‘Jawel, maar niet zoals de meeste mensen die hier voorbij komen. Zij willen alleen dat eenvoudige Hollandse meisje zien en kunnen de waarheid van dit blauwe vrouwtje niet peilen. 't Melkmeisje is mij alleen dierbaar om de manier waarop het geschilderd is; Vermeers beroemde “toets met de grove stip die vervloeit in de massa”.’
‘Studeer jij kunstgeschiedenis ofzo?’, probeerde Gerda enigszins bot.
‘Ja, mag dat soms niet?’
‘Natuurlijk wel, maar...’
‘Zeg’, onderbrak het meisje, ‘laten we ergens een kopje koffie gaan drinken.’
‘Nou, ik weet niet, ik voel me niet zo lekker. Ik geloof dat ik liever naar huis ga.’
‘Waar woon je?’
‘In Leeuwarden, ik ben met de trein.’
‘Jezus, wat ver. Moet je geen aspirientje ofzo? Wat heb je?’
‘Niks, nee, het gaat wel. Bovendien is het niet heel ver naar huis.’
‘Nou ja, loop ik in ieder geval nog een stukje met je mee, goed?’
Gerda zei niets. Tegen zoveel opdringerigheid was geen kruid gewassen. Gelukkig zou ze dankzij haar misselijkheid straks verlost zijn van dit al te spontane meisje.
Bij het trappenhuis werd Gerda toch nog staande gehouden.
‘Wacht eens, ik ben zo terug. Even wat kopen.’
Het duurde inderdaad niet lang of het meisje kwam opgewonden de museumwinkel uitgerend.
‘Kijk..., asjeblieft, een kaart van het schilderij van Frans Hals.’
‘O, dat had niet gehoeven.’
‘Jawel, geen gezeur, een kadootje.’
Gerda haalde de kaart uit het zakje en bekeek hem. Eigenlijk vond ze het wel een prettig idee dat ze het schilderij nu kon bekijken wanneer ze wilde.
‘Goh, nou, dankjewel hoor.’
‘Fijn dat je d'r blij mee bent. Zullen we?’
Ze trokken hun jassen aan en begaven zich naar de uitgang. Net toen ze de trappen voor het museum afliepen, gebeurde het. Gerda viel.
‘Joh, kijk uit! Wat is er, heb je je pijn gedaan?’
‘Nee... niet echt. Jeetje, het werd helemaal zwart voor m'n ogen.’
Het meisje hielp Gerda overeind.
‘Dit gaat zo niet, hoor. Je moet gewoon wat eten. Kom maar mee naar mijn huis. Ik woon in Oud-Zuid, het is niet ver.’
‘Dat is niet nodig.’