in je schoolbestaan.
‘Maar ik wil rijk worden, opa,’ had Johan gezegd. 'Zo snel mogelijk.’ Grootvader en kleinzoon bleken het niet eens over de vraag of je voor dat belangrijke doel wiskunde nodig had. Grootvader had daarbij als troef dat hij in zijn studententijd een bijvak Lineaire Algebra had gedaan en dat met een zeven had afgesloten. Maar zijn kleinzoon op zaterdag helpen, deed hij niet.
Neuriënd kwam hij de bijkeuken uit. Hij toonde zijn handen aan zijn kleinzoon. ‘Kijk, dát noem ik schoon.’ Johan knipperde met zijn ogen. ‘Kom,’ zei zijn grootvader, ‘als we nog willen, moeten we nu gaan. Trek je jas aan, want het is flink koud.’ Ze liepen samen de houten trap af. Langs de tekening van het Tabernakel, van Job op de mestvaalt, van de rode zee uiteengespleten. De titels stonden er in krullende letters onder. Er was ook een getekend portret van Johans moeder als klein meisje.
‘De pet die je op hebt, Johanneman,’ zei de dominee, ‘heeft die betrekking op de sportvereniging van welke je lid bent?’
‘Ooo,’ Johan blies het door zijn neus, ‘O, opa. Dat is mode, zo'n cap. En Sports United, dat is gewoon een honkbalclub uit New York, gewoon. Of een basketbalclub, dat weet ik nog geeneens.’
In de hal trok de dominee een lange blauwe mantel aan en zette een donkere hoed op. Hij keek nog eens op zijn horloge.
‘Je moet wel opschieten, hoor,’ zei hij bezorgd. ‘We hebben nog maar een uur om uit en thuis te zijn eer je moeder je weer komt ophalen.’
De zon scheen. Vóór Johan en zijn opa liep een jonge vrouw met een witte kinderwagen. Af en toe duwde ze met haar voet tegen het linkerachterwiel van de wagen. Ze wrikte dan aan het handvat. De kinderwagen bleef stil staan. Toen ze haar passeerden, zag Johan dat ze in verwachting was van een volgende.
‘We kunnen,’ zei de dominee, ‘ook naar de dierentuin gaan.’ Johan bleef voor zich kijken. ‘We kunnen,’ zei de dominee, ‘gaan kijken of het ijsbeertje al geboren is. Je weet, we hebben een jaarkaart. We hebben twéé jaarkaarten.’
‘Goed, opa.’ Hij duwde zijn pet recht.
De dierentuin was niet ver weg van de dominee zijn huis. Eén van Johans vroegste herinneringen speelde zich in die dierentuin af. Hij was er door een aap in zijn hand gebeten, een woeste aap die hij had willen voeren. Hoe die aap eruit zag, of hoe hard hij gebeten had, wist hij niet meer. Wat hij zich gek genoeg herinnerde was het ijsje achteraf, de smaak van room en wafel. Ook de parasol van de ijscoman stond hem nog scherp voor de geest,