| |
| |
| |
[Poëzie]
Een Volmaakte Leegte
Ik loop naar mijn huis en mijn maag is leeg
Ik voel in mijn zak, maar mijn zak is leeg,
dus bel ik maar aan en de deur gaat open,
Ik loop naar de keuken en de keuken is leeg,
afgezien van een sigarettenpakje en een fles.
Ik ben een makkelijk mens, leg me overal bij neer,
dus ik ga op de grond zitten en grijp naar het pakje,
maar het pakje blijkt leeg.
Dat is een teleurstelling,
maar een teleurstelling valt weg te drinken,
dus grijp ik naar de fles,
Ik val, dubbel teleurgesteld, in slaap,
en droom waarschijnlijk wat,
maar ik weet niet meer wat.
Als ik wakker wordt is mijn maag nog steeds leeg.
Ik zwerf door het huis en het hele huis blijkt leeg.
Ik ga naar buiten en merk dat er geen verkeer is,
In de winkelstraten zijn alle etalages leeg.
Ik bedenk: ‘Dat treft, want mijn portemonnee is leeg’.
| |
| |
Dan verschijnt plots, aan het andere eind van de straat,
De voetstappen galmen hol in de leegte van de stad.
Langzaam nadert zij en blijkt zeer mooi te zijn.
Volle lippen, volle haardos, volle heupen, volle borsten, volle
dijen, volle ogen, volle lippen.
Als ze me tot op een meter benaderd is
voel ik dat zij niet zal stoppen.
dat ze niet opzij zal gaan
dat ze me niet zal ontwijken.
is de punt van haar neus van mijn lippen verwijderd. Ik voel
haar warme adem langs mijn kin stromen.
en de donshaartjes op haar neus kriebelen mijn lippen.
Dan loopt ze dwars door me heen!
en zie haar volle haardos, haar volle billen.
en merk nu dat het leeg is.
En eerlijk gezegd is dat een opluchting.
| |
| |
| |
Ik stel me een mogelijk later voor
en er staat ons iets te wachten.
Het stormt hier heel zachtjes,
We mijmeren over wat was,
en hoe het had kunnen zijn.
(Mijn liefde voor jou was als Zirkonia
bijna net zo mooi als diamant,
Geleidelijk raken we gespeend
van de troost der dingen:
geen krekels over de vlakte,
Nee, enkel het indenkbare rest ons,
| |
| |
We trachten ons situaties in te beelden,
‘een lot nòg triester dan dit’
Maar de hoop loopt hier op loden muiltjes
met een droog krakend geluid.
De hoop speelt hier beul.
Een koud fluisteren kondigt een notie aan,
een idee begint te zwellen:
De hel heeft geen voorportaal,
de hel is een voorportaal.
En nu (is hier wel een nu?),
gaan we ons plots afvragen
of we, hoewel we niet binnen zijn,
eigenlijk wel buiten zijn.
En de portier heeft een plaatje opgezet,
om het wachten te veraangenamen,
een gezellige Duitse schlager,
echt ouderwets bakkeliet, met een kras,
Nur die Gedanken sindNur die Gedanken sindNur die Gedan-
ken sindNur die Gedanken sindNur die Gedanken sindNur die
Gedanken sindNur die Gedanken sindNur die Gedanken sind-
Nur die Gedanken sindNur die Gedanken sind
| |
| |
Dit is geen mógelijk later meer,
Nur die Gedanken sindNur die Gedanken sindNur die Gedan-
ken sindNur die Gedanken sindNur die Gedanken sindNur die
Gedanken sindNur die Gedanken sindNur die Gedanken sind-
Nur die Gedanken sindNur die Gedanken sind
Onze hel is een ingebeelde kwelling. Nur die Gedanken sindNur
die Gedanken sindNur die Gedanken sindNur die Gedanken
sindNur die Gedanken sindNur die Gedanken sindNur die Ge-
danken sindNur die Gedanken sindNur die Gedanken sindNur
| |
| |
| |
Ik ben een Schot voor de boeg
een waarschuwing voor alles
dat ik zou kunnen worden.
Ik ben een verdomd ruime mogelijkheid
en niet van plan ooit iets te worden.
‘De wereld is te groot, het leven te kort’,
verzuchtte de Spaanse bergbewoner.
Ik, als man van de zee, voeg daar slechts
aan toe: ‘Om Iets te zijn’.
En op alle offertes die ik aanvroeg
gaf ik als antwoord: ‘Ik zal zien’.
Heeft me geen cent gekost,
alles waarmee ik begon heb ik nog.
Want, beste mensen, folders en brochures
zijn gratis. En zit u eenmaal in een
mailingbestand, dan wordt er ook na uw dood
aan u gedacht. Kost geen cent,
| |
| |
| |
| |
| |
Deze Dame
van het tijdelijke kijken
koket zichzelf, de kleine
piep in het heelal, tot aan
haar haarwortels toegewijd
| |
| |
| |
Acte de présence
In de gelagkamer van pensioen
ONS LEVEN wankelt de stam-
tafel op wormstekige poten.
Daarop het zilveren presenteer-
Schitterend door afwezigheid.
Benevens het beduimeld gastenboek:
Vergeelde perkamenten bladzijden;
beklad met boter, kaas en eieren.
| |
| |
| |
Kwatrijnen
2. RIP
Voor de woelrat in de woestenij
klinkt als van engelenvleugels het geruis.
Biddend voor zijn ziel en zaligheid
hangt in de hemel hoog het valkekruis.
| |
| |
| |
Mei, niet van Gorter
Het veulen loopt aan de flank
van de merrie. De eend rimpelt
de sloot vrij voor haar vier.
Een ooi laat zich staande zogen.
Zon en koude lucht spannen samen -
God, als ik denk aan mei vroeger,
hoe ik daar stond, ongelikt,
afgeblaft, doelloos mekkerend
| |
| |
| |
Macadam naar Beert
met van beton krullende rimpels,
met nog blekere kleur dan leem.
en randen van maïs en suikerbiet.
Over naden zwarter dan welke neger ooit.
Weg, genummerd naar zijn bekisting,
sporadisch bespat met nu heel droge drek -
in dit prachtig resultaat
van landbouw en veeteelt.
| |
| |
| |
Anatomie
bestaat het rechtse deel uit zand
en het linkse uit een stad.
Ik ben een manke in een stoel.
Ik hoor ze praten met elkaar.
Ze lachen mij gewoonweg uit!
want ze weten dat ik niets kan.
Ik blijf zitten waar ik zit.
Het lachen maakt me kwaad.
Goed, ik kan niets dan zitten
en luisteren naar mijn lichaam.
Dat zij niets zijn, ontkennen ze.
Ik roep het ze toe, maar ze lachen
alleen maar harder. Ik hoor ze lachen.
| |
| |
| |
Waarheid
Mens Ben; Een Homo Sapiens Zei De Leraar,
Werd Toegepast Een Goede Morgen. Genocide,
Ik Heb Geleerd Dat Ik Een Eten. Vanmorgen Liep Ik Op
Ik Heb Geleerd Dat Ik Een Ik Heb Geleerd Dat Ik Een
Ik Heb Geleerd Dat Ik Een Ik Heb Geleerd Dat Ik Een
Draaide Zich Om Als Een Boek. Mens.
Een Olifant Ben; Een Elaphas Maximus
In De Tweede Wereldoorlog En Hij Een Olifant Ben;
Een Elaphas Maximus In De Tweede Wereldoorlog En Hij
Draaide Zich Om Als Een Boek En Dat Ik Bladeren Moet
Mens. En Dat Ik Bladeren Moet Eten. Vanavond Keek Ik Door
En Dat Je Gezond Moet Straat En Zag Een Als Heer
Geklede Olifant, Hij Wenste Mij Ik Heb Geleerd Dat Ik
Eten. Het Raam En Zag Licht Bij De Overburen,
| |
| |
| |
Wanda
(1922-1944, Auschwitz)
tennis, er lag een natte handdoek op je
snaren, twee sprongen hij het inslaan.
Ik vond je benen niet alleen mooi
ik at ze, streng afgezonderd in mijn kamer;
armzwaaien tegen blinde muren; schoolpauzes
die in appels beten; je ik vol zelfverhoor
in de stiekemste spiegels.
geur van dennen, de kleur van
vochtig gravel; goden die de
beker wonnen; de oorlog nabij.
Maar we halen nog de krant en polygoon.
Je hand die in de mijne schuift:
‘zal ik je wijzen waar ik woon?’
Je huis op die heuvel. Ach,
Zomer. Zeventien. Een sleutel
uit fluweel gegoten die op je deur
Dan raakt een kleine witte maan op
drift, verliest evenwicht, sticht
| |
| |
| |
Mirakel
De volgende ochtend heb ik uit het meer
die naar de lucht was komen drijven.
Het water kwam totaan mijn zij
toen ik haar in mijn armen nam.
Er daalde licht uit de wolken
naar de ruimte om ons heen.
Ik legde haar op de steiger.
Ik blies haar door de mond
de adem van een woord in.
samen met me door het park.
Als door een wonder was de
vruchtbaarheid in haar gedrongen.
Nadat ik even heb staan kijken,
|
|