Hij zou me ongetwijfeld voor gek verklaren. Of zich, nog erger, het verband realiseren met de verdwijning van zijn voorgangers en meteen de politie inschakelen. Niet vertellen? Ik kon geen enkel verband aantonen, maar het was al vier hetzelfde gegaan, ik zou me schuldig voelen. Thompson zag me aarzelen en zag het aan voor mokken.
‘O.k., vertel maar op’, zei hij verveeld, ‘maar hou het kort.’
‘Goed. Het gaat ongeveer zo. In het begin, voordat de wereld bestond, in de Droomtijd dus, ging Kintikkataa, de Grote Koalavogel, zitten op zijn favoriete Droomplaats, de Dandarraberg. Hij droomde vijf soorten mensen, zwarte, bruine, rode, witte en gele. Hij maakte vijf landen, voor elk volk één. Daartussen maakte hij zeven zeeën, zodat ze niet met elkaar konden vechten...’
‘Acht, rot toch op met je gewauwel. Fucking wartaal, ik zei het toch? Primo: als de wereld nog niet bestaat, kan er ook niemand op een berg gaan zitten, en zeker geen koalavogel, want secundo: Koalavogels bestaan niet. En tertio: er zijn heel wat meer dan vijf landen en er is maar één zee.’
‘Homerus dacht er anders over.’ Pats, ik gooi de klassieken in de strijd. Dat moest hem raken, want ‘onze goeie ouwe Europese cultuur, daar kunnen die fucking abbo's nog een dikke vette punt aan zuigen, of niet?’. Thompson was wel geen Europeaan, maar hij had wèl Grieks en Latijn geleerd op school, dus hij beschouwde zich als een van ‘ons’.
Het raakte hem inderdaad. Zonder iets te zeggen beende hij naar de deur, opende die en wees naar buiten. Ik ging. Hij zocht het maar uit.
Die avond, hoewel ik op een ereplaats dicht bij het vuur zat, rilde ik toen Moodhroodoo zijn verhaal vertelde. Over hoe Kintikkataa de zwarte mensen begunstigde door hen eens in het jaar twee weken regen te schenken. Hoe de witte mensen, jaloers, dat niet konden verkroppen en over de zeven scheidende zeeën heen naar het land van de zwarten kwamen hoewel Kintikkataa het hen verboden had. En, tenslotte, hoe Kintikkataa hen strafte door ieder jaar, als hij de regen kwam brengen, een witte man te doden. Ik dacht aan Thompson. Wat hem zou overkomen, en of hij dat verdiend had of niet. Ik kwam er niet uit. Toen barstte het onweer los, en terwijl de Didgeridoo's krijsten en de Kiyakkoo wild schreeuwden, zongen en dansten, dacht ik nog slechts aan mijn warme bed.
Het justitieel onderzoek kon evenmin als de voorgaande jaren iets beginnen. De trailer was van binnenaf afgesloten, maar van Thompson geen spoor. De gedachte aan moord werd van officiële zijde van de hand gewe-