigtig Zeeman betaamt zyn Rys vervorderde, stelde deszelfs Cours verders maar alom de noord heen tot aan den 23. Dito; zonder in al die tyd Weinig of geen Scheepen ondekt te hebben, den 24. Dito bevonde zy Hun op de Breete van Circa 78 Graaden by goeder gis, (gelyk men op zyn Zeemans zegt) verders was het ter dier tyd Extra Schoon en Lief, weer, bevonden hun ook niet ver van het Ys; Daar en booven konde zy nog 3. a 4. Scheepen zien, Commandeur Hoogerduin een man zynde die de Pligt van één Bevelhebber Wist, toonde dat hy in die Pligt niet Faillieerde, maar zelfs Agt sloeg op zyn zaaken, dat Helaas! maar wat al te dikwils Nagelaaten word, Neen, Hoogerduin Clom zelfs aan de Steng om uit te zien hoe of het 'er mee stond, van Booven koomende, sprak Hy tot zyn Volk op een geheel Vergenoegde toon.
‘Het Ys legt na Genoeg, en wy zyn 'er niet ver af, aan alle teekens is Groenland genaakt, het is Waar het is nog Vroeg in de Tyd; Edoch de Tyd is hier, en als men het stuk wel beschouwd ook thans klaar: kom aan als Mannen, vervolgde Hy een yder doet zyn Pligt, voorzien onze Sloepen van Lynen, yder maakt zyn Vistuig klaar dat 'er niets en haaperd, want zo Gauw als daar Wind komt moeten wy in 't Ys, dat behaald de prys.’
Het Volk deeze woorden van hun Yverige Commandeur hoorende keeken elkander eens aan, en mogelyk waaren 'er wel onder die daar de grootste Zin nog niet in hadden, dat waarlyk niet te verwonderen was, als begrypende hun met het Schip daar zo Vroeg in de Tyd, alleenig te bevinden. Edoch niet tegenstaande daar was 'er geen een van al het Scheepsvolk die hem teegensprak, of teegens dit voorstel Appelleerden, maar betoonde hun in teegendeel onderdanig gelyk niet meer als Recht en Billyk was, want Hoogerduin was Commandeur en kon zonder Hun Raad of Daad zulks doen of laaten na zyn Goedvin-
| |
| |
den; ten anderen was 'er geen op het geheele Schip of zy waaren genoegzaam overtuigd, weegen de Bekwaamheid en Zeekunde die hun Commandeur bezat: één Yder ging dan ook eeven vlytig aan het werk.
Doch toen nu alles byna klaar was, begon zig de Zee schoon het Dood stil was hem zo geweldig te verheffen, dat het Schip zeer sterk Slingerde, waar op de Commandeur terstond Ordonneerde om al de Zeilen op het Groot-Zeil na dat klaar in de Gytouwe hing, Zeil vast te maaken.
Verders het Volk vermaanende, zeggende Mannen! wy moeten Hier te Land op ons hoeden zyn, en alzo Gemelde Commandeur van een Lugtig en Vrolyk Naturel is, voegde hy daar op zyn Zeemans by dat 'er moogelyk wel voor een Dubbeltje aan Wind zouw kunne koomen, het bleek ook dat hy niet kwaalyk Gegist had, en dat Des Commandeurs waarschouwing niet Noodeloos was geweest. Want kort daar op overviel hun een Storm uit den N. N. O. met de Felste! Ja! Onsaggelykste Kouden! Dat alles in een Moment des tyds Bevroor; en al het waater dat over en aan het Schip spatten, terstond in Ys veranderde, zo dat zelfs de Oudsten van het Scheeps-Volk als ook de Commandeur die verscheide togten op Groenland hadde gedaan; éénpaarig verklaarde diergelyke Kouden nimmer gevoeld te hebben! Waarlyk men kan hier uit Naleiden dat de Groenlandsche Commandeurs hun Geld zo gemakkelyk niet verdienen, als veel Lieden hun wel verbeelde, die Felle Vorst, Harde Wind en Raazende Golven door het woeden der Zee, duurde tot in 't laast van de Maand April. Veelmaale vonde zy zich genoodzaakt met het Schip voor een Zyltje om te wenden, dat altoos zo Gemakkelyk juist niet en ging, als men Considereerd dat het Schip zodaanig Bevrooren en met Ys bezet was dat men geen Hout bekennen kon! Zittende het Ys op sommige plaatsen van buitenen aan, en rondom, het Schip meer als 3. Voeten Dik! Zo dat het Scheen dat zy alle Momente gevaar liepen van te zullen Zinken, door de Zwaarte van het Ys dat buiten om hun Zee-Kasteel zat, en het zelve magtig Neer-waarts drukten: daarenbooven kreegen zy een Lek by deze Neetelige omstandigheid in hun Schip.
| |
| |
het was ter dier Tyd dat zy ook nog één Engels Scheepje passeerde, meede eeven als zy rondom met Ys bezet: Wonderbaarlyk was het om te aanschouwen! want het geleek eer dat men Grooten Dreivende Ys-Berge zag dan Scheepen, want alles als Kristal Bevrooren was van Booven tot aan Beneeden toe! Verders zyn hun nog Twee Scheepen gepasseerd, waar van hun naderhand Gerapporteerd is, dat 'er één van zoude zyn Gezonken, zo door Lekkagie als de Swaarte van hetYs daar het meede bezet was: over de geheelen huid.
In die tusschentyd dat Gemelde Com: Hoogerduin dus swalkten, met deszelfs Schip, waaren zy van booven Gem: Breeten van 78. tot op 73. Graad: en 15 Min: te rug Gedreeven.
In het begin van de Maand Mey kreegen zy veel Soulaas alzo het zeer Mooi Weer wierd, doch bevonden daar-en-teegen Hun Schip zeer Lek, veroorzaakt door de voorige Fatieges die zy hadden moeten uitstaan, zo als reeds vermeld is, door Harde Vorst, Hooge Zee, en Felle Winden uit alle Gewesten! Edoch kreege Nu een Gunstige Wind, gingen al wederom hun Cours Noord opneemen, liepen met Mooi weer op 80. Graaden met het lekke Schip in het Ys.
De Commandeur zat als een Kloek Zeeman niet stil, maar stelde alle middelen in het werk om het Lek te ontdekken, het geen bevonden wierd agter in de Piek, te zyn, het zelve wierd zo spoedig als moogelyk was met alle Securiteit gestopt, dus zy weederom een Dicht Schip bekwaamen, waar meede zy in het Ys rond swalkte tusschen de Velden en Vlarden Ys, leggende. Dan hier of daar aan groote Stukken Ys aan, zaage somtyds veele Walle-Visschen, doch konde 'er niet bykoomen, want zy hielden haar meest op in het Jong Gevroore en Dunne Ys (hier dienen wy een Aanmerking te maaken.) Voor de geene die Nimmermeer in Groenland geweest of zelfs daar geen Konsept van hebben, dat het in Groenland aldus geleegen is. Het Ys is daar zeer Ongelyk, op sommige Plaatsen Toorens hoogte dik zyn de geheele Ysbergen, op andere plaatsen meede wel Dik, maar weeder Vlakke Velden zo groot dat men dezelve niet over zien kan, daar de Scheepen haar veelmaalen aan vast maaken, Hakkende tot dat Eynde, gaaten in het Ys daar zy Yzerde
| |
| |
Haaken met Kabeltouwen daar aan in slaan, om dus aan die Ys-Velden als aan de Wal vast te leggen, dit doen zy ook wel aan de Losse Schotsen en dryven dus met de Losse Schots meede, op hoop van Wallevis te Ondekken: Hier door kan den Leezer begrypen dat zy dikwils Wallevis zien, zonder 'er echter by te kunne koome. Eeven was het hier ook geleege, zy zaage de Vissen wel in het Dun Gevroore Ys, maar konde door verhindering Dezelve niet vangen, daar aan ziet men ten alderklaarste de Zonderlinge wysheid Gods, hebbende De Heere deeze Groote Visschen een Natuurlyke ingeschaape kennis gegeeven, dat zy als het waare een veilige Schuilplaats voor hun weeten te zoeken: om hun Vyanden te ontwyken!
Hier nu leggende, Dryvende of Zylende, waare zy zomtyds met verscheidene of meer andere Scheepen verzeld, ook gebeurde het wel dat zy Hun Alleen bevonden, want de Commandeur Hoogerduin zo als ons door Geloofwaardige Lieden verhaald is. Die hem wel meenen te kennen, is een Man die nimmer na een ander ziet, maar zyn Eigen Consept volgt als hy begrypt dat het tot nut van zyn Heeren en Meesters strekt: het is ons ten minsten door Vier a Vyf van zyn Volk verhaald, dat zy hem meer als eens hebben hooren zeggen wanneer het Volk uitkeek, of zy geen Scheepen zaagen. Dat hy dan tot hun sprak ‘wat legt gy lieden te Praaten van en te Kyken na Scheepen? Kykt uit zo lang als gy Moe bent, maar Kykt na Walvis uit, dat is de Ziel van de Negotie, onze Heeren en Meesters hebben ons niet uitgezonde om Gezelschap te zoeken, maar om Vis te vangen, dat is onze Post, daar hebben wy Kost en Loon voor, ons zaak is ons best te doen en God om de Zeegen te Bidden.’ Brave woorde Waarlyk van de Commandeur! Hy toonde als een Recht Zeeman door welk een Ziel dat hy geregeerd wierd. Niemand denkt dat wy deezen Historie oppronken het geen wy schryven kan. Navraag veelen.
Zy swurven aldus door het Ys westwaarts op, by gissing op de 76⅕. Graad, maakte hun aan een Veld vast, waaren doen geheel alleenig zonder éénige Scheepen by zig te hebben, zo nu en dan zaagen zy een enkelde Rys wel één Swaare Wallevis, het duurde ook niet lang of zy zaagen hun verzeld van meerder
| |
| |
Scheepen, en daar wierd by die andere Scheepen ook een Enkelde Vis gevangen, maar tot leed zyn van Hoogerduin hy kreeg niets, schoon hy moogelyk zo veel en meer Moeite kwam te doen als de Anderen; Waarlyk een hart gelag voor een Braaf Commandeur die zyn best doet. Maar wat zal men zeggen? men ziet het meer, daar is ons nog kortelings één geval verhaald van één Oud Braaf Commandeur, dat hy gelyk uit Texel geloopen is met een Commandeur dat een Jut, of laat ik liever zeggen een Deen was, want zy hooren dat woord Jut niet graag, echter dat 'er onder zyn die Goddeloos ondankbaar benne, daar hebben zommige lieden ondervinding van, want van een zeeker Jut zoude wy ook vry wat zeggen kunnen, die hoewel hy zyn geheele Fortuin naast GOD aan ons verschuldigt is, echter zo veel om ons denkt als om zijn Ouden Moeder, doch laaten wy hem daar laaten tot Tyd en Wyl hy zyn Reeders handelt als hij ons A La Moden Jutten behandelt heeft. Die Ouden Commandeur was dan met die Jutsche of Deensche Commandeur yder met een goed Schip in Zee gestooken, hebbende de geheele voyage by elkander geweest, de Oude Heldersche Commandeur betoonde de geheele Rys als een Yverig Zeeman zyn vlijd voor zijn Heeren en Meesters, doch was ongelukkig genoeg om niets te Vangen, de Jut daarenteegen was de geheele Rys Dronke, en zo als zyn Eigen Harponier verhaald heeft, wist de Reekel niet eens toen de eerste Vis gevange en al Binne Boord waar, dat 'er Iets gepasseerd was, echter kwam hy Vol en Zoet te huis; en wierd voor één Braaf Commandeur gehouden: Daar de Ouden Heldersman die Inderdaat door zyn Ziel heen Yverig, Eerlyk en Kundig was zeer Hoffelyk bedankt wierd, en tot heeden nog geen Schip heeft kunne kreigen schoon hy in zyn Pink meer kunde bezit als de Jut in zyn geheele Corpus, Doch het schynt dat onze Neederlandsche Natie geheel, of ten minste veelen, na de Bekwaamheid niet en zien, want die Zelfde Ouden Commandeur die wy om Reeden niet zulle noemen, heeft het geval meer als eens gehad dat hy zelver, of ook wel zyn goede Vrienden voor hem Sollisiteerden om een Schip, maar wat wierd 'er gevraagt? is de man Bekwaam of bezit hy Capasiteiten? Ach Neen! Daar wierd niet na onderzogt!
| |
| |
men vernam maar of hy een Gelukkige Visscher was, zo daar dan op geantwoord wierd ‘Ja mijn Heer! dat kan nog al gaan, maar wat ik zeggen? hy is nu laatst leedig te huis gekoome, echter is het de Man zyn schuld niet, gelyk vernoomen kan worden, want gelyk als myn Heer weet, het hangt van Godts zeegen af, maar dat derf ik U verzeekeren dat het de Man aan geen Bekwaamheid ontbreekt.’ Zo trokken Helaas! veel Boekhouders hun schouders eens op, zeggende ‘Ja het kan weezen dat de Man goed is, maar zie hy is niet gelukkig’ en men zag dat Jongens die door het Blinde Geluk Begunstigt wierde, en Dom-ooren die weinig of geen ondervinding hadden. Maar Echter de Zeegen genooten, dat dezelven wierde voor zulk een Grysbol gesteld, die zyn Zilverde Hairen als een Braaf Zeeman op de Woedende Golven vergaard had. O Naare Tyden! Waarlyk een Hard gelag voor een Braaf Zeeman, ons Oordeels schoon wy geen Zeelieden bennen. Is er geen Ongeruster staat in de Waereld als die van Groenlandsche of Stradavische Commandeur, voornamentlyk wanneer hy voor sterk Geintresseerde Reeders vaart. Hy word uitgezonde om te Visschen met hoop van Groote Winst, Steevend na een der Naarste Gewesten van de Waereld daar nauwelyk Loover of Gras wast! Daar ook niets te Koop is, en al wat hy daar vind staat na Zyn leeven, en of al die Frayigheid nog niet genoeg was, zo heeft de Commandeur de geheele Uit-reis een benaauwd en Beprangd hard, hy weet voor wie hy vaard, hy kan zyn Reeders, het Compliment is hem niet vergeeten dat Hy meê kreeg. ‘(Commandeur pas braaf op wy hoopen Gy een goede vangst zuld hebben, want viel het mis uit dan zoude wy een ander moeten neemen.’) Zo dat de Man weet bevoorens doet hy een Ongelukkige Reis zo is Hy van Zyn Broodwinning Ontroofd, 't is waar gelukt hem de Visschereij en komt hy met een Vol en Zoet-Schip te huis, Ha! dan is 'er geen beeter man als de Commandeur, daar is niets te Eel of te Kostelyk of het moet voor de Commandeur weezen, maar als het anders uitvald hoe gaat het dan? is het dan ook ‘wellekom Commandeur, hoe Vaart het Man? ik moet zeggen gy bend een Dubbelde Vend!’
| |
| |
Ach neen! heel Contrairie de Reeders hebben Reeds berigt dat het Schip Leedig is, Geen een van alle is begeerig om de Commandeur te Verwellekoomen, terwyl inmiddels de Arme Bevelhebber Doots benaauwd is geweest zo de uit als te huis-Rys; doch nu meent hy zal het hart hem in die schoenen zinken, wanneer hy denkt om voor zyn Principaal te moeten verscheinen, hy komt aan de Wal, Beld aan het huis van zyn Patroon, één der Bediendens doet hem op, die rappord aan de Principaal doet dat de Commandeur daar is, maar vliegt het Heerschop dan ook na vooren om de Commandeur te Verwellekoome? Verre van daar, hy laat door zyn bediende zeggen dat de Commandeur in de Gang wat wagten moet, of over een Uur of Twee wederom moet koomen, en als de Commandeur dan lang genoeg heeft staan Drentelen wel nu Ja; dan komt myn Heer eijndelyk in zyn Japon aan, een Pen agter zyn Ooren het staat moij, en het kost maar een Duit of een Oortje! zyn Gezigt staat somtyds zo Wreed dat de Commandeur in geheel Groenland geen Beer gezien heeft die zo Wreet uit zyn Oogen ziet als zyn Patroon! en in de plaats dat het dan is Wellekom Commandeur, dan is het ‘Wel Man dat hebt gy Moij gemaakt schoon te huis; dat had ik niet van U gedacht; bent gy die man die zo bekwaam was wel gy gelykt 'er wel na’ En al toond de ongelukkige Man nog zo Zonneklaar aan, dat het Zyn Schuld niet en is, het is alles voor een Doofmans deur geklopt; want de Reeder of Boekhouder die zich die Zoomer met Paard en Chais gedieverteerd heeft weet alles veel Beeter; en brengt tot Exsempel by hoe die Jutsche, Noordsche of Deensche Commandeur wel Vis heeft kunne vangen, en waarom hy dan niet? Sommirum Sommarum, de Commandeur heeft de Schuld, word Bedankt, en loopt somtyds Jaaren eer hy weeder een Schip krygt. Gaat het dus als hy Leedig te huis komt, het gaat niet beeter als Hy het Ongeluk heeft van zyn Schip te Verliezen, schoon het met gevaar van zyn leeven verzeld is geweest, zulks word Somtyds niet eens Geconsidireerd, wynig denken sommige Principalen of Patroonen, dat uur en die tyd dat myn Commandeur in Doots-Noot zyn Schip verloor, wierd ik Sneeuw-Blind door de Roo-Bay van twee Ratel-Wagts en een Bediende te huis gebragt!
| |
| |
't Is gebeurd vrienden; anders zoude wy het niet schryven. Niet dat myn leezers moeten denken dat ik juist wil zeggen dat het met alle Reeders zo gaat, verre van daar, men vind wel gemoedelyke Reeders ook, die geheel anders denken en doen met hun Commandeurs, en zeggen het Schip en Goed is weer te krygen, als het Volk maar behouwen is. Doch laaten wy weederom tot de Voyagie van Commandeur Hoogerduin koomen.
Wy hebben hem dan gelaaten op 76⅕ Graad, daar hy met zyn Schip aan een veld vast lag, en daar hy zag dat zyn anderen Confraters zo nu en dan een Vis vongen en Hy niets kreeg, schoon alle moogelykheid aanwendende. Volgens getuigenis van het Scheepsvolk, gaf gemelde Commandeur zich Nagt nog Dach rust; zo dat het Scheepsvolk rykelyk in de onrust van hun Opperhooft hun aandeel meeden kreegen, want de Commandeur ontsag geen moeite om zyn uiterste vlyt voor zyn Heeren en Meesters aan te wenden.
Men kan lichtelyk nagaan dat een yverig mensch als de Commandeur is min of meer het menschelyk swak bezat van ongeduldig te worden, als men geliefd te considereeren dat de tyd der Visschery begon te verloopen; zynde het al Sint-Jan in de Zoomer. De Commandeur sprak opentlyk teegens de Stuurman dat al het Volk het hoorde, wy zyn nu by gissing op 74½ Graad Breeten wy hebben nog geen Vis, ik zou edoch niet gaaren zonder Vis te huis willen koomen, het zou hart vallen vor ons, en nog harder en schaadelyker voor onze Heeren en Meesters. Kom aan! Alon laaten wy in Gods naam een stuks weg Z. O. opzeylen, en gaanen op de Schooy-Vis af soo als de Commandeur die geliefde te noemen, (zynde Vissen die aan geheele Troepen by elkander swemmen, en kwaader om te vangen zyn als stil leggende Vissen.) Den Heemel geeft vervolgde Hy dat wy die hier treffen, en als dat niet lukken wil, sprak de Commandeur, dan moeten wy W. N. W. op. Schoon in zeeker opzigt hier uit wel eenigzins de Commandeurs ongedult bleek, kan men echter niet zeggen dat het ontmenscht was, want de verdurve Natuur der Menschelykheid brengt zulks meeden: dierhalve verschoonbaar. Zy gingen dan ook werke-
| |
| |
lyk Zeyl by het Veld langs na de Z. O. kant, waaren pas onder Zeyl of daar rees een groote en reeds gekwetste Wallevis op, daar terstond een looze val op gemaakt wierd, zy maakten hun Schip onder het doen van de looze val aan het Ys anders veld vast, met staande Zeylen, terwyl de Sloepen wel bemand van boord op de Vis af waaren, wierd het donker van de Mist, en het vertoefde al vry lang eer de Sloepen te rug kwaamen, zynde dezelve genoodzaakt door de swaare mist om op het geluit van het Schieten met de Draay-Bas hun Schip te zoeken; daar zy eyndelyk aan boord kwaamen Zonder de Vis; zynde dit Werk Vrugteloos afgeloopen: Hoe wel echter de eene Harponier 2 a 3 keeren op het Schieten toe geweest had.
De Mist klaarde vervolgens weeder op, waar na zy ook weederom Zeylen gingen; kort daarop wierd het andermaal donker door de Mist, edoch zy Zeylde voort; by het Veld langes en tusschen het Dryf-Ys door, tot dat zy kwaamen aan de Z. O. kant van het veld, zaagen als doen wederom een Wallevis maakte daar op hun Schip aan het Veld vast, gingen met 2 Sloepen op de nauwe toezigt, of laat ik liever zeggen zy, laagen twee Sloepen op Brand-wagt, een einde van het Schip af, om de Vis met de Harrepoen te verwellekoomen. Het was en bleef nog al mistig, doch was echter Mooy stil weeder, de Vis in het bereik der Sloepen zynde, zo schoot de eene Sloep zyn Harpoenen in de Vis vast, zo draa voelde dit geweldige Dier de kwetsuur niet, of maakte een grooten drift! en liep met een onsaggelyke snelheid 15 Leyne uit, niet teegenstaande de Duisterheid van de Neevel, zo vond echter de Commandeur, dewelk zelf in de Sloep was, alzo Hy zich altoos 'er by bevond daar wat te doen waar. De vaste Vis, meerder op het geblaas dat dit groote Schepzel! kwam te doen, als op het gezigt: want het als gezegt is zo mistig was, dat zy de Vis niet konden na oogen: By dit groote Lichaam koomende, staaken zy hem met hun beiden dood, waar in meergemelde Commandeur wel de meeste deel had, krygende by die geleegentheid de Staart der Wallevis het geen een wayer van twee-en-twintig voet of iets meer of minder daar willen wy niet in bepaald zyn, breed was over het hooft! doch het
| |
| |
geen zeer gelukkig afliep; en inderdaad zulks was naby genoeg dat het alderminste Rampje of Forsie die de Vis had gedaan in staat had geweest, dat Sloep en Volk aan flenters was geslaagen! daar aan kan men zien in welk een gevaar somtys de Commandeurs beneffens hun Scheepsvolk zich bevinden in diergelyke geleegentheeden.
In de tusschentyd dat dit gebeurde met de Sloep daar de Commandeur zich in bevond, wist de tweede Sloep van het gepasseerde niets, als zynde geheel onkundig hoe of het met Vis of Sloepen geschaapen was, of hoe of waar zy hun bevonden. Dierhalven gisten of oordeelde de Stuurman die zich aan Scheeps-Boord bevond zo geheel ongegrond niet, dat de Vis het ontsnapt en weg was, doch eenige tyd vertoefd hebbende, bragten de andere Sloepen de tyding dat de Vis gevangen en behouden was, het geen als natuurlyk is veel blydschap verwekten, wanneer zy de Vis aan boord zaage brengen. De Commandeur stelde terstond orders om het Spek baarde en wat diens meer is, binne boord te krygen: Maakten vervolgens alles op nieuws weederom klaar, laagen andermaal Sloepen om nauwe toezigt te neemen op Brandwagt, kreegen kort daar op wederom een schot of anders gezegt zaagen een party Vissen swemmen, en onder allen een swaare Loopvis, doch hoe groot, log en dom deeze dieren schynen te zyn, betoonde zy echter voor hun leeven zorg te draagen, en lieten niet minder loosheid blyken als Vossen! ten andere kwam de stilten aan de Commandeur ook zeer veel nadeel toe te brengen, doch met dit alles geraakte zy andermaal aan een Vis vast, maar het gelukte niet, en zy verlooren dezelve wederom met mooy en stil weeder, het veld ging ondertusschen ook midden door, waar op zy met het stukje W. N. W. opdreeven, de Vis hield hem al Oostwaarts van het Schip af, hier kwam by dat zy zich genoodsaakt zaagen om te moeten vlugten, of dat zy anders met hun Schip in het Ys bezet zoude geraaken, en dan waare handen en voeten (gelyk men zegt) gebonden. Waarom de Commandeur goedvond Oostwaarts op te Zeylen en kwaame dus Zeylende weederom in een heele boel Loop Vis, het gelukte hun ook om tusschen den laatsten Junij en den eersten Julij aan een tweede Vis vast te geraaken, die
| |
| |
zy voorspoedig vingen, dood, en aan hun Boord kreegen, hebbende dus twee Visschen gevangen, maakende te saamen 150 Vaaten Spek. Zy bleeven vervolgens nog tot den 8 en 9 July in de Loop-Vis, hadden somtyds veel Avontuur, doch kreegen niets, na die tyd zaagen zy geen Wallevis meer, zy waaren doen ter tyd verzeld van nog een Schip, waar op Commandeerde Commandeur Jan Dekker, zeilde saame dan hier en dan daar door het Ys, tot op den 20 July, wanneer zy voor de eerste keer deezer geheele Voyagie weederom uit het Ys in Zee kwaamen! by gissing op de Noorder-breete van 73 Graaden 30 Graaden lengte, en 14 minuten.
Deeze twee Scheepen hadden te saamen onder alle Gevangen een Oude Beer met twee Jongen, daar zy yder een leevendig jong van aan Boord van hun Schip hadden, doch de Jonge Beer van Commandeur Hoogerduin kwam kort daarop te sterven.
Nu in zee zynde stelde gemelde Commandeurs Hoogerduin en Dekker, hun cours na het Vaderland, wat het Schip de Juffrouwen ANNA CORNELIA en ANNA aanging, waar over de Commandeur Hoogerduin het bevel voerden, en wiens Voyagie wy beschryven, het zelve Schip bevond zich doen ter tyd noch dicht en wel, en zy zylde met hun Makker verzelt reedelyk voorspoedig op de Noordzee, hadden ook in den beginne van Augustus Mooi lief weeder, het Scheeps-volk verdieverteerde hun daagelyks met het Schip op te knappe zo aan het want als aan het Schip te Kalefaateren, doorgaans by de Zeeliede Schiemanne genoemd, verders visten zy Daagelyks en vingen veeltyds zo veel Hylbot Cabeljau en Corvis als zy na genoege noodig hadden, de Commandeur Hoogerduijn betoonde een Groote Liefhebber dier Visschery te zyn, mogt 'er ook heel veel moeijte toe doen, gelyk ook van hem getuigd word door al het Scheeps-Volk dat hy ook zeer veel kunde aangaande de Vissery bezit, dus Zylende, Schiemannende en Visschende tot den 18 Augustus kreegen zy een Lootsman van Texel aan hun boord gisten toen nog een myl 10, a 12. van gemelde yland af te zyn, yder deet zyn best, werkte met alle vlyt, en verscheide Scheepen met hun om binne te koomen, hebbende doen ook nog de Com: Dekker met deszelfs Schip by hun dit duurde tot den 20 dito. Smorgens
| |
| |
in de Dag-Wagt met Reedelyk weertje, wanneer 'er een zeer Wonderlyk en Raar waater kwam te staan, en alzo geen van alle de zwaare storm en Woedende Golven nog vergeeten waaren die wy bevoorens, vermeld hebben; zo stak de Commandeur met eenige der Opperhoofde beneffens de Lootsman de hoofde by elkander en, raatpleegde onder een over de Wester Zee gooide vervolgens het loot uit, en bevonde het zelve op 16 Vaadem waater te zyn, de Commandeur als een braaf en moedig Zeeman, sprak daar op dat is op de weg, kom aan dat kan bykoomen, het kon wel zyn dat wy over een uur 3 a 4, binne waaren, want de Wind Noorde en Beweste dat is een nieuwe Gats windje, ik zal vervolgde hy gauw myn brief schreiven aan myn Patroon, want koomen wy nader aan de wal of in 't gat dan is het te druk en het is teegen de Daageraat. Zoo wel gemoed als men hoort en ziet was de Commandeur Hoogerduin toen nog.
Maar dacht niet, dat de Wind, en 't Weer zoo op zou steeken,
Dat Hemel, Lugt en Zee, scheen van Elkaar te breeken!
Dat hy zyn waarde volk zou zien in Doods gevaar,
En dat Hun over 't hoofd een Ramp hing, Ach! zo Naar!
Ja, dat dit Zee Kasteel zou worde zo geslaagen,
Van Woedent zee geweld dat 't Schip niet kon verdraagen,
Tot hy het als een Wrak verlaat tot op de Dood!
En ziet Hem en Zijn Zoon en 't Volk in Groote Nood,
Op Egmonds Zandig Boort te vreeselyk aanstranden,
Daar hy het leeven bergt, doch veele Doot aanlanden.
De Commandeur ging ook werkelyk aan zyn Brief te schreiven, de Missieve byna half klaar zynde, kwam de Spek-Snyder by de Com: Hoogerduin in de Cajuit, en rapporteerde aan gemelde Commandeur dat 'er een zeer zwaare Lugt hing, en dat dezelve Considerabel omhaalden, daar en boove dat de koude hand overhand aannam, de Commandeur geen kwaat denkende, antwoorde ‘Spekje het zal een daageraats koeltje zyn, vervolgens zeggende tot de Spek-Snyder, Echter wy zulle de Voorzigtigheid gebruiken neemd de Cluivers en de Bramzyls in, en ik zal aanstonds booven koomen,’ de Spek-Snyder had te dier
| |
| |
tyd de wagt. De Commandeur ongeflatteerd zo als wy van veel Braave Zeelieden verstaan hebben een man zynde die niet gewoon was lang te vertoeven wanneer het zyn zaak was, kwam ook inmediaat na de Spek-snyder booven, en had zo gauw de lugt niet gezien, of riep Overal, en dat zulks niet onnodig was bleek, want daar stak een alderonzaggelykste wind op, zo dat het was als men op zyn Zeemans zegt, of dezelve uit een zak wierd geschut, want het wayde aanstonds een storm met Reegen en braaf donker verzeld.
De Commandeur ordonneerde om zo spoedig als doenlyk waar al de Zylen weg te nemen, uitgezegt het Schooverzyl en de Bezaan, hoewel nu alles met een goede order en Figalantie verricht wierd, waayde edoch het groote Bram-Zyl weg.
Zy laage toen by gissing 2½ Myl van de wal af, en met de steeve van 't Schip daar na toe, daar waaren ter dier tyd ook nog twee Heldersche Lootsschuiten by hun, de Commandeur of de Stuurman ordonneerde aan het volk om te Pompen, doch bevonden het Schip noch dicht te zyn, zy laagen met de Fok in de Gy, de Loosman ordonneerde, of liever sprak tegens de Comm: my komt voor Commandeur als dat wy met de Steeven op Zee moeten, want de wind mogt somtyds met de Reegen N. W. ofte Westelyk loopen, en dan zag het 'er naar uit. Doch de Commandeur antwoordde de Lootsman dat hy niet van zyn Consept was, alzoo de Wind en Zee zich beide nog sterk verheften, en volgens des Commandeurs oordeel zo de Wind westelyk liep, dat 'er dan geen Schip van de geheele Compagnie in Zee was, of zy moeste alle Stranden. Laaten wy sprak hy een weinig gedult hebben, en zien hoe het hem toedraagt, en hoe ver wy heen dryven, nu leggen wy voor het Gat, wy hebben nog 16 Vadem waater, wy weeten nu Ackuraat met de donkerte waar dat wy zyn. Dit zeggen en gevoelen van de Commandeur die als een Ervaare Zeeman sprak, wierd van de Loots, Stuurman en verdere Officieren goedgekeurd.
Want als de wind W. N. W. liep, dan wisten zy net waar zy waaren, maar de woedende Golven verheften, benevens de wind zich zo sterk, dat nog de Commandeur, Stuurman of Lootsman of wie zich op het Schip bevond, nimmer zulk een
| |
| |
Zee op de Noord-Zee hadde bygewoond, yder zag in dit akelige noodweer met verbaazing! en afgryzing, het woede der Golven aan! Mits rees daar een steyle verwoede Zee, voor af op de Loefboog zeyde, ja zo steil als een Klip of hooge Berg, en het scheen, dat Heemel en Zee zich vereenigde om dit Schip zo op eenemaal, met Ziele en al te verslinden, ach bittere! ja ysselyke vertooningen! waar van de stoutste Zeeman het hart in zyn Lichaam moet leggen te beeven, geen wonder dierhalven, dat men zegt dat eenige als toen de handen na den Heemel sloegen, en God die de waateren en winden na zyn heilig goedvinden bestierd om hulp aanriepen, deeze hooge en verschrikkelyke Zee, brak met zulk een eysselyk geweld, dat het Schip geheel overstroomt was van waater, en op eenmaal scheen te zinken, de hals Sloep aan Stuurboords zy sloeg weg, de Man welken aan het Roer stond, geraakte door de storting of breeking der Zee zyn Arm aan stukken, de Arme gekwetste Ziel kroop met dit bekoomen droevige Ongeluk in zulk een bittere Nood Weêr, al schreijende na de Commandeur toe, eeven als een Kind tot zyn Vaader, roepende ach myn lieve Commandeur help my? naast God bent Gy myn hulp. De Commandeur gaf terstond last dat men de Man beneeden zoude brengen, beloovende hem teevens om aanstonds by hem te koomen, inmiddels dat de Man na beneeden gebragt wierd, gaf de Commandeur de noodige beveelens tot redding van het Schip, roepende ‘Alon Mannen pompe, toond dat gy hupsche Zeelieden bent, Alon pompe als Leeuwen, vat aan de Pomp, want vervolgde hy, ik twyffel niet of wy hebben veel waater in het Schip gekreegen.’ Gelyk ook bevonde wierd toen zy het Pyl-Loot in de Pomp lieten loopen, want zaagen als doen dat zy reeds 6 voet waater in het Schip hadden, waarop terstond gerezolveerd wierd om met de Steeven op Zee te halzen, want de Lootsman zeide wy kunne niet langer in de Wal blyven, of wy zyn weg. Inmiddels liet de arme Man die de Arm gebrooken had, niet af met roepen en kermen om de Commandeur, daar hy naast God booven de Meester booven al, alleenig zyn vertrouwen in stelden, als kennende de Commandeur voor een Man die van zyn Volk hieuw als een eygen Vader van zyn Kinderen, want dezelve Man had al diversche Reizen met de Commandeur Hoo-
| |
| |
gerduin gevaaren. Stellende daarom naast God al zyn vertrouwen op de Comandeur als ik reets gezegt heb; slaande zyn gezonde arm om de Commandeurs hals, om kort te gaan het was onbeschryvelyk hoedanig die Man aan de Commandeur hing, die zo wel voor zyn Volk als Schip zorgde, want ging na den arme Lyder toe om de Meester te helpen, zynde nog verzeld van 6 Man, waar 'er naderhand 5 van verdronken zyn. Als ook die gekweste Persoon. Men hielp de man zo spoedig en goed als moogelyk was, ten minste dat hy verligting van pyn kreeg, en zo niet om den Scheeps-bevelhebber kermde. Intusschen wierd met alle Man en beide de Pompen sterk doorgepompt. Doch Helaas, het waater wos teegens het Pompen aan. De Commandeur de Man met zyn stukkende arm geholpen hebbende, ging Hy en de Stuurman met nog meer Officieren in de Kajuit, oopende het luikje booven het Lynen Gat, en bevonden dat het waater al vry hoog in de Piek stond, de Vaaten in het Ruim spookte door het Water en slingerde op een afgryselyke wys! het is zeer ligt te begrypen hoe de Commandeur zo wel als de andere Officiers elkander bedroeft aankeeken, ziende en bevindende hun op een Schip dat gauw vol waater zouden zyn, en dat in zulk een Droevig en Fataal weeder! De eene vroeg aan den ander wat dunkt U Vrienden? waarop de Gezaghebbende Stuurman een zeer bekwaam Persoon, het woord opvatten, en sprak, ‘Wat ons dunkt zo God het niet merrekelyk voorziet ons Schip is weg, en zulks hebben wy flus al heimelyk met elkander geredineerd, en den Heemel weet hoe het met ons zal afloopen.’
De Commandeur die naare toestand ziende, betoonde echter als een moedig Zeeman dat men de moet niet ten eenemaal moest laaten vallen, sprak de by zich hebbende Officieren zo veel couragie in het lyf als in zyn vermoogen was; zeggende ‘het Schip is nog niet weg, die GOD die slaat kan zalve, het moet hier met het scherp mes op de keel af, een yder doet zyn trouwe Pligt; en toonen wy dat wy Zeelieden zyn, en geen Laafies.’ Toen zy weeder booven kwaamen en het Volk hoorde en zaagen hoe het in het Schip geschaapen stond, laat ik het aan het Oordeel van alle verstandige en weldenkende over, hoe het Volk gesteld was.
| |
| |
De handen wierde Hemelwaarts gestoken, een yder bad den Almagtigen om een goede uitkomst, 't schreien en kermen was onbeschreifelyk; den eenen riep over zyn Vrouw, den ander om zyn Kinderen, de derde om zyn Ouders, ô het was doodelyk naar, de Commandeur die hem benevens zyn Zoontje, daar breeder van gesprooken zal worden, en veel van zyn Famielie in die zelve naarheid bevond, en dubbelde reden tot weenen had, liet echter zo weinig als mogelyk was, zyn verleegentheid bleiken, om zyn volk niet klein of mismoedig te maken: Maar sprak hun in dezer voegen aan.
‘Gy weend myn waarde nood en lot genooten, Ik beken gy hebt reeden om te weenen, doch ik bid U word niet klynmoedig, om Vrouw, Kinderen of Ouders te denken komt hier niet te pas, God die een helper der Weduwe, een Vader der Wezen, en een staf en steun des Ouderdoms is, zal voor hun allen zorgen: schryd niet onder elkander, maar beveeld U Zielen aan den Almagtigen, of het zaaken waar dat wy moeten verdrinken in deeze woedende Zee, dat wy dan mooge overgaan tot zyn eeuwige Heerlykheid hier boven, daarom nog maals schryd niet, maar weest biddende met uwe harten, en werkzaam met de handen om het Schip en U leven te redden, ik U Commandeur zal U in alles voorgaan, zo veel God my toelaat; en wie weet of de Heere het nog niet voorzien zal.’
Het Volk de manhaftige en welgegronde reeden van hun braave Commandeur hoorende, schepte ook waarlyk op nieuws min, of meer moed. De Commandeur stelde benevens de Stuurman en verdere getrouwe Officieren, op alle dingen goeden orders, en kreegen een Vaatje Cajuitsbier boven, het tweede wierd wederom het Luik ingegoyd, wat de Sterkedrank als anders belangde, had de Commandeur reeds voor gezorgt, dat niemand daar by kon; als bevreest zynde dat zommige haar daar zomtyds in zoude te buiten gaan, en zulks meer wanorder zoude veroorzaaken als nut.
Verders was 'er nu niets meer uit het ruim te krygen, de Ficktalie was ten eene maal bedurven, en nat, de Vaaten sloegen
| |
| |
met het slingeren van het Schip over en weer van de eene kant tot de andere als of het donderden, daar was geen mogelykheid dat een mensch in het ruim kon koomen, of had van stonde aan verpletterd geweest. In deeze bedroefde toestand en hoogen nood zaagen zy een klein vaartuig aan Ly agter uit, en gelyk de hoop een mensch altoos by blyft, zo lang als 'er leeven is, zo hoopte zy ook of hun nog eenige Soulaas door het gemelde Vaartuigje kon worde toegebragt, lieten dierhalve de Nood Sjou van agter de Vlagge-Stok af wayen, en daar na van de Voorsteng, pleegende de Commandeurs Verders raad met de Officieren om na het Loosschuitje toe te houden. Want alhoewel zy doen reeds 20 Voet by gissing diep gingen, zo hadden zy echter het Schip nog schoon in hun magt: ‘Wel is waar de Commandeur zyden hoor Manne menschen hulp is gedaan, God moet ons helpen, edoch wy zullen alles doen om het naderhand voor God en menschen te kunne verantwoorde dat in ons vermogen is.’ Waar op zy het dan ook ondernaamen, drayende een stuk agter de Loos of Visschers schuit op zee by, maar helaas! die menschen op het klyne vaartuig waaren zelfs in de grootste verleegentheid des Waereld; staaken ook meede de Armen al schreiende Heemelwaarts, en konde hun de minste hulp niet toebrengen. Met aandraaije na het klyne vaartuig haalde het Schip van Commandeur Hoogerduin zo geweldig over zy, dat zy allemaal dachten, van gelyk na de Eeuwigheid te gaan. Het huilen, kermen en roepen ô God, daar gaan wy, was onuitspreekelyk; de hairen moeten ymand te bergen ryzen die om het ysselyk gevaar denkt daar die arme Zielen hun in bevonden; Doch het behaagden den alderhoogste nog niet; Ach neen zy moesten nog meerder gevaaren uitstaan.
Het Scheepsvolk kwaamen daar op Biddende, smeekende, ja schreiende, by den Commandeur, zeggende ‘Ach lieve Commandeur hebt medelyden met ons hebt medelyden met U zelven? wy moeten de masten kappen of anders vald het Schip om, en wy zyn allen weg, wy pompen sterk met twee pompen en het water wast 'er hand over hand tegens aan,’ dit was op den 20 dito, by gissing middag, de Commandeur, had wel is waar teegens deeze propositie niet, maar als een moedig ervaa-
| |
| |
ren en Stout Zeeman scheen en dorst hy als men zegt de Kat wel uit de Boom kyken, als ook de Stuurman, die meede niet van de minste en ook een braaf Zeeman is. Daarom antwoorde zy byden aan het volk gedenkt niet myn lieve Volk, dat wy vervreemd benne van medelyden, maar begryp eens hoe veel voeten dat het in de aard heeft, en wat het is om de Masten te kappen? ‘Mannen! Mannen! het valt my hart vervolgde de Commandeur, heeden een Schip, straks een Wrak, het is zo wat te zeggen, maar in GODS naam, nood breekt wet; ik zal U lieden zin doen’ Zeggende daarop Alon Timmerman geef Bylen? de Commandeur zelf de Byl in de hand nemende kerfde de Groote Mast, de Stuurman het Wand, of Taalreep met nog 6 Man, daar na de Fokke Mast, de Bezaans-Mast behielde zy met de Bezaan, voorts ging de geheele Vleet over Boord, uitgezegd Twee Sloepen die bleeven aan Stuur-Boord dat de Loef was onder de Galg in de Grondtouwen hangen, en 2 Sloepen stonden er op de Last daar de bovenste nog heel van bleef, doch de onderste of binnenste was te plettere geraakt, door een Stuk dat van de Groote Raa afgeslaagen en op de Sloep was gevallen.
Daar zien nu myn waarde Leezers dat schoone Schip legge als een wrak, een yder kan by zich zelven afmeeten in welk een groote en hoogdringende noot zy hun bevonden, aakelig moet het geweest hebben om te aanschouwen, hier dreef de Groote Mast, het Sieraad van het Schip, daar dreef de Fokke Mast, ginter het wand, en zo voorts ‒. Zy hadden nu niet meer als drie Sloepen waarlyk weinig genoeg wanneer de nood zó erg kwam dat zy het Schip moeste verlaaten, om meeden te vlugten: Doch zy moeste te vreeden zyn, met deze drie Sloepen zo als zy waaren. De Commandeur gaf een strikt bevel om met alle vlyd op de overgebleeve Sloepen te passen, en dezelve zo veel te bewaaren als moogelyk was, alzo het wel kon gebeuren dat zy die nog van nooden mogten kreigen. Het Volk van gemelde Schip die wy gesprooken hebben, heeft ons betuigd dat zy tot heeden toe nog verwondert benne, hoe zy die Sloepen bewaard hebben. En dat de-
| |
| |
zelve niet als de anderen zo met, als voor het wegraaken van het tuig over boord zyn geslaagen door de woedende golven. Hier aan ziet men alweeder de albestierende Hand van God. Neen, de Heere had die tot een ander einde bewaard, de Wind bleef als nog Noordelyk zy dreeven dan nu op Gods genaden, niet weetende wat 'er van hun worden zou. De meergemelde Commandeur sprak zyn volk aan in deezer voegen.
‘Nu mannen ziet hier nu de Masten gekapt, als wy het nu maar in Balans kunne houden, met Gods hulp zo hebben wy dan eenige hoop.’ aldus moedigde hy en meer anderen Officieren het volk en het Volk ook weederom elkanderen aan. verders ordonneerde gemelde Commandeur om alle Stroo en Ruigten uit de kooijen te haalen, en over boord te werpen, of het ook iets mogte helpen; maar helaas! Alles was vrugteloos, den een keek den ander met Zielsschreiende Oogen aan, zonder dat doch deeze bedroefde harten ophiewen van hun best te doen, want pompte geduurig met alle man, de Commandeur voor uit wel eenige gedachte gehad hebbende dat het volk moe, en flauw, zouden worden, had uit voorzichtigheid eenige flessen Wyn boven in de Hut laaten brengen, daar deeze bedroefde menschen somtyds een wynig van nuttigde met een stukje Kajuits-Brood, voor de rest had de Bevelhebber Als gezegt is zich van de andere boel ontslaagen, op dat niemand van het volk zich door droefheid of disperatie aan de drank zouden vergaapen, hoewel men met vreier Harten tot hun Lof kan zeggen, dat nog Commandeur of Stuurman of eenig ander Officier ja zelfs de Matroozen na geen sterkedrank getaald hebben, uitgezegt een Kaerel, welk schoon hy de doot voor Oogen zag, Echter zich niet ontziende toen de Commandeur Brandewyn uit het half anker kreeg, om te gebruiken tot het verbinde van de Man die zyn Arm gebrooken had; Dat als toen dezelve dronke Kaerel zyn slag waar had genoomen, en eenige Brandewyn de Commandeur ont-kaapten of stilletjes ontnam, waar van hy zich naderhand Vol en Dronke Zoop, zonder dat ymand dit neemen van de drank gemerkt had,
| |
| |
als zynde de Commandeur met eenige Manschappen by de gekweste Persoon, en het andere Volk druk aan het Pompen.
Dien zelve 20ste dito dat de Masten gekapt waaren, en het Volk gedurrig al Pompten, begon het weer met de Agtermiddag wat te bedaaren, waar op zy ook kort daar na Land ontdekte, en wel de laager wal, helaas! op het zien van het Land, meende yder te beswyken, ja zy scheene gezamentlyk die Koning der Verschrikking de Dood te zien, in de plaats dat zy hun zoude Verheugen, zo beschouden zy hun Vaderland, met bedroefde Oogen; ô Naare tyd! De Voyagie volbragt, het Vaderland voor Oogen, en men hoord niet als gekryt en gekerm in het Schip of Liever wrak.
De Commandeur de allegemeene verslaagentheid ziende, sprak het Volk op nieuw zo veel moed in het lyf als mogelyk was, dat meer is ging met hun alle te raad, ‘zeggende kom aan Vrienden laat de moed niet zakken, een yder overdenkt eens by zich zelve, wat nu het best in deeze haggelyke en hoogdringende nood gedaan moet worden.’ Maar gelyk het doorgaans gaat, veel hoofden, veel zinnen. Zoo ging het hier ook, want den een wilde dit, den ander weederom dat, sommige waaren van oordeel men moest het op Strand zetten, de Commandeur na dat hy een yders Consept gehoord had, sprak hy zyn Volk met deeze of diergelyke aanspraak aan. ‘Hoor myn waarde Volk, ik weet Gy bent my alle dienstbaar geweest, deezen geheelen Rys, ik heb ook geen klaagen over u gehoorzaamheid, neen Gy hebt als braave Zeelieden u pligt gedaan, geen een op het Schip of hy weet ook teffens wat Man dat ik ben, eenige van U Lieden hebben zulks gezien op deeze Voyagie, en andere op verscheiden Reizen die zy met my gedaan hebben, ik en twyffel niet of gy moet alle bekennen dat ik my als een Zeeman heb gedraagen, en altoos het best voor myn Heeren en Meesters, als ook dat van myn Volk heb gezogt, dit is nog myn zoeken, en volgens myn oordeel, zo moeten wy maar als dappere Lieden alle Zeeman-Schap aanwenden, wy zynder thans in, en moeten 'er met Gods hulp meede door, daarom draagt U kloekmoedig in
| |
| |
dit zo een gevaarlyk geval, nu is hier de tyd en plaats daar het te pas komt, dat Gylieden yder hoofd voor hoofd toont een Zeeman te zyn, daar zyn 'er onder U die van oordeel benne, om het wrak op Strand te zetten, maar ik verzeeker U als een Man die het best voor U alle zoekt, zetten wy het op Strand, dan bennen wy allemaal weg, considireerd het zelfs, een Schip zonder Masten en vol water? wy koomen niet aan de buiten Bank, of de eerste stoot de best daar hy raakt, zoo is het Schip aan Splinters, en wy weg: daarom volgens myn Consept, wy moeten ankeren.’
Alhoewel het Volk deeze gezegdens van hun Commandeur moesten toestemmen, als hoorende dat hy de waarheid sprak, zo spraaken hem doch eenige met de traanen in de Oogen aan, zeggende al schreijende, het is zo als Gy zegt myn lieve Commandeur, maar ô God Commandeur! Commandeur! daar komt zo een naare Nagt aan.
Doch hy antwoordde hun als een braaf en moedig Zeeman. ‘Het is waar, ik stem het met U toe, de Nagt na het hem laat aanzien kon wel naar zyn, maar ik zeg nogmaals, wy zyn 'er in, en moeten 'er meê door, en als braave Zeelieden zyn wy verpligt te moeten doen voor ons Heeren en Meesters, als ook voor ons zelven, al het geen ons hand vind, en wenden verders ons vertrouwen op God den Heer: en hy zal het moogelyk voor ons nog wel ten besten schikken.’
Daar wierd dan eindelyk geresolveerd om het Anker uit te zetten, het welk ook geschieden op 12 Vadem, en het geen door Gods goedheid heel wel uitviel, schoon het haggelyk en ysselyk in zulk een droevig weer was. Zy hadden toen Egmont aan Zee Oost en Wyk aan Zee O. Z. O. van hun, leggende by gisisng een groote twee Myl op Zee en van het Land af. De Commandeur die niet anders zogt als het Schip en de Couragie in het Volk te behouwen, zag het Schip zo gaauw niet Geankerd, of sprak, ‘Alon Mannen, het zal met Gods hulp nog wel gaan, Pompen nu als Leeuwen, ons Schip legt nu vry mak, als wy het nu gaande kunne houden, zyn wy zo goed als behouwen, want gelyk gy alle ziet het weêr dat laat zich zien als of het beeterd.’
| |
| |
Het Volk zulke goede troost van hun Commandeur krygende, ontsaagen geen moeite nog vlyd, maar pompten met allen magt. 's Agtermiddags of teegens den Avond van de zelve dag passeerde hun een Schip dat westwaarts op Zee ging, te Zeewaarts 's Lings van hun af, zy hadden nog een oude Vlag, lieten dezelve van de Vlagge-stok afwaijen, doch vruchteloos Helaas! want het Schip dat hun Passeerde was het onmogelyk om deeze in noodliggende Zielen hulp toe te brengen, intusschen begon het 'er hoe langer hoe naarder uit te zien, alzo het Schip al volder en volder met Waater wierd, zo dat het Waater des Avonds al tusschen het Dek-Stond! en dat het nog ysselyker maakte, daarop brak die naare en noodlottige Nagt aan, ô Heemel wat een toestand, en wat een naarheid! onder het moe en afgewerkt Volk. De Commandeur, Stuurman en de anderen Officieren Conseleerde met elkander wat hun verder te doen stond, en beslooten dat het niet onraadsaam was, om de Sloepen uit te zetten, waar op dan ook order gegeeven wierd om gemelde Sloepen klaar te maaken. En van het noodige te voorzien; als tot yder Sloep een Wallevis-lyn die in de Kajuit laagen, beneffens een Vaatje Traan, verders Riemen en Dolle &c., terwyl de eene Party van het Scheepsvolk zulk verrichten, zo hieuwen de andere nog al geduurig aan met Pompen, het geen al het geweer was dat zy konden gebruiken, als hebbende naast God geen andere uitkomst.
Alhier gebeurde een zaak merkwaardig om geannoteerd te worden, eensdeels om de jongheid van de Persoon, en anderdeels om de Presentie en Edelmoedigheid in zulke jonge Jaaren betoond.
Eene Kornelis Hoogerduin en Zoon van Dirk Kornelisze Hoogerduin, een knaapje van 14 jaaren oud, zynde dit zyn vierde Voyagie of Reis die hy met zyn Vader Commandeur Hoogerduin kwam te doen, die 14 jaarige Jongeling ziende en hoorende de hooge noot daar zy hun allen in bevonden, was na de Cajuit gegaan en kwam met zeer veel prezentie weder daar uit, hebbende uit de Cajuit gehaalt zyn Vaders Horologie, Zilverde Gespen, wat Geld, en deszelfs Zakboekje: al-
| |
| |
waar hy meeden by zyn Vader kwam, die druk bezig was om Orders te geven en zelfs te helpen, zo als die Jongeling by den Commandeur kwam, sprak hy denzelve aldus aan: met een meer als gemeene moed.
Zie daar Vader, daar is U Horologie, als ook U Gespen benevens wat Geld, en U Zakboek, men weet niet hoe het loopen kan, en als Gy somtyds kwam te verdrinken, zo kunne de Menschen zien, wie dat Gy bent geweest, en wat my aangaat, ik gaan na de Hut en zal myn naam ook op een briefje schryven, en steeken het zelve in myn Zak, op dat ik na myn dood bekend mag zyn. Gelyk dezelve Jongeman, ook terstond zyn gezegde werkstellig maakten, dit alles verrichte hy met zulk een couragie, die meer verwondering als geloof zoude verdiene, zo dit niet op getuigen gegrondvest was.
Ik vraag alle die slegts een Aas weldenkend bloed bezitten, hoe Commandeur Hoogerduin, gesteld moet hebben geweest, hoorende zulke woorde van zyn Zoon spreeken, en ziende in de zelve zulk een couragie en Edelmoedige Ziel doorstraalen? blydschap beving hem van zulk een Zoon te hebben geteeld, die hem in dootsnood als een Jong-zeeman tot troost strekten, droefheid moest zyn hert verslinde, wanneer hy dacht dat zulk een Zoon, daar men in de teere Jonkheid bleiken van zag, wat verwagting door den tyd van hem te formeeren waar. Hy als Vader, mogelyk zoude moeten zien, hoe die Jongeling zyn dierbaare Zoon, voor zyn oogen en in zyn prezentie door de Woedende Zee, in deszelfs holle ingewande stond te worden begraaven.
't Was ook van die uitwerking dat hoe couragieus Commandeur Hoogerduin zich altoos getoond had, hy echter nu niet nalaaten kon om Traanen te storten van blydschap dat hy zulk een Zoon had, en van droefheid dat het moogelyk wel de laasten woorden waaren, die hy met zyn Zoon verwisselde. Want het begon 'er in het Schip hoe langer hoe erger uit te zien, in de Cajuit was het reeds zo gesteld door het uitdyen van de Vaeten met fiktalie dat alles Geontramponeerd en het onderste tot het boovenste toe gespronge waar, het geheele Achterschip was reeds
| |
| |
los, door het varbaazend Rammen en Werken zo van de onstuimige Ze als het waater, dat in het Schip was, beneffens het over en weeder slingeren en Spooken der Goederen.
In deeze geduurige Verergering van noot wierd goed gevonden om de onderluiken met Planken daar over digt te spykeren, in hoop en verwagting dat het Schip wanneer het nog laager kwam te zinken op de luiken, als meeden op de Vaaten en Spek zouden kunnen dryven. Edoch bleef 'er een geduurigen vrees by hun over, dat het onderdek gevaar liep om daar uit te barsten, en wanneer zulk gebeurde zy vastelyk zoude moeten zinken voor hun Anker. Dus mag men wel te recht zeggen, laagen zy in duizend vreezen tot 's avonds te agt uuren, wanneer het Volk aan de Commandeur en Officieren voorsloeg om God aan te bidden met het Noodgebed op hoop, dat den almachtige zich over deeze in groote angst liggende Zielen zouden ontfermen, want kortom daar was geen hoop dan op God, en Jehoova moest een wonderwerk aan hun verrigten. De Commandeur betoonde zich aanstonds gewillig en bereyd om het Noodgebed te spreeken, en volbragt zulks ook in de Hut met zeer veel teederheid voor die 45 Doods-benauwde zielen. Wierd 'er immer een Gebed uit hart en grond Heemelwaards gezonde, het was hier op dit Schip, Helaas wat zugten en wat traanen wierden 'er voor God gestort, daarom wel te regt zegt den Autheur der Christelyken Zeevaard nood leerd bidden.
Na het Gebed gedaan was, viel men met alle Man wederom aan het Pompen, tot des avonds of nagt, na gissing om elf uuren, doch welk een droevige toestand! Nu was alle hoop gedaan, want men bevond als dat de Lading in 't ruim liep, en de Pompen onklaar waaren, toen was het gedaan. En alwaar zy naast God tot nog toe hun hoop op gesteld hadden verdween alhier in die naare nagt op eenmaal, want het Schip lag reeds tot zinkens toe gelaaden, staande het waater al zeer hoog tusschen deks. Was zulks zo ver gekoomen booven Pompen booven al, zo was het nu terwyl de Pompen onbruikbaar waaren Nog erger, en zy stonden alle oogenblikken gevaar, van te zulllen zinken in de naaren nagt. Wel is waar, de woedende Zee en Wind be-
| |
| |
daarde eenigsins, maar echter zo veel niet dat het Sloepen weêr was, om met dezelve zich op Zee te betrouwen, in het Schip te blyven was niet minder gevaarlyk, want het Schip of wrak werkte hoe langer hoe meer uit elkander, wat nu gedaan? Alle middelen waaren uit. De Commandeur Hoogerduin de Stuurman Pieter J. Mozes, beneffens de goede Texelsche Lootsman Symon Duinker en de verdere Officieren, als ook het Scheepsvolk, pleegde met elkander raad wat nu best gedaan was in deeze uiterste nood? yder was even nat en koud, en stonde te lille en te beven met hun afgematte lichaamen, verslage zielen en de dood op de lippen. De meeste persoonen welke zich in dit naare Schip bevonden, waaren van consept om zich met alle Man in de Sloepen te begeven, alzo zy oordeelde het Schip, kon het tegens het woeden der Zee niet langer goed maaken, het moest altemaal uit malkander door het werken van de Vaaten, en de Zee, alzo het Voorschip reeds onder geduuwt wierd, en het niet anders te dugten was, of als de Vloed kwam zou het na alle gedagten voor het Anker zinken, ten andere liep de Traan al achter uit het Schip, door dien daar al veel Vaaten met Spek, zekerlyk aan stukkend geraakt waaren, doch de Commandeur, zo wel als de Stuurman, konde nog niet tot de propesietie der meeste rezolveeren, dierhalve wilde gemelde Commandeur, nog eerst alles aanwenden wat maar doendelyk waar, om het Schip te behouden. Hy ordonneerde tot dat einde, om het Plegt Anker van Boord te werpen, op hoop dat het Schip hier door verligting van vooren zouden kreigen.
Het Volk toonde aan de bevelens van hun Commandeur, alle gehoorzaamheid, gingen van stonde aan 't Werk, doch het was die vermoeyde en afgematte Zielen onmogelyk, om het Anker kwyt te geraaken, alzo zy geen Tuig of Takel of verder Gereedschap hadden, waar zulks meede verrigt moest worden, De Commandeur ziende dat dit vergeefsche arrebeid was, ordonneerde om van het Anker af te zien, maar dat het Volk, de Sloep van de last moeste zien over Boord op de Zee te zetten, dit was de Sloep, daar ik bevoorens van gesproken heb, die met het valle van de groote Raa bygeluk ten naaste by heel was geblee-
| |
| |
ven, verders ordonneerde hy, om daar goede Touwen aan te doen, yder Zeeman is bekend, dat het anders vry wat werk is, om een Sloep buiten boord te zetten, om dat daar het nodige Gereedschap by dient te zyn. Doch alhier wierd zulks blootelyk met de handen verricht, want wat het Schip aanging, daar was maar weinig hout van boven water, het Volk nam de Sloep op, even als een klein Bootje, zetten hem naast het Schip, op de woedende Golven neder, daar lag die Sloep aan een Touwtje vast, en wierd geweldig van de Zee gegoyt, daar moest nodig nog een Touw aan, alzo het door comfuzie vergeeten was, de Commandeur zulks ziende sprak: ‘Mannen daar moet nog een Touw aan, of de Sloep is weg, en wy kunne hem niet missen want mogelyk komt hy ons nog nodig te pas.’ Goede raad was hier duur, alzo niemand in de Sloep dorst gaan, want het was byna om van het Schip af in de dood te springe, echter het moest geschieden wilden zy het Vaartuig behouwen, men stond eenige oogenblikke zonder te weeten hoe daar een Touw aan te kreigen, want somtyds was de Sloep tot de Wolken verheven, en kort daar op zag men hem byna onder en na de bodem der woedende Zee daalen: Niemand zeg ik nogmaals bezat moed en couragie genoeg, om zyn leven in zulk een haggelyk gevaar te stellen, tot dat eindelyk de meergemelde stoute en couragieuze Stuurman Pieter J. Mozes, sprak is 'er dan niemand die het waagen druft? in Gods naam dan zal ik het voor U alle doen; waarop hy in het alderuiterste gevaar in de Sloep sprong, kreeg zeer spoedig een tweede Touw vast, en kwam door des Heeren goedheid wederom over: Zo dat dit buiten boord zetten van de Sloep, zo wel als het vast maaken tot groote verwondering gelukten, zonder meer rampen te kreigen.
De Lootsman, beraadslaagde ter dier tyd met meer anderen van het Scheepsvolk, zo Officieren als Gemeene wat nu verders hun te doen stond? Gemelde Lootsman was van gevoelen, wanneer zy gezamentlyk in de Sloepen moesten, zulks nu haast tyd wierd, alzoo hy oordeelde zy moesten daar met de Eb en om de luuwte onder Lei in, alzo zulks het best gaan zou, want vervolgde de goed Loots, zo de Vloed komt, dan kunne wy
| |
| |
in de Sloepen niet komen, en het loopt groot gevaar dat dezelve aan Splinters zullen worde geslagen, wat dan gedaan? dan benne wy al ons geweer kwyt, en het vlugten is ons benomen, en moeten of wy willen of niet, als dan mooglyk te laat, wel op het Wrak blyven, en gezamentlyk met het zelve zinken. De Commandeur hoorde dit gesprek aan, en begreep lichtelyk dat zulks veel invloed by het volk zoude vinden. Doch om het zo veel voor te komen als mogelyk was, zocht hy het volk van consept te doen veranderen, en dat zy het Schip nog niet zoude verlaaten, en in de Sloepen gaan, waarom de Commandeur als ook de Stuurman, aldus het Volk aanspraaken. ‘Gy spreekt van vlugten Mannen, en het Schip te verlaaten, maar weet gy wel dat vlugten wat in heefd, voor een Opperhoofd, ik moet het verantwoorde kunne (sprak de Commandeur) ten andere, myn goede Lootsman; en myn waarde Volk! bedenk zo gy dit Schip verlaat en in de Sloepen gaat, dat gy lieden dan nog niet behouwen bent, want de Sloepen zyn ook maar Sloepen, en kleine Vaartuigen, daarby nog zeer gebrekkelyk.’ Ja (vervolgde hy nogmaals) ‘Vlugte, vlugte, dat heeft veel voeten in den aard voor een opperhoofd.’ Al wat gy daar zegt Commandeur en Stuurman wierd 'er op geantwoord dat weeten wy allemaal wel, maar wat aanbelangd dat gy u beswaard vind om het Schip te verlaaten, zulks vind geen plaats, want sprak de Lootsman wy zien reeds de onmogelykheid, en het is meer als hoogtyd, zo wy ons leven salveeren willen dat wy gaan.
Mits Rees 'er een algemeen geroep of Tumuld op, onder het Scheepsvolk, van wy gaan in de Sloepen die mee wil die kan? want het heelen achter Schip gaat 'er uit, het kan onmogelyk langer zo gaan.
De Commandeur die by zich zelfs overtuigd was, dat het reeds meer dan hoog tyd waar, en ten andere wel begrypende dat het Volk nu gerezolveerd zynde om te gaan, niet gemakkelyk tot stilstaan zou zyn te brengen, antwoorde hun aldus: ‘Als gy dan absoluut wild en zuld en moet gaan, dan heb ik U dit te zeggen Mannen, dat in yder Sloep even veel Volk
| |
| |
moet zyn, en geen een van U allen moet zich verstouten om eenigzints van deszelfs Goederen hoe genaamd mee in de Sloepen te nemen, of ik zal het buiten boord smyten.’ Het Volk beloofde de Commandeur, dat zy hem in alles zouden gehoorzamen wat hy hun beveelde.
Zy ginge daar op met alle man aan het werk, maakte dat de onderste Sloep van de Galg af en te waater kwam, dezelve was swaar, lek en twee doften daar uit, daar had men een nieuwe swaarigheid, alzo in het eerst niemand in die Sloep zyn leeven wilden waagen, den een voor den ander wilden in de nieuwe Sloep die nog aan de Stut en de Galg hing. Doch eindelyk wierd 'er een schikking in gemaakt, alzo het onmoogelyk was dat twee Sloepen al het Volk konde laaden, twaalf man gingen dan in de Sloep die hun het wrakst toescheen, en in de nieuwe Sloep die heel en wel te waater kwam, ging de Lootsman met 16 man, terwyl zy hun altemaal in de Sloepen begaaven, vroeg de Commandeur na zyn Zoon? en bevond dat dezelve in de Sloep was gesprongen die het eerst over boord was gezet, als zynde van Gedagten gelyk ook gebeurden, dat zyn Vaader in die sloep koomen zouden, Daar hun ook meden al 15 man in bevonden, maakende dus zaamen 17 Man uit, toen de Commandeur en Stuurman daar naderhand bykwaamen; dezelve Sloep was ook zeer lek zo dat zy Genoodzaakt waaren om gestadig te pompen.
Hier moest nu eindelyk die groote stap geschiede, daar het Opperhoofd van dit kwaalyk gestelde Schip meer voor vreesde als om zyn leeven te verlaaten: Namentlyk om van het Schip af te gaan in de Sloep Al het Volk was reeds in de Sloepen zo veel als men ter dier tyd wist, Uitgezegt de Commandeur en zyn Getrouwe Stuurman, daar was nu alleenig het wagten na, maar hoe Hoog stond het de Commandeur? hy kon niet Rezolveeren, ja hoe de Officieren beneffens de Gemeenen hem ten alderklaarste zogten aan te toonen dat het meer als hoogtyd was, hy kon nog wilde het Schip niet Verlaaten.
Hier zag men aan bydskanten een Voorbeeld van Getrouwheid,
| |
| |
eerstelyk een Braaf Commandeur die zyn eigen Leeven niet en achten om zyn Heeren en Meesters goed te bewaaren, schoon zulks onmogelyk was, aan de andere kant zag men een Onvergelykelyke Trouw, aan de kant der Officiers beneffens het Scheepsvolk voor hunne Commandeur; want na zy lang genoeg Aangestaan en de Bevelhebber Gepersuadeert hadde dat hy van het Schip in de Sloep zoude koomen, en ziende dat hy niet kon Rezolveeren, spraake zy hem aldus aan.
Wel aan Commandeur gy zyt dan niet van voorneemen om het Schip te verlaaten, en schynt 'er op te wille Sterve, geloofd echter niet hoe klaarblykelyk ons de Dood voor oogen staat, dat wy Laag genoeg van ziel zyn om U ook te verlaaten, neen! dat niet zo gy niet overkomt by ons in de Sloep weest dan verzeekerd dat wy uit de Sloepen weederom overkoomen op het wrak, alzo wy Gerezolveerd zyn met U alle Gevaaren te veragten. Ja met u te Leeven en te Sterven!
Daar stond de Commandeur toen als tusschen twee Vuren van het schip af te gaan viel hem Zwaar, zyn volk weederom te laaten overkoomen was om zo te spreeken om Hun alle aan de Dood over te geeven, lang stond hy in een Twee-Stryd doch Eindelyk begrypende dat het Swaarst het Swaarst moest Weegen, ja dat Waereldsche Goederen weederom te winnen waaren, doch nimmer zo veel Zielen; zo sprak Hy eindelik. ‘Wel aan Manne ik zal in Godsnaam gaan, en by u koomen, fa het kan niet anders zyn, en ik beken met u lieden het is hoogtyd maar het valt my bitter en hart’ meerder kon de Commandeur niet uitbrenge alzo hem het gemoed vol schoot; zo wierd de man in zyn ziel getroffen dat hy zyn Schip moest verlaaten.
In yder Sloep was volgens ordonnantie van de Commandeur gelyk bevoorens gezegt is een Wallevis-lyn beneffens een vaatje traan gebragt, het bleek dat deeze voorzorg niet onnut was, want zo gaauw als de meergemelde Commandeur: in de Sloep zich bevond, gaf dezelve direkt order dat yder Sloep op zich zelfs een ent van hun Wallevis-lyn aan het wrak vast moeste maaken, en vervolgens achter uit te laaten vieren, op dit alles gaf de Commandeur nauwe acht, dat zulks niet in Confusie maar na Zee-
| |
| |
manschap verricht wierd, veelen van het volk hadde gemeend zo gauw een yder in de Sloepe was als dat zy het dan terstond met de Sloepen na strand zoude zetten.
Maar de Commandeur liet hun alle zulks anders hooren, en hetgeen daarna bevonde wierd zeer wyslyk door hem gedaan was, want hy sprak hun aldus aan.
‘Manne ik heb u twee zaaken te zeggen, de eerste is deeze, dat Gylieden niet moet denken, schoon ik nu in de Sloep ben, dat ik daarom juist voorneemens ben, om het wrak te verlaaten, Neen verre van daar, wy moeten agter het Schip zien te komen, en daar zullen wy het met Gods hulp in de Lemmer van de Traan nog wel wat kunnen houden, en met den dag zien of wy nog iets ten nutten voor onze Heeren en Meesters kunnen uitvoeren.’ Want men moet weeten het was Helaas zo ver met het Schip dat het zelve zo los leedig was, dat de Traan daar aan alle kanten met geweld uitvloog. ‘Ten tweede (vervolgde de Commandeur) ben ik ook niet van sints om by de Nagt te stranden, met de Sloepen, want wie zoude ons in de donkere Nagt op Strand eenige hulp kunne toebrengen?’ Dit Consept van de Commandeur wierd door al het volk gebillykt.
Ik heb hier nog vergeeten te zeggen, dat eer het Volk van het Schip afging, daar veelen van hun gevonden wierde, die de Commandeur met de Armen om de hals hinge, en hem al weenende voor Eeuwig vaarwel kusten. O Hooge noot! zo dicht by het Vaderland, ô droevig scheiden! wie barste de traanen niet uit de oogen op het herdenken van zulk een droevige toestand? In de Sloep alwaar de Commandeur zich beneffens zyn Zoon in bevond, was ook de Stuurman, de Stuurmans Zoon, des Commandeurs broeder Klaas Hoogerduin, als Harponier, Cornelis Maartensche Bakker meeden Harponier, en deszelfs broeder Kasper Bakker als Schieman, deze waren alle zeeven van de Helder. De rest of de andere 10 waaren Vreemdelingen. De Sloepen geraakten alle drie zeer gelukkig om de
| |
| |
streek na gissing van twaalf uuren des 's Nagts achter het wrak vast.
Daar laage nu zo veel Zielen in drie kleine Sloepjes, zy die hun kort te vooren in zulk een groot Zee-Kasteel hadden bevonden, laagen hier in de uiterste nood, zo dat tusschen hun en de Eeuwigheid nauwlyks ¾ Duim hout was, zy zaate daar gezamentlyk als het waren met de Dood op de lippen, daarenboven byna flauw door Gebrek van lavenis, want hadde weing of geen voedsel in het Lichaam als hebbende op het laast te eeten nog te drinken gehad, en wat was de hoop om behouden te worden? Helaas! gering en sober, niemand verwondert hem als ik zeg dat zy met dit alles afgetobt en afgeslaaft of gewerkt waaren. O naare bittere toestand, achter het wrak leggende gebeurde de Sloep daar de Commandeur zich in bevond, beneffens de oude Sloep tweemaal het ongeluk dat zy los en van het Schip afgeraakten, men kan eens denken wat een Confusie zulks gaf? Zy moeste zelfs in de naare Nagt op de Riemen aan het roeijen, echter waren zy zo gelukkig dat zy het door Gods genadige bystand wederom vast kreegen.
Wat wind en weder aanging het zelve was aan het bedaaren, doch kreegen geduurig bui op bui, die hun alle Momenten dreigde te verslinden, hier dus op Godts genade een grote twee Myl in Zee liggende, was het in de nagt een Akelig en droevig naar gezigt, om te zien hoe een stuk achter hun Sloepen de Zee op de Traan kwam uit te barsten, aldus wierd die naare Nagt omgebragt.
Een weinig voor dach en dat 'er een stille vlaag wind was, zo riep het Volk uit de nieuwe Sloep tot de Commandeur, de Loosman vraagt of het geen tyd word dat wy gaan zullen? Hy is van oordeel het zal wederom zulk onstuimig Weder worden; als gister morgen de lugt staat weer zo leelyk.
Doch de Commandeur antwoorden ‘die gaan wil die gaat. het mag loopen zo het wil, ik zal met Gods hulp de dach verwagten, want als wy strande moeten, is het dan ook de beste Tyd.’
Waarop het Volk uit de Sloep hem wederom antwoordde,
| |
| |
doet u zin Commandeur, wy zullen u gehoorzamen, en willen niet zonder U gaan, als gy niet en gaat, zo gaan wy ook niet. Daar zag men onder die brave Zeelieden nog klaarblykelyk de oude Hollandsche trouw herleeven.
Onder deeze stille vlaag vroeg de Commandeur het geen hy al lang voorneemens geweest was te doen, doch door de sterke wind daar in verhindert was.
Namentlyk of de Dronke KLAAS WINK wel in de Sloep was? daar hem op geantwoord wierd van Ja, schoon zulks echter niet waar was. Deeze gemelde KLAAS WINK was de geenen daar bevorens van gezegt is dat hem by het Verbinden van de Gekwetste Perzoon dronken gezoopen had, en toen na de Kooy was gegaan, daar hy naderhand wanneer de Noot hooger wierd door de Officiers van daan wierd gehaald, en na booven gesleept, de Commandeur hem voorby koomende en dit Schepsel dus dronken ziende leggen, zag hem dat niet te verwonderen was, met verfoeijing aan, en kon zich niet onthouden om een Man die de Drank meer als zyn Ziel en Lichaam beminde, een Schop te geeven, onder het uiten van deeze woorden Sleep dat Dronken BEEST uit myn oogen Mannen, want ik erger my aan hem, waarop het Volk hem opnaamen en op de Stuurplegt neederlyden, bedekkende hem verders uit mensch lievendheid met eenige zakken, Plunje of kleederen van het volk, op dat hy geen ongemak zoude krygen: hier liggende was de nood of het gevaar hoe langer hoe hooger gekoomen waar door een yder genoeg met zich zelfs te doen had; en aldus was hy uit het geheugen geraakt, zo dat toen al het Volk van het Schip afging hy alleen op het Wrak gebleeven is, daar hem de eerste Schuit die naderhand by het Wrak kwam toen het zelve al met zyn geheele Dek onder waater lag, nog afgeburge heeft.
Men kan eens nagaan hoe dronken dit Schepsel geweest moet hebben, en hoe ver hem de drank gebragt had, als men considireerd dat hy naderhand zelfs betuigde niets te weeten van het gepasseerde.
Dat het volk op de Vraag van de Commandeur of WINK
| |
| |
in de Sloep was antwoordde van ja, geschiedde om de volgende reeden, eerstelyk om dat zy de Commandeur gezamentlyk kende, voor een Man die niet gemakkelyk een van zyn Volk in nood zou laaten, ten tweeden, was hun bewust dat het zo gemakkelyk niet en was, om wederom op het Wrak te komen, ja dat zulks niet buiten gevaar kon geschieden, dat mogelyk de geheelen Sloep met Volk daar door verlooren ging, dus geheel niet buite reeden dat de Commandeur slegts met ja beantwoord wierd.
Na dat de Commandeur deeze zaamenspraak met zyn Volk gehouden had, bleeven zy in groote benaauwdheid, nat, koud en trillende; als met de doot op de rug zo men zegt, achter het Wrak leggen, tot dat het Dach was, de Commandeur doen oordeelende zo zy Stranden moesten dat zulks nu met het Ty de beste Tyd was. Sprak de Officiers en het Volk in deezer voegen aan.
‘Vrienden kyk nu neevens my allemaal uit na behulp van Scheepen of Schuiten: maar herhaalde hy de Scheepen zullen zo na op de laager wal denkelyk met voordacht niet Zylen.’ Yder keek daarop rondsom uit of zy ook Scheepen of Zylen ontdekten; maar helaas vergeefs! zy zaagen niets, het oordeel van de Commandeur en dat van de Stuurman en meer anderen was, dat zo als het doen geschaapen stond, konde zy beeter een Vaartuig aan Boord leggen als zulk een stuk door de Noord-Zee te gaan te Stranden.
Na dat een ieder betuigde dat zy geen de minste uitkomst van Scheepen of Zylen hoe genaamd zaagen, zo vroeg de Commandeur aan al het Volk, niemand uitgezondert.
‘Vrienden is daar ook nog eenigsints tot voordeel van ons Heeren en Meesters en voor Ons aen dat Wrak te doen, dat Gy daar allen ziet leggen, met het Voorschip onder Waater, voor zyn Anker? ik bid U sprak hy verder, ziet gy wat verberg het niet voor my, want het grieft my door de Ziel als ik het Schip moet verlaaten?’
Doch het antwoord van zyn Volk was, ach lieve Commandeur, daar is niet aan het Schip te doen, dat ziet gy zelfs wel, voor eerst is het vol waater, ten anderen blykt dat het geheele
| |
| |
Wrak uit elkander is, want het goed spoeld reeds achter tot zyn Gadt uit.
Dat het Volk alhier de waarheid sprak, zulks is naderhand gebleeken, hoe het Schip ter dier tyd reeds gesteld was, want de Visschers hebben in het vervolg en na verloop van eenige daagen, bossen Baarden op twaalf vadem waater in de Cor of het Sleepnet gevist. (Zynde de Cor een Net, daar de Visschers de verdronke Goederen mee opvissen.)
Verders vroeg de Commandeur, ‘wel Mannen wild gy dan wel volgens U lieden gemoed en contientie gezamentlyk verklaaren, dat hier geen de minste hulp van Scheepen of Schuiten is? en dat daar aan dat wrak niet meer voor ons te doen is? Dat wy reeds alles hebben aangewend dat in ons vermogen was, en dat het hier niet aan goede figalantie of Zeemanschap heeft gemankeerd? ja! dat wy het op de dood af verlaaten? ik vraag vriende (herhaalde de Commandeur) of gy alle geneegen zyt wanneer God U alle, of eenige van U heden het leven spaart, en ik eens kwam te verdrinken, dit te verklaaren, dat ik alles aangewend heb voor myn Heeren en Meesters wat in myn vermogens was, op dat zo wanneer het God behaagd dat ik moest komen te sneuvelen, dat ik dan sterven en leg als een braaf Zeeman, maar dat ik niet myn Schip verlooren heb en gesturven ben als een flaauwhertige of laasie? en Is het zaake dat het God anders beliefd, en ik het leeven daar af berg, dat ik dan niet in het Vaderland aan de wal loop met een veragtelyke kroon van doornen op het hooft, maar als een braaf doch ongelukkig Commandeur? zie daar sprak hy tot besluit, dit is myn verzoek? en geen van U alle hoeft het my toe te staan, zo gy niet in U lieder Zielen overtuigd bend van myn trouwen vlyd, gelyk ik ook van myn kant als u aller Opperhoofd eeuwig zal verklaare, en zeggen dat behalven Klaas Wink, gy lieden in alle deelen betoond hebt braave gehoorzaame en getrouwe stoute en kloeke Zeelieden te zyn.’
Hier op wierd als uit aller mond geantwoord, Commandeur al het geen wat gy daar begeert, wille wy Eenparig ver-
| |
| |
klaaren en zyn beryd zulks ten allen tyden met Eeden te bevestigen, dat zó 'er immer een Schip edelmoedig verlooren is, het weezentlyk aan dit Schip is gebleeken; Onze Lichaame zyn afgemat als ook Ued. Lichaam daarenboven is 'er geen leepel vol vars waater, nog geen brok Brood op het wrak, ook kunne wy het niet aan boord leggen, dat is volstrekt onmogelyk, en al konde wy dat al doen, zo is 'er geen kans om behouden te blyven, het is nu zo ver heen dat stranden het best is, en dat hoe eerder hoe liever want veele van het Volk zyn al verflauwt en kunne het nauwelyks op de been houden.
Hierop hoorde men van eenige van het Volk een geroep wy zyn al veel te lang by het wrak geweest, en bidden u Commandeur laaten wy gaan?
Daarop de Commandeur ook antwoorde het is waarheid Mannen het geen gy zegt, wel aan dan in Gods-Naam vervolgde hy, Sny Los. hierop Sneeden de andere Sloepen ook los, en ginge gezaamentlyk voor Wind en voor Zee na Strand toe zetten het recht op de Kaap van Egmond aan Zee aan, door de Woedende en Verschrikkelyke golven, dat eiselyk was om te aanschouwen; Doch zulk een man als de Commandeur betoond had by het verliezen van zyn Schip te zyn zulk een zelfde Couragie betoonde hy ook by het Stranden, sprak zyn Volk als nog moed in het lyf, en dat zy moeste denke met hun kleine Sloepen in een woedende Zee een klein Schip, maar een Groote God die hun kon redden.
Vervolgens bleeven zy alle drie by elkander, twee van de Sloepen namentlyk daar de Commandeur in was, en de oude Sloep moeste geduurig pompen, daar by scheen het als of yder Zee die 'er kwam mee wilde Vaaren, en de Sloepen zo aan eene in de afgrond stond te rukken, het spoede alder onsaggelykst voort, door de woedende Golven, de Commandeur had bevoorens aan het volk van de drie Sloepen order gegeeven, om geduurig Traan te Storte gelyk ook gedaan wierd, voor de Land-Zee koomende, wagten zy elkander alle drie in, de Commandeurs Zoon vroeg doen ter tyd aan zyn Vader of hy nog geen Famielje op Egmond had woonen, daar de Commandeur ja op
| |
| |
antwoorde, doch dat hy dezelve niet gezien had als toen hy zeer Jong was, doen nu alle drie de Sloepen by elkander waaren, ging de Sloep daar de Commaneur in was, het aldereerste, en de voorste op strand af, een weinig ter zyden waaren de twee andere Sloepen, want de Commandeur had geordoneerd om een weinig ter zyde van elkander uit de Lemmer van de gestorte traan te blyven, want het is met het storte van de traan aldus geleegen. De traan word gestort gelyk ik bevoorens reeds gezegt heb, het zelve geschied om de woedende aankoomende Zee te stillen, daar de zee eerst naluisterd, doch anderhand veel geweldieger breekt, alle deeze orders der Commandeur wierde met vlyt en Gehoorzaamheid geopserveerd.
Mits zo als het Stranden aan zou gaan kwam daar een schrikkelyke en verbaazende Zee te breeken, dewelke de sloep daar de Commandeur zich in bevond, op een afgryselyke wys goyden echter Beyverde zy hun zo veel moogelyk was om dezelve met twee riemen regt te houden, geen Pyl van een Gespanne boog geschooten kon felder en harder vliegen, dan deeze Sloep door de Golven kwam te loopen. Daarby stond het Waater een knie hoog booven de Randgeerde van gemelde Sloep, wat een yselyk gevaar om aldus te Stranden; verbeeld u myn Leezers gelyk het geschiet is, dat de woedende Golven de Commandeur beneffens zyn by zich hebbende Manschap, met het verschrikkelykste geweld uit de Sloep op het Strand goyden.
Met de oude Geontramponeerde Sloep ging het niet beter, want dezelve wierd met twaalf Man op een Slag met de Voor-Steeven op Zee, of teegen de Zee, met een der afgryslykst geweld met de Agter-Steeven teegens de strand gegoid. Om kort te gaan op een Mirakuleuze en Verwonderlyken wys door de felle verwoeden branding die 'er ging!
Toen de Sloep met zyn Agtersteeven teegens het strand wierd gesmeeten, gaf het zelve zulk een geweldige stoot, dat het volk uit de Sloep in de woedende Golven stooven, onder alle was in die Sloep de Spek-Snyders Maat, Boog Lau-
| |
| |
wertz van 't vuur; en twee Matrooze Hendrik daalder van de weezer en Jan Jansz, de rest ons niet genoemd.
Doch met de nieuwe Sloep ging het helaas zo goed niet, alzo dezelve dwars in Zee geraakten, en met een vol water, door de Zee omgeslagen wierd, daar laage die zestien arme Zielen om en by de Sloep te worstelen! Hemel hoe naar was het om te aanschouwen! Zo als die Stervelingen daar lagen te wurmen, sommige staken de handen nog Hemelwaarts, anderen zag men niets van, als de beenen, die na de hoogte staken, de Bootsman en de Zeylemaker saaten, of liever laagen nog een weinig tyd op de Sloep die onderste boven lag, men kon klaar zien hoe zy beiden in die doodelyke angst met hun afgematte lichamen hun vlyd kwame te doen, om was het mogelyk hun lieve leven te behouden, maar Helaas! hun Sterfuur was daar, zy konde het niet houden want wierden door de Zee daar afgeslagen, en verdronke als de rest. Ach Hemel wat een naar Schouwspel, hier op het laast van dit droevig Noodlot na dat zy zo yverig hun best hadden gedaan voor hun Heeren en Meesters, moesten zy Helaas aan de voor-strand van hun lieve Vaderland, en in het aanschouwen van hun Medemakkers, als ook in het bywezen der Burgers van Egmond hun leven laten.
Wat een bitter en harde zaak? De Burgers van Egmond betoonde by het Strande der twee Sloepen hun yver en vlyd, dezelve stonde hand aan hand op een lange Ry, te weten de agterste op Strand en de voorste tot in de woedende Golve, als waren zelfs swemmende, grypende de uit de Sloepen geslagen levendige Zielen, die zy met het afloopen der Zee zaagen leggen worstelen by de armen of beenen, of waar zy die elendige maar het best konde vatten, en rukte hun eer daar een ander Zee kwam die hun weder overstolpte op het strand, of de vaste Wal: het welk door Gods goedheid zo gelukkig ging, dat het Volk uit de Sloep daar de Commandeur in geweest had, en die Manschap welk met de oude Sloep gestrand waren, op een wonderbaare en Mirakuleuze wys wierde gesalveerd. Men kan wel nagaan dat by zulk een geval, geheel
| |
| |
Egmond op de been was geraakt, en al het Volk na strand was geloopen, een yder was met het teerste medelyde over die armen Strandelingen tot zyn Ziel toe getroffen, zy wierden door de Burgers van Egmond zeer sterk bekeken en aangezien dat ik het zo uitdruk, als Nieuwgeboorene uit de Afgrond en Buik der Zee gekomen.
Daar stond de Commandeur beneffens de Stuurman en het ander Volk te saame een Getal van negen-en-twintig bedrukten Zielen, moe, nat, koud en flauw, omringt door een menigte Burgers van Egmond, tot overmaat van droefheid en hartseer van de Commandeur en zyn Volk zo moeste zy ooggetuigen zyn hoe de bevorens gemelde nieuwe Sloep gants onbeschadigt en kort op het ongelukkig verdrinken der 16 Menschen, door de Zee op Strand wierd gegooit: zonder dat 'er iets aan de Sloep stukken was als de Stuurdol.
Hartbreekend en Zieltreffend was het voor de Commandeur, dat zyn oogen zulks aanschouwen moesten. ‘Ach Hemel riep hy uit myn arme Volk zo lang gestreeden, zo droevig geleeden, een Volk zo getrouw, zo vlytig, zo gehoorzaam die moeten hier nog op het laast hun lieve leeven verliezen, ô God! wat vald het my hard, van de gepasseerde Nagt om 11 uuren hebben zy my nog allemaal zo teederlyk omhelst en myn aangezicht met hun Zilte traanen besproeyt, en nu helaas! op het tippie dat wy hoopten hun met ons behouden te zien om gezamentlyk GOD voor zyn goedheid te loven, nu zeg ik helaas! nu heeft het den Heeren anders behaagd, en wy moeten zien dat zy van het leven beroofd op strand komen aanspoelen. ‒ ’ Deze en meer diergelyke jammerklagten hoordde de Burgers van Egmond uit de mond der Commandeur, zo dat 'er tot zyn lof wierd gezegt geen Vader kan grooter van zyn Kinderen houden. als deze Man van zyn Volk.
Schoon dit Strande nu zeer ongelukkig voor de Zestien Zielen uit viel, die in de Nieuwe Sloep geweest hadden, moet men echter bekenne dat het meer te Verwondere als te geloven is, dat de andere 29 man het zelve noodlot niet
| |
| |
en smaakte, want als men eens denkt door welke woedende Golven zy hebben moeten strande, het geen men kan na gaan, wanneer men Remarkeerd dat doen zy met hun sloepen dicht aan 't strand geavanseert waaren, daar zulke eisselyke hooge en Verschrikkelyke Golven ginge, dat zy hun niet in staat bevonde, om hoe na dat zy by Land waaren, de Kaap van Egmond te kunne zien, die echter gelyk een yder byna weet, zeer hoog op het Duin staat, en al ver in Zee word vernoomen. Hier aan ziet men wat verschrikkelyke en eisselyke onderneeminge een Zeeman zomtyds genoodzaakt is te doen, wil hy zyn leeven bergen.
De Burgers van Egmond verklaarde ook dat zy nimmer gedacht hadden, dat 'er een leevendige Ziel zouw hebben afgekoomen, zulke verschrikkelyke branding ging 'er.
In de beginne toen de Burgers de Sloepen van het duin af vernaamen, zo als dezelve uit Zee kwaamen, dagte zy dat het drie kleine Wrakjes waaren, andere waare weederom van gevoelen dat het Vaaten waaren, die uit Zee na strand toe kwaamen dryven, maar hoe verbaast stonde zy te kyken, doen zy zaagen dat het Booten of Sloepen met Menschen daar in waaren! de oude Ervaren Zeelieden staake de hande na de Hoogten, en riepen uit. ô! Hemel; daar komt geen eenen ziel af, want ziet het waater eens brande op strand, Ach! het is Onmoogelyk. Edoch heeft men gezien dat by den Mensch onmogelyk scheen, by God mogelyk was.
Wat de Commandeur aanging buiten het Hartzeer dat hy op het Leevendigst gevoelde, zo over het verliezen van het Schip als over het Verdrinken van zyn volk, kon men zich niet genoeg verwonderen, over zyn Kloekmoedige houding, alzo hy dezelve prezentie betoonde, die hy altoos van het begin of aan als een moedig Zeeman had betoond, met zyn volk tusschen de Burgers van egmond in staande die hun van Rondsom Omsingelde zo wisselde de Commandeur eenige woorde met de Burgers, onder anderen sprak de Commandeur ik moet hier op Egmond nog Famiele hebben, namentlyk Neeven en Nigten, doch vervolgde hy, wy hebben Elkander niet gezien als in on-
| |
| |
ze Kindsche jaaren, een man daar de Commandeur dit teegens gesproken had, en die by hem stond, vroeg wel Commandeur hoe is de naam van U Neef? die is JAN SCHON genaamd, was het antwoord; van de Commandeur, waar op die zelve Man zeiden wel dat ben ik, in eigen persoon, maar mag ik weeten hoe of U naam is Commandeur, ja zeer gaarn antwoordde hy, myn naam is Dirk Cornelisse Hoogerduin, dan bent Gy myn Neef antwoorde die Man met een bedrukt doch tevens blyd hart dat hy zyn Neef van eenige dienst kon zyn. Presenteerde en verzogt daarop de Commandeur met zyn byzich hebbende Familie, en verders al het Scheepsvolk, om met hem te gaan, op dat die flauwe en afgematte Zielen verdroogt en met eenige verkwikking gelaaft wierden, de Commandeur wierd tevens aangesproken, van een Man die hem onbekend was, en aan de Commandeur zyn dienst prezenteerde, om de Goederen als Sloepen, en Riemen &c. voor hem te bergen. Hoogerduyn niet weetende wie dezelve Man was, antwoorde dat het hem aangenaam zoude zyn dat al het Goed bezorgt wierd, en dat hy zeer gaaren mogt leiden dat gemelde Man zulks verrigten. alzo het hem evenveel was wie dat zulks Volbragt, als het maar goed gedaan wierd, want dat hy de een Geld moest geeven, en de ander Betaalen: verders vervolgde de Commandeur weet ik hier de Strand regten niet, edoch ik hou my aan de Letter van het Placaat door hun H: Moog: daaromtrend gegeeven.
Naderhand bevond de Commandeur dat de Man die zyn dienst preezenteerde een Strand-vonder was, verders wierde deeze Negen-en-Twintig Schip-breukelingen door de Neef van de Commandeur en gemelde Strand-vonder in het huis van de laastgenoemde gebragt, de gemelde Jan Schon verzogt aan de Commandeur doen zy ten huizen van de Strandvonder gekoomen waaren, dat de Commandeur met hem zoude gaan ten huizen van zyn Nigt, die aldaar op Egmond getroud was aan een Mr. Zylemaaker Job de Graaf genaamd? Maar de Commandeur weigerde zulks, zeggende dat zyn Neef hem Verexkuzeeren moest, want dat hy eerst zyn zaaken in order wilden brengen,
| |
| |
Ja zelfs wilden hy zich niet eerder Verschoonen voor en aleer daar een behoorlyke Verklaaring aangaande het Verliezen van zyn Schip was gemaakt waar toe hy dit Huis voor hem en zyn byhebbende Manschap verkoor, die hun aldaar ook wat Verfriste. Verders op verzoek van de Commandeur en de Stuurman kwaamen de Heeren van het Gerecht van Egmond bestaande in Schout, Scheepenen, en Secretaris, by Elkander ten Huizen voornoemd, daar de Commandeur zich met zyn Volk bevond, alwaar de Commandeur Dirk Cornelisse Hoogerduin als doen een verhaal aan de zelve Heeren kwam te doen, in prezentie van al zyn Volk, aangaande deeze hunne Ongelukkige Voyagie en Schipbreuk, verrigtende hy zulks met een groote Presentie, zonder de minste mismoedigheid te laaten bleiken; na de Commandeur dit zyn verhaal geyndigt had, wierd het Volk gevraagt of zy dit allemaal neevens de Commandeur wilde verklaaren, daar zy op getuigde dat zy het niet alleen na waarheid wilde verklaaren, maar ten allen tyden beryd waaren 't zelve met Eeden te bevestigen, van de meeste tot de minste dat de Commandeur de Waarheid na inhoud deezer voyagie gesprooken had, en het Schip zo Edelmoedig verlooren was, als daar ooit een voorbeeld van te vinden is, waarop vervolgens de Verklaaring in zyn Behoorlyke forma wierd opgemaakt: in al die tyd had de Commandeur zyn natte Kleederen nog aan, wat het volk aanging dezelve wierde in Tusschen dat dit alles omging, in het huis van de strandvonder Gespyst, Gelaafd, en verdroogd: met kleederen van de Burgers van Egmond.
Na dat de Verklaaring van de Meergemelde verongelukten Groenlands-Vaarder gepasseerd was, die daar nog voor zyn Anker van duin af was te zien, leggende een stuk wegs in Zee geheel in de grond, vertoonende niet anders als zyn bezaan en de Mast, zo dat het van het Duin af veel overeenkomst aan het gezight gaf, als of het een Visschers schuit of Zoomerdyker was, (hier zegt men 'er teegen of noemt die Vaartuigen een Pui die de Cabeljau hier brengen) Ik herzeg na dat de Verklaaring gepasseerd was, en een yder door Spys en drank
| |
| |
als schoone drooge kleederen wat verkwikt was, zoo wierd het eindelyk tyd dat de Commandeur zich ook Verdroogden, gaande tot dat einde met zyn Famielie na een der huizen van zyn Bloedverwante, alvoorens nam het volk yder byzonder een teeder afscheid van hem, Ja veele met zulke sterke Doorstraalende Geneegendheid, dat hun onder het kussen van zyn handen, de Traanen uit de Oogen biggelden; zy verzogten eenpaarig zo den Hemel gaf dat hy weederom een Schip kreeg, (want daar twyffelde zy geen van allen aan) dat zy als dan het geluk mogten hebben om met hem te vaaren, het geen de Commandeur hun alle ook met de grootste Liefde en Geneegentheid beantwoorde.
Niet alleen dat het Volk veel Liefde en Achting voor de Commandeur en de Stuurman lieten blyken, in hun byder prezentie, maar zelfs in hun Absentie, hoorde men geen een van het Volk of zy spraaken met veel lof zo van de Commandeur als van de Stuurman, Ja konde hunne braafheid niet genoeg roemen, in het verongelukke van dit Schip betoond.
De Regeering als ook de Burgers van Egmond van de Oudste tot de Jongste, van de meeste tot de minsten, getuigde dat al hoewel dieto gevalle s'Jaarlyks daar ter plaatsen gebeuren, zy echter niet en wisten ooit een exempel te hebben bygewoond, daar de Eendragt en Liefde van de Commandeur tot zyn Volk en die weeder tot hun Bevelhebber en Stuurman zo klaar doorstraalde als hier bleek, want of men een van hun alle, in het byzonder hoorde, of hun alle gelyk, men hoorde hun niet als ter Eeren van hun Commandeur en Stuurman spreken, ymand zoude mogelyk ons te gemoed kunne voeren het is niet meer als een Staaltje van hun pligt geweest, dat weeten, wy ook allemaal wel, maar echter moet yder met ons Toestemme dat het meer te verwonderen als te gelooven is, wanneer een Schip zulk een Fataale rys heeft gehad, en op de doot afgestrand en alles weg is, dat dan het Volk nog en geduurig het geheele gevaar zo teeder Gehoorzaam en onderdanig is, als dit Volk van Hoogerduin was, dierhalve zyn de Burgers van Egmond wel te gelooven als zy tot deeze Schipbreukelinge hun
| |
| |
Eeuwigen Eer zegge geen Exsempel daar van te hebben gezien.
De Avond te vooren dat Smorgens de 21. Augustus deeze Groenlands Vaarders gestrand zyn, had de Commandeur Hoogerduin ook nog twee Neeven verlooren die gestrand en verdronke waaren, met een Visschers-Schuit, ook was daar aan strand nog een dito Vaartuig omgeslaagen, daar maar één Man was afgekoomen, de anderen altemaal verdronken, de Schuit lag benevens de andere Vaartuigen geheel ontramponeerd op strand, zo dat men daar omstreeks in korte tyd een der droevigste vertooninge zag, alzo 'er in de Dertig ontzielde lyken aan strand kwaamen spoelen, hier aan kan den Leezer Considereeren wat een Aldernaarst weer het geweest is, de oude Zeelieden getuigde dat hun niet heuge mogt immermeer daar zulk een woedende Zee gezien te hebben.
Het wierd na dat deze Stranding geschiet was inmiddels dagelyks al mooier en handsaamer weer, zo dat twee Schuiten na verloop van een dag of twee na het wrak toe gingen, bevonden het zelve in een disperaate en naare toestand, want volgens hun gezegdens was het wrak reeds zo diep gezonken, dat de Brief zo als de Zeelieden het noemen daar de naam van het Schip van agteren op stond, op en onder met de Zee lag te Speelen: en wat het Voor-Schip aanging was geheel onder waater, tot de groote luiken toe, de zaaken aldus bevindende zo dreegde de Manschap uit de Schuiten een stuk voor het wrak het Anker-Tou, en kapte vervolgens het zelve af, het wrak nu van zyn Anker los zynde dreeven de twee Schuiten benevens het Wrak met het Westelyk mooi weer na de wal toe, en geraakte met dit Geontramponeerde Schip een wynig benoorde Egmond, teegens de buitenbank aan. ‒
Schoon nu de Commandeur zo wel als zyn volk, gelyk wy reeds Overvloedig beweezen hebben, in alle Zaaken getoond hadde braave Zeelieden te zyn, kon zulks doch echter niet beletten, dat 'er in Amsterdam als ook op anderen plaatsen een lasterlyk gerugt ten nadelen van de Commandeur ontstond, want men vond Lieden die hun vermaak Scheppen om hun evennaas-
| |
| |
ste met leugens te benadeelen, en stout genoeg waaren om over al te gaan verhaalen als dat de Commandeur en zyn Volk het Wrak niet allenig al te ligtelyk hadde verlaaten maar dat nog meer is dat het gemelde Wrak door eenige Lootsen in Texsel was binne gesleept. Wat een godloos voorneemen van zulke uitstrooiers der laster eerstelyk betoond zodanig een Lasteraar die de eerste uitstroijer daar van is geweest, dat hy een alderlaagste Ziel heeft, ten andere betoond hy een ezel te zyn, die geen de minste kennis bezit, want het alderdomste en onkundigste Mensch kan wel begrypen, dat een wrak dat nog Stuur nog tuig heeft, en 30 voet diep legt, hem niet dwingen laat. Als van de Stroom, ten andere volgens het zegge van de Lootzen die het behooren, en ook wel weeten, zo is op sommige plaatsen in het Oude Gad kwalyk 22. Voeten water, dierhalven was het onmogelyk voor een geontramponeerd Wrak dat als gezegt is, zo diep lag daar over te koomen.
Ten Derde wat wind zodanigen uitstrooijer der Leugens en Lasteringe daar anders meeden, als dat al de geene daar hy zyn Leugens aan verhaald heeft, hem naderhand beschouwen als een moetwillige Lasteraar en Deugniet, die de Kroon van een Eerlyk Zeeman zyn Hoofd zoekt te ligten? wel is waar, toen naderhand de waarheid van de zaak bleek, dat het Wrak niet was binnen gesleept, hun of zyn leugens ontdekt wierden, maar doen had men weder een ander voorwendsel.
Hun zeggen was de Commandeur moest met zyn Volk op het Wrak hebben gebleven, zy hadden het daar zo wel kunne goedmaken, als die dronke Vend.
Maar onnozele en alderdwaaste tegenwerping.
Hoe kan het zouw men zeggen in een mensch die enigzins begrip heeft op komen, om aldus te redineren?
Laaten wy eens onderzoeken hoe die dronke Kaerel daar op het Wrak gebleven en naderhand van verlost is.
In de eerste plaats zo dronken dat Hy na zyn verlossing van het Wrak nog van het gevaar daar zy in geweest hadden, nog van het vertrekken van de Sloepen, nog van niets ter waereld
| |
| |
wist. Dus hoe is hy op het Wrak gebleven? Onberezoneerd, en niet eens weetende dat hy in het gevaar was, dus is zyn blyven op het Wrak niet veroorzaakt voor bedagtelyk, of hy heeft daar niet mede betoond couragieuzer of getrouwer te zyn, dan een ander, neen zyn gehele blyving is veroorzaakt door de overstelping van drank en zyn slegt gedrag.
Ten tweede hoe is hy daar af gekomen? met levens gevaar, zo van zyn helpers als van zyn zelfs, want daags na het stranden, is daar een Loos-Schuyt met veel perykel zo na by het Wrak gekoomen, dat zy hem een Touw hebben toegegoid, het geen hy gegreepen heeft, en vervolgens in het waater gesprongen zynde, wierd hy dus in de Loos-Schuit gesleept of gehaalt: naderhand als al meermaalen gezegt is, doen hy ondervraagt wierd, even zo veel van het gepasseerde wist te verhaalen, als de groote Hond die by hem op het Wrak was gebleeven, en welk beest nog door de Visschers is geborgen, en aan Land wierd gebragt, daar het Dier terstond zyn oude Meester de Commandeur opzogt, doch is kort da naar gestorven, waarschynlyk had het stomme Beest naa dat het Volk van het Wrak was gegaan, te veel honger en dorst geleeden, alzoo 'er voor geen Hond laat staan voor 45 afgematte bedroefde Zielen levens-voedzel op het Wrak was.
Wy vraage dan na de lezers gezien hebbe, hoe die door de drank bevange Persoon op het Wrak is gebleven, en hoe daar naderhand van verlost, of daar een gevolgtrekking uit te maken is dat de Commandeur, beneffens zyn Volk ook hadde moeten blyven? Wy durven ons vleien dat alle verstandige Leezers met ons zullen toestemmen, dat een braaf berezoneerd Bevelhebber of Stuurman zich niet kan schikken en gedrage na een dronke lap, die het gevaar niet en zag, nog van het zelve wist.
Want als gezegt is daar was niet te eten nog te drinken op het Wrak, ook wisten zy niet hoe het weêr hem nog zoude toedragen, en gelyk de goede Lootsman die naderhand met het Volk uit de nieuwe Sloep verdronke is, de Commandeur nog toeriep, gelyk wy alvorens gezegt hebben. Zo was ge-
| |
| |
melde Loots van gedachten, dat het wederom zulk slegt weer zou worden, als het daags voor het verlaate van het Schip had geweest, ten minste het liet zich volgens het gevoelen van de Loots zo aanzien. Het is wel te denken, en zeer waarschyndelyk als 'er eenige hoop was geweest om het op het Schip te houden, dat als dan de Loots zulk gezegt zoude hebben, en veel liever op het Wrak zoude zyn gebleven, als zulk een gevaarlyk stranden te ondernemen, en aan te raden, daar de arme Ziel zelfs zyn leven by heeft moeten verliezen, de Lasteraars van Hoogerduin kunne niet zeggen, ja, maar men moest de Loots niet geloofd hebben, of wy zoude hun vragen aan wiens raad moet men dan gehoor verleenen? de Loots was een Man dat al wie hem heeft gekend, getuigde dat hy een braaf kundig Zeeman was, alle lieden die enigsints verstand van Zeezaken hebben, begrype ligtelyk dat het niet buiten gevaar was, dat het Onder-Dek van dit erggestelde Schip sprong, en wat had 'er dan op gelopen? Niet anders als dat het geheele Wrak aan Piesje was geraakt, en al de Zielen op eenmaal weg. Niemand hoeft te begrypen of te denken, dat wy het Wrak hier in erger of soberder staat beschryven als het was, zulks kan men hier uit naleiden, want doen het Wrak op of aan de Wal zat, hebben de Visschers op 13 vadem waater daar zy langs gedreeven waaren, stukken Planken, Ja kniese of Leggers met de Netten of Corden gevist, bygevolg vergenoeg gekoomen, doch wat zal men zeggen, het oude Spreekwoord word wat meer als te veel bewaarheid, dat de beste Schippers en Stuurlieden (de vroomen niet te na gesprooken) onder de Schoorsteen met een Pypje in de mond worden gevonden. Echter is en blyft het een droevige zaak, dat de eene Mensch den ander met lastertaal zo schrikkelyk benadeelt, en als het waren de ongelukkige nog ongelukkiger zoekt te maken, gelyk hier aan de Lasteraars van Hoogerduin komt te blyken.
Inderdaad een harde zaak voor een braaf Zeeman, en wel te meer vald het hard, als zulk een Zeeman door een zogenaamde Vriend in schyn word belasterd en belogen. gelyk men wel
| |
| |
verzeekert is dat onze Commandeur wierd gedaan. Alzo die schynheilige Vriend zich niet ontsag om tegens een braaf waar edelmoedig en intiem Vriend van Hoogerduin, de gemelde leugens voor waarheden te verhaalen, zelfs ging het lasterlyk gerugt zo ver, dat verscheide Burgers als ook de Schout van Egmond naderhand verhaalde. Dat 'er zelfs lieden gevonden wierde, dewelke dorste vragen, is de Commandeur ook dronken geweest? Foey wat een gruwelyke vraag om een braaf Zeeman verdacht te maken, daar het meer als te wel bewust is, volgens getuigenis van zyn Volk die veel reizen met hem gevaaren hebben, als ook andere braven en geloofwaardige Lieden die de Commandeur van naby kenne, hem Hoogerduin nog nooit het zy op Zee, of aan de Wal, door eenige drank hoe genaamd hebben besmet gevonden. En wat de Burgers van Egmond aanbelangde, getuigde niet als alle lof en eer van hem en zyn Stuurman, onbegrypelyk is het hoe dat die laster in een korte tyd zo wyd uitspreiden, en met zulk een verzekering, over al wierd verhaald, dat het Schip was binne gesleept, zo dat zelfs verscheide van het Scheepsvolk niet wiste wat te denken, schoon zy in hun Ziel overtuigd waren dat het niet mogelyk was. Eenige van het Volk waren na de Helder gegaan, andere na Amsterdam, en sommige waren op Egmond gebleven, om op het geen dat nog uit het Wrak geburgen wierd te passen, en verders te helpen Sjouwen of werken, de geen die hier en elders gegaan waren, het gerugt van het binne slepen naderhand, gelyk zy ook wel gedacht hadden, voor valsch hoorende verklaren, en dat het wrak voor Egmond op strand zat, zo gingen sommige van het Volk wederom na Egmond, en vonde daar niet alleen het wrak, maar ook de Commandeur, die druk bezig was met de heilzaamste orders uit te deelen, om het geen nog ten nutte van de Redery uit het Wrak te krygen was daar uit te werken.
Inmiddels was de Patroon of Boekhouder van het verongelukte Schip, de Heer J...b P..w met een der voornaamste Reeders of Principalen meeden op Egmond gekomen, men
| |
| |
moet tot lof van die Heeren zeggen, dat hun Ed. betoonde recht geaarde Zielen te bezitten, alzo zy de Commandeur op strand met de grootste vriendelykheid ontmoeten, gevende hem in het byweeze van een menigte lieden die met het moije weer en niewschierig na het wrak zynde op strand waaren gekoomen, alle blyken van hunne vriendschap en agting: Ja! die Heeren spraaken den ongelukkige Commandeur zelfs een moed in het lyf, zeggende dat hy niet mistroostig moest zyn, als zynde van des Commandeurs! Trouw en vlyd overtuigd, zo dat de Burgers van Egmond verwondert stonde, en verklaarde al had de Commandeur vol en behouden te huis gekoomen, hy niet vriendelyker kon worden onthaald, hier aan zag men, dat die Heeren te veel verstand toonde te hebben om hun aan lasteringe of leugens uitgestroid ten nadeelen van den Commandeur te stooren, als zynde van des Mans vigalantie volkomen overtuigd. Aldus aangetoond hebbende hoe een braaf Zeeman somtyds benadeelt word, ja een vlak op zyn Persoon en goede naam krygt, dat hy voor altoos geruwineerd is, schoon nog zo onschuldig. Waarom wy onze geringe vermoogens nogmaals aanbieden, aan alle braave en ongelukkige Zeelieden dewelke ons de eer aandoen van met hun Journalen te vereeren, om het zelve na ons vermogen op een beschaafde trant te voorschyn te doen koomen, vertrouwende dat zulks ten minste van dat gevolg zal zyn, dat de laster en Leugen de mond word gesnoerd, door de waereld aan te toonen hoe het geval na waarheit gebeurd is.
Wy herzegge de laster aldus aangetoond hebbende, zullen wy de draat onzer werk vervolgen.
Het Scheeps-volk welk thans wederom by hun Commandeur op Egmond gekoomen was, als ook de geene die daar waaren gebleeven, hadden terwyl het wrak nu op strand zat, enkel hoop om nog wat van hun plunje te bergen, doch vonden hun deerlyk te leur gesteld, want kreegen niets, het was reeds weg zonder dat men echter zouden durven zeggen dat het voor hun reeds geburge was, doch laat ons volgens de menschlieventheid liever vertrouwen, dat het onge-
| |
| |
lukkig was weggeraakt, schoon eenige van het Scheeps-volk in laater tyd, en wel in dit Jaar 1774. op Egmond kwaamen, en gelyk Matroosje meer voor tydkorting gewoon is te doen, hun by de Koekblokken vervoegde, om Koek te hakken, doch een afschrik kreegen om de bylen daar de Koek meeden gehakt wierd aan te vatten, om dat dezelve zo byzonder geleeken na de bylen die zy op het Schip van Hoogerduin hadden gehad. Maar lieve Menschen ontgeef u dat liever, want daar is meer gelyk als eigen, zo als men voor een spreekwoord zegt, wy willen en moeten zulken zaaken van onze eevenmenschen niet vertrouwen, want zulks zou te goddeloos zyn dat men de ongelukkige nog tot overmaat van ongeluk het haaren zoude ontvreemen.
Echter zag men dat 'er Mirakelen by het bergen van het goed gebeurden, want de Commandeur zyn kist die wel toegeslooten was, wanneer de Man met zyn volk van het wrak afging, wierd hem naderhand heel en gaaf doch open en leedig trouw ter hand gesteld, hoe hy oopen was geraakt, en leedig gekoomen zulks wist niemand te zeggen, het eenigst dat daar in gevonde was (volgens het zeggen) en het eenigst dat de Commandeur ook van al zyn goed kreeg, was een Teerglas of Bokaal die in het laadje van de Kist geleegen had, en bewonde met een geelzeem leederen lapje of velletje, waar over nog was een zyde doek, maar wat een Mirakel, het glas was heel, het zeemleedere velletje daarom en in! maar ô wonder de doek was weg geraakt! Schoon de Commandeur echter niemand Beschuldigde, als niet weetende of bewyzen kunnende of het genoome of by ongeluk weggeraakt was. De Commandeur betoonde echter alle figalantie, om alles met eigen oogen na te gaan, ging met zyn by zich hebbende Scheeps-Volk met de sloep na boord, om zo veel te bergen als in hun vermoogen was, tot lof van hem en zyn Volk, moet gezegt worden, dat zy alle vlyt aanwende om ten nutte van de Redery nog eenige Spek en Baarden te kreigen en te bergen. Dit duurde zo een dag of twee en borgen de laatste dag nog 22. Bos Baarden, maar vonde zich genoodzaakt om savonts te zes uuren
| |
| |
na de wal te gaan; wanneer om 8 a 9. uuren het geheelen wrak aan spaanders ging, dryvende de enden, stukken en brokken en wat diens aangaande meer is, op een jammerlyke wys verstrooid langs de stranden van Petten tot Wyk op Zee, de Commandeur bleef echter over de geheelen massa als Bevelhebber het gezag voeren, Visten alles trouw na zo dat zy van de 150 Vaaten zo Spek als Kreng een groote 30 Smeerige Vaaten opvisten: zo als dezelve waaren.
Het meeste gedeelte van het Volk naamen nu het wrak weg was van de Commandeur en Stuurman nogmaals teerhartig afschyd, eenige bleeven nog by hem om te Sijouwen en de goederen te bergen, die naderhand getransporteerd wierden, alvoorens de Commandeur benevens zyn Volk na alles bered was van Egmond vertrok, wierd de Commandeur nogmaals bezogt van zyn Boekhouder de Heer J...b P..w. Dezelve Heer was verzeld van twee Juffrouwen, zynde een van dezelve Dames de Zuster van de gemelde Heer en waar het Schip na genoemd had geweest, die Heer ontfing de Commandeur andermaal als ook de twee Juffrouwen zeer Edelmoedig tot verwonderings toe, geevende hem wederom goede moet om tot een broodwinning te geraaken; betuigende gemelde Heer en Juffrouwen, dat zy ten uiterste voldaan waaren over het Edelmoedig gedrag van de Commandeur, by het verliezen van het Schip getoond. Gelyk de Burgers, van Egmond ook meeden tot de Commandeurs Eer aan gemelde Heer Boekhouder J...b P..w. Niet anders als een loffelyk en roemenswaardig verhaal kwaamen te doen.
Zelfs de deftigste Burgers van het Dorp Egmond, naamen zoo veel deel in het belangen van Hoogerduin dat zy de Knegt van de Heer Boekhouder aanspraaken, vraagende of hy ook wist of de Commandeur Avontuur had om een nieuw Schip te krygen, daar de Knegt op antwoorden, dat hy niet twyfelde of zulks zoude wel gaan, waarop de Burgers antwoorden hy is 't ook dubbeld waardig, GOD geeft het dat de Man weederom een Schip krygt. Hier aan ziet men dat alle braave en weldenkende Lieden die het geval als met oogen aanschouwd hebben,
| |
| |
deel in de Commandeur zyn belangens stelden, maar wat hoeven wy verder het gedrag Gehouden door de Commandeur Hoogerduin en deszelfs Stuurman en meer Officieren als ook van 't gemeene Scheepsvolk te Rechtvaardige? de gehele waareld ziet in dit werkje dat zy eenpaarig alles gedaan hebben dat braave Zeelieden moesten doen.
Na dat al de zaaken afgeloopen waaren, had de Commandeur nog hoop, schoon hy ongelukkig zyn Broodwinning kwyt was geraakt, en daar een groot verlies door had geleeden, dat zulks verzoet zouden worden om schielyk een ander Schip te krygen, doch wat hy hoopte of daarom verzocht het was te vergeefs, en de goede Commandeur zag eindelyk na lang hoopen en rond hooren dat al zyn Sollisitaties vrugteloos waaren, dus hy zich eindelyk zonder Broodwinning bevond, en alles met hem scheen afgedaan. Waarlyk een harde Toets voor een eerlyk Man, die een Vrouw met vier Kinderen had, geen wonder had het geweest al had Hy de moed laaten zakken, doch neen verre van neerslagtig te zyn, door het nootlot, hieuw hy moet en couragie, vertrouwende dat hy door GODS Zeegen en om zyn betoonde trouw en Figilantie nog wel eens weederom een Schp zouden krygen als Bevelhebber, was het dan niet op Groenland dan mogt het op een ander Vaarwaater zyn, want niet tegenstaande het ongeluk hem overgekoomen bleef de lust tot de Zeevaart hem by.
Eindelyk den Heemel gaf dat 'er een occasie voor Hoogerduin oopen kwam, naamentlyk een KOOPVAARDY-SCHIP, staande ter begeeving van de Heer van E....k H..d. Hoogerduin zulks hoorende Sollisiteerde door behulp van goede Vrienden, om het zelve Koopvaardy-Schip, ja zelfs zyn ouden Patroon de Heer N: D: M: daar Hoogerduin 12. Jaaren als Commandeur voor gevaaren heeft, betoonde dat zyn Ed. overtuigd was dat gemelde zyne geweezene Commandeur een man was van een goed gedrag, die men vry kon recommandeeren, hebbende door een 12. Jaarige beproefde trouwheid; daar genoegzaame ondervinding van. Want schoon Hoogerduin ongelukkig voor de Heer N. D. M. gevist heeft, is zulks niet veroor-
| |
| |
zaakt door wangedrag, onkunde of te wynig vlyd, maar door dat de goede Commandeur de Zeegen van GOD niet en had en ongelukkig in zyn Vangst was.
Dit alles gemelde Heer D. M. bekend zynde, handelde zyn Ed. zeer Edelmoedig helpende Hoogerduin waar dat hy maar kon, geevende teffens treffelyke en loffelyke Getuigenis van Hem aan de Heer van E... H... Zo dat gemelde laastgenoemde Heer aan Hoogerduin het Koopvaardy-Schip ZEE-LUST gaf, om het zelve te gebieden als Kapitein of Schipper, gelyk Hoogerduin hem daar thans terwyl wy dit Schryven in gemelde Kwaliteit zich op voornoemde Koopvaardy-Schip ZEE-LUST bevind, leggende een week twee a drie geleede nog in de Laag en voor deeze Stad op de hoogte van de Oude Stads Herberg, de tweede Persoon op gemelde Schip, die als Stuurman met hem de Rys onder GODS hulp zal aanneemen, is dezelve P: J: Moses, die in het gepasseerde Jaar 1773. als Stuurman het zelve Noot-Lot met Hoogerduin gesmaakt heeft, en nu tot hun byder vreugde Schipper en Stuurman zich weeder by elkander bevinden, beneevens gemelde Zoon van Hoogerduin, namentlyk Cornelis Hoogerduin.
|
|