Sic. Jaargang 6
(1991)– [tijdschrift] Sic– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 132]
| |
De Van Geet-opening, de Niemeijerconventie en de schaar van Piet Keijzer
| |
[pagina 133]
| |
ning (1. e2-e3?). De Franse dammer en bridger Ghestem is bekend om zijn twee-vijfkaarten-volgbod (en berucht vanwege de misverstanden die deze naar hem genoemde conventie bij het bridgen nogal eens veroorzaakt) en verder kennen we Stayman, Jacoby-transfers, Truscott en het Lavinthal-signaal. Al deze termen hebben gemeen, dat zij een bepaalde speelwijze in een denksport aanduiden, die genoemd is naar een persoon, de bedenker, uitvinder of eerste toepasser. Een speelwijze, die het resultaat is van ijver en studie, een produkt van menselijk vernuft en uiteraard ook van inspiratie. In de volksmond zouden we zeggen, dat de bedenker, uitvinder of eerste toepasser er patent op heeft, zoals Piet Keyzer van Ajax patent had op zijn legendarische schaarbeweging, Jimmy Connors op zijn dubbelhandig geslagen backhand en de golfer Ballesteros op zijn swing. De vraag die ik hier opwerp is of er ook in juridisch opzicht ‘patent’ of ‘auteursrecht’ bestaat op een openingsvariant bij schaken en een conventie in bridge. Met andere woorden, de vraag of er een exclusief recht bestaat de variant of de conventie toe te passen en een exclusief recht over deze varianten of conventies te publiceren. Nog een stapje verder gaat de vraag of er een exclusief recht bestaat op een partij of spel zelf. Zeker als het gaat om een wonderschone combinatie of een schitterend geboden en fabelachtig afgespeeld slam plegen dergelijke ‘kunststukjes’ in alle kranten gepubliceerd te worden; zij komen terug in boeken en tijdschriften zonder dat de auctor intellectualis er iets over te zeggen heeft gehad, laat staan dat hij er revenuen van krijgt. Waarom zouden de schaker en de bridger eigenlijk anders behandeld moeten worden dan de dichter of schrijver?
Wanneer men een toneelstuk wil opvoeren heeft men toestemming nodig van de schrijver ervan en men krijgt die meestal pas als men betaalt of als de auteur voldoende vertrouwen heeft in de kwaliteit van de uitvoering. Zo probeerde Samuel Beckett in ons land de toestemming voor Wachten op Godot in te trekken, toen bleek dat het door vrouwen gespeeld zou worden. Hij slaagde daarin niet, maar het in alle toekomstige contracten een clausule opnemen, dat het stuk door mannen gespeeld dient te worden. Als men een gedicht voor de radio wil voorlezen heeft men eveneens toestemming nodig en bij de uitvoering en uitzending van een muziekstuk krijgt men met Buma te maken. Auteursrecht betekent immers een exclusief recht om te beslissen over openbaarmaking én verveelvoudiging van het auteursrechtelijk beschermde werk. Een op- of uitvoering of een uitzending is auteursrechtelijk zo'n openbaarmaking. Waarom zou men gratis en voor niks Van | |
[pagina 134]
| |
Geet mogen spelen, of Jacoby-transfers? Een journalist hoort tijdens de Nacht van de Poëzie enkele schitterende nieuwe gedichten voordragen. Mag hij ze opschrijven en vervolgens in de krant zetten? Neen. De schaakjournalist ziet Timman een combinatie uitvoeren en jubelend beschrijft hij die in de krant. Timman heeft geen verweer tegen deze roofdruk van zijn creatie op de vierenzestig velden. Waarom niet?
Een eenvoudig maar onbevredigend antwoord is, dat sport en spel niet vallen onder ‘werken van letterkunde, kunst en wetenschap’, waartoe het auteursrecht beperkt is. Die begrippen worden heel ruim opgevat. Het gaat in het auteursrecht niet om kunst of kunstkritiek, maar om bescherming tegen plagiaat van werken met een persoonlijk stempel en een eigen karakter. Het gaat er om dat er een persoonlijke keuze is gemaakt uit meerdere mogelijkheden, de kunstzinnige of wetenschappelijke waarde in het midden gelaten. In schaken en bridge kan men spelers wel degelijk herkennen aan het persoonlijk karakter van hun spel, aan de keuzen die gemaakt worden. We moeten dus op zoek naar een andere reden waarom schaken en bridge niet de bescherming van het auteursrecht zouden genieten. Om deze zoektocht wat te vergemakkelijken, begin ik met de mogelijke bescherming van een schaakopening of een bridgeconventie, dan ga ik door naar de publicatie van of over zo'n opening of conventie en tenslotte kom ik bij de hoofdvraag: is het gespeelde spel zèlf tegen plagiaat beschermd? Maar eerst iets over sport in het algemeen.
In sport en spel is men er op uit het alsmaar beter te doen dan de concurrentie. Als iemand met een nieuwe techniek op de proppen komt en daar succes mee heeft, zal men die proberen te imiteren en te verbeteren. Na Jimmy Connors zijn veel tennissers dubbelhandig gaan slaan. Elke golfer probeert de perfecte swing te maken, die van Ballesteros dus, en de voetballer die de schaar van Piet Keyzer onder de knie krijgt, is een grote. Dat is allemaal zo vanzelfsprekend, dat men er niet bij stilstaat dat onze wetgever in 1912 bij de totstandkoming van de Auteurswet uitdrukkelijk verklaarde dat handelingen niet auteursrechtelijk beschermd kunnen worden. Toch maakte de wetgever daar zelf uitzonderingen op, want wat te denken van de choreografie, de pantomime en de improvisatie, waarop wèl auteursrecht kan rusten en die toch ook handelingen vormen? In de juridische literatuur is de vraag opgeworpen in hoeverre de happening als werk van kunst auteursrechtelijk te beschermen is: het leeggieten van een flesje limonade in zee door Wim T. Schippers op 6 december 1963? Thans is een wet op | |
[pagina 135]
| |
de zogenaamde naburige rechten in de maak, die de prestaties van uitvoerende kunstenaars beoogt te beschermen. Radio en televisie, plaat en cd, film en video hebben de wereld veranderd. Al noemt men de rechten van de uitvoerende kunstenaars dan geen auteursrechten, maar daaraan naburige rechten, de noodzaak hun prestaties te beschermen tegen ongeoorloofde exploitatie door anderen, wordt ingezien. Sportlieden worden echter niet als uitvoerende kunstenaars beschouwd, maar zijn zij daarmee helemaal rechteloos? Bij nader inzien zijn de verschillen minder absoluut. Men kan nog wel inzien dat de techniek van Piet Keyzer, Jimmy Connors en Ballesteros niet exclusief kan zijn. Ook in de kunst worden technieken niet beschermd. Het is echter denkbaar dat iemand uit zelfgemaakte video-opnamen die hij van internationale golfwedstrijden heeft verzameld een instructie-film samenstelt onder de titel ‘Leer golf met Ballesteros’. Daarin brengt hij in allerlei omstandigheden, vertraagd en niet vertraagd de techniek van Ballesteros in beeld. Wellicht heeft hij als samensteller van de instructiefilm auteursrecht daarop - en schendt hij de rechten van de BBC en andere omroepen, die de oorspronkelijke opnamen maakten - maar ik maak me sterk dat Ballesteros bezwaar kan maken tegen deze exploitatie van zijn naam, faam, techniek én portret.
Wat voetbal betreft heeft onze Hoge Raad uitgemaakt, dat eigenaren van stadions en organisatoren van sportwedstrijden aan radio en televisie kunnen verbieden opnamen te maken zonder hun toestemming. Aan die toestemming kunnen dus voorwaarden, zoals betaling van flinke sommen gelds, worden verbonden. Ook langs die weg, via hun werkgever of de organisatoren van de sportevenementen, kunnen sportlieden in bepaalde omstandigheden opkomen tegen (verdere) exploitatie van hun prestaties door anderen. Terug naar de denksport. Zoals handelingen en technieken in beginsel niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen, zo zijn ook ideeën tolvrij. Ideeën kunnen niet gemonopoliseerd worden. Dat zou niet alleen de vooruitgang tegenhouden, maar vooral een ernstige belemmering vormen voor de vrijheid van meningsuiting. Voor ideeën, methoden en stijlen geldt: niet de idee, de methode of de stijl zelf is beschermd, maar de uiting ervan in een bepaalde vorm. Een schaakopening is bij uitstek een idee, evenals een biedconventie in bridge. Het boek waarin Van Geet de finesses van zijn opening uit de doeken doet, mag niet geplagieerd worden, maar een ander mag over de Van Geet-opening schrijven. Uiteraard rust op Chris Niemeijers boek Biedermeijer auteursrecht, evenals op de uitvoerige | |
[pagina 136]
| |
uiteenzetting van zijn conventie. Dat mag niet klakkeloos worden overgeschreven, maar in een handboek over moderne biedafspraken hoeven - wat heet? mogen - vermelding en bespreking van zijn uitvinding niet ontbreken. De ideeën die ten grondslag liggen aan een nieuwe opening of openingsvariant of een nieuwe biedconventie, mogen dus vrij besproken en behandeld worden. Slechts de grenzen tussen citeervrijheid en klakkeloos overschrijven moeten in acht worden genomen. Uiteraard is de toepassing van de ideeën in de praktijk, ook al geschiedt dat door klunzen, even vrij als de schaar van Piet Keyzer en de swing van Ballesteros.
We hebben het hier uiteraard niet over bedrijfsspionage. Timman kan tijdens de voorbereiding op een tweekamp allerlei nieuwe varianten bedacht hebben. Jeroen Piket, die getuige was in de studeerkamer van de grootmeester, mag uiteraard deze know how - straks het geheime wapen - niet publiceren. Dat zou in strijd zijn met de, al dan niet impliciet, gemaakte afspraken. Ideeën worden soms op verschillende plaatsen tegelijkertijd geboren, dus Kasparov kan dezelfde ideeën lanceren, mits hij niet op onrechtmatige wijze in het bezit is gekomen van Timmans geheime analyses. Dat zou dan bewezen moeten worden, maar het heeft niets te maken met auteursrecht. Hoe zit het met de naamgeving? Zou Van Geet zich ertegen kunnen verzetten, dat zijn opening onder een andere naam in een schaakboek werd gepresenteerd? Voor bridgers: Eddy Kantar bedacht de Check Back Stayman, maar tegenwoordig heet het Crowhurst, en niet Oswald Jacoby maar de Zweed Olle Wilmer schijnt de uitvinder van de transfers te zijn. Even denk je nog aan merkrecht of handelsnaam, maar dat is geschreven voor produkten en bedrijven. Het gaat hier niet om de koffie of thee van Niemeijer! Het hangt uiteraard van de feiten en omstandigheden af en er zullen ook wel bewijsrechtelijke problemen zijn - tegelijkertijd geboren ideeën of ordinair jatwerk? - maar ik denk dat Chris Niemeijer zich er in beginsel tegen kan verzetten dat zijn conventie onder andermans naam wordt gepresenteerd, althans: ik zou zo'n procedure wel durven voeren. Hij heeft teveel belangen bij dit ‘handelsmerk’ of nationaal en internationaal visitekaartje. Insgelijks zou ik het voor Van Geet aandurven. Worden zij geciteerd, dan dient hun naam in elk geval vermeld te worden. Voorts kan gesteld worden dat analyses van en commentaren op gespeelde partijen en bridgespellen tegen plagiaat beschermd zijn. Mondeling voorgedragen dan wel op schrift gezet, vormen zij zonder meer werken van | |
[pagina 137]
| |
letterkunde, kunst of wetenschap. Die mogen niet door anderen worden overgeschreven of naverteld. A fortiori is auteursrechtelijke bescherming te claimen voor bijvoorbeeld eindspelstudies, problemen en composities. Dat zijn op zichzelf staande werkjes met een persoonlijk karakter. Ze zijn te vergelijken met cryptogrammen, puzzles en andere vormgegeven resultaten van hersengymnastiek. De auteur moet wel dulden dat zijn werk door anderen geciteerd wordt in het kader van een betoog of verhandeling, bijvoorbeeld een betoog waarin een bepaalde analyse wordt weerlegd. Omvang der citaten dient echter te blijven binnen de grenzen van wat in het maatschappelijk verkeer redelijkerwijze geoorloofd is. Dergelijke analyses, studies en problemen mogen niet klakkeloos in bloemlezingen of andere compilatiewerken worden opgenomen zonder toestemming van de auteur, die daarvoor uiteraard een vergoeding kan bedingen. Helemaal rechteloos zijn schakers en bridgers dus niet.
Na deze - wat bridgers zouden noemen - eliminerende speelwijze nu de partij en het spel zelf. De juristen Oskam en Rueb, zelf niet onverdienstelijke schakers, bepleitten reeds in 1927 een exclusief recht op een schaakpartij. Het probleem van het co-auteurschap dachten zij op te lossen door alleen de winnaar het publicatierecht te verlenen. Daarmee dachten zij in elk geval te voorkomen, dat de verliezer zich - uit schaamte - tegen publicatie zou verzetten! Remisepartijen vonden zij kennelijk niet interessant, want hoe het daarmee zou gaan vertellen zij niet. Omdat er toen, evenals nu, naar heersende opvattingen en naar de praktijk geen auteursrecht op de partijen rustte, bedachten zij dat spelers en organisatoren van tournooien de toegang van pers en publiek tot de speelzaal aan de voorwaarde zouden moeten verbinden, dat niets over de partijen werd gepubliceerd: de KNVB/NOS-constructie avant la lettre. Er is niets van terecht gekomen. In de zaak KNVB/NOS zou de Hoge Raad in 1987 evenwel óók opmerken dat de KNVB terecht de NOS (en andere media) niet verbiedt het nieuws door te geven. Dat een schaakpartij een gebeurtenis is, een nieuwsfeit, zag men in 1927 als de belangrijkste reden waarom het niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking kon komen. Toch geloof ik niet dat dàt de reden kan zijn. Inderdaad zijn feiten en nieuws niet beschermd. Dat is in het belang van de vrije nieuwsgaring. Wat is echter nieuws? Toch niet alleen Ajax-Feijenoord 1-0, Timman-Kortsnoi 4½-2½, maar ook de wijze waarop de overwinning tot stand komt. Iedereen zal dat op zijn eigen manier beschrijven, zodat die beschrijving als een werk met een persoonlijk stempel wel degelijk auteursrechtelijk beschermd is. | |
[pagina 138]
| |
De schaakjournalist schrijft echter niet: ‘Timman opende door de damepion twee velden naar voren te spelen. Zwart antwoordde daarop door het koningspaard twee velden vooruit en één veld naar het midden te plaatsen.’ Schakers zeggen en schrijven: ‘1. d4-Pf6’. Het meest objectieve en volledige verslag van een sportgebeurtenis is de schaaknotatie, objectiever en betrouwbaarder dan de televisie-uitzending van een voetbalwedstrijd. Dat de schaakpartij een gebeurtenis is, maakt haar nog niet onbeschermd. Dat komt volgens mij, omdat niet alleen feiten beschreven worden. Het zichtbare gebeuren is bij schaken niet belangrijk. Hoe Kasparov in zijn stoel zit, aan zijn neus peutert en met welke hand hij de stukken verzet is niet interessant. Met de KNVB/NOS-formule kan hij gerust betaling bedingen voor televisiebeelden van zijn partijen. Waar het om gaat in een schaakpartij is de intellectuele ideeënstrijd. Wit doet een zet en zegt daarmee: ‘Met deze zet staat wit beter’. Het antwoord van zwart luidt: ‘Met deze tegenzet heb ik minstens gelijkspel’. De handbeweging, het verzetten van de stukken, is slechts de taal waarin de discussie wordt gevoerd; de notatie is slechts de algebraïsche formule, waarin zij wordt opgeschreven. Elke zet op zijn beurt vertolkt een mening over de stelling in de partij tot dat moment, is een weerlegging van de openingstheorie van de tegenstander, respectievelijk een weerlegging van diens opvatting over de stelling in midden- en eindspel. Een schaakpartij is een ter plekke geïmproviseerde dialoog. Het gaat niet om de zichtbare handeling, het gaat niet om de notatie, er is - dogmatisch-auteursrechtelijk - een corpus mysticum!
Het verschil met auteursrechtelijk te beschermen werken, zegt Dommering, zit hierin dat met een schaakpartij, anders dan met een kunstwerk, een resultaat, een wedstrijduitslag, wordt beoogd. Ik zie echter niet in, waarom dat iets zou afdoen aan het persoonlijke karakter van de gespeelde partij. Ook met een dialoog wordt vaak een doel beoogd, namelijk de ander te overtuigen. Verkade en Spoor vinden, dat een schaakpartij misschien nog wel als auteursrechtelijk werk bestempeld zou kunnen worden, maar dat bij toepassing van het exclusieve recht daarop, dus bijvoorbeeld bij verzet tegen publicatie, auteursrechtelijk de schoen aan alle kanten gaat wringen. Dat valt eigenlijk reuze mee. Want wat zouden de consequenties zijn als men mij volgt in mijn opvatting dat een schaakpartij - en een bridge-spel - auteursrechtelijk beschermd zijn? Zoals hierboven besproken is het probleem niet, dat de boeken van schakers en bridgers niet beschermd zouden zijn; ook niet dat hun analyses, studies, problemen en composities vogelvrij zouden zijn. Zelfs is, lijkt mij, niet | |
[pagina 139]
| |
een probleem dat hun partijen in kranteverslagen en in de schaaktijdschriften worden gepubliceerd. Volgens het do ut des-principe hebben de spelers er alleen maar belang bij dat zij kennis kunnen nemen van nieuwe denkbeelden van de concurrentie. Maar er is een belangrijker reden. Zoals hiervoor gesteld, is een schaakpartij een discussie, maar zij is dat niet alleen tussen de twee spelers. Tijdens tournooien worden de partijen in een zijzaal op demonstratieborden zet voor zet gevolgd en becommentarieerd door deskundigen. In de perskamer vliegen de varianten over de borden. In hun kranteverslagen verkeren de schaakjournalisten in de paradoxale positie dat zij feiten en commentaren naar hartelust kunnen verweven zonder dat zij een tittel of jota afbreuk kunnen doen aan de volstrekt objectieve weergave van de partij. Behoudens een secce weergave van de notatie, is een kranteverslag auteursrechtelijk gezien dus tevens een beoordeling of wetenschappelijke verhandeling, waarin het voorwerp van het commentaar, de partij, geciteerd wordt. Men kan er alleen niet omheen om het werk in zijn geheel te citeren. Auteursrechtelijk is dat onder bepaalde voorwaarden toegestaan. Het komt dus op hetzelfde neer als het bespreken en ontleden van een gedicht in een literair tijdschrift. In deze vergelijking met het gedicht liggen dan ook tegelijkertijd de grenzen voor het onbeperkt publiceren van schaakpartijen. Het is niet geoorloofd alle verzen van Achterberg - hij is nog géén vijftig jaar dood! - geannoteerd uit te geven zonder toestemming van de erfgenamen. Wel zal men in een proefschrift over Achterberg meer gedichten mogen aanhalen en bespreken dan in een artikel in een tijdschrijft. De Auteurswet staat het citeren enerzijds toe en waar het korte werken betreft zelfs het aanhalen van die werken in hun geheel, maar anderzijds dient het citeren in overeenstemming te zijn met ‘hetgeen naar de regels van het maatschappelijk verkeer redelijkerwijs geoorloofd is en aantal en omvang der geciteerde gedeelten door het te bereiken doel zijn gerechtvaardigd’. Voorts is voor het opnemen van gedichten van Achterberg in een bloemlezing toestemming vereist, tenzij de bloemlezing bestemd is voor het onderwijs, maar dan dient er nog wel een billijke vergoeding te worden betaald, uiteraard kan aan het verlenen van toestemming de voorwaarde worden verbonden dat een vergoeding wordt betaald. Schakers zijn de dichters onder de sportlieden. Deze regels van het citaatrecht en het bloemlezen kunnen gevoeglijk van toepassing worden verklaard op de schaakpartij en wat mij betreft ook op het bridge-spel. Het zou geenszins de berichtgeving over deze sporten aantasten. Het past allemaal zonder veel moeite in het auteursrechtelijk systeem. Zelfs de omstandigheid dat er twee (bij bridge vier) | |
[pagina 140]
| |
auteurs zijn is auteursrechtelijk geen onoverkomelijk probleem. Kort samengevat komt het hier op neer: uiteraard verdient het vermelding in alle kranten hoe Bep Vriend in Killarney 1991 de schoonheidsprijs won met haar nakomst in de dubbelrenonce, de enige kans op down. Maar de uitgave van een boek met al haar huzarenstukjes onder de titel Tegenspelen met Bep Vriend is aan haar toestemming onderworpen. Een belangrijke consequentie van mijn opvatting zou bijvoorbeeld ook zijn, dat uitsluitend de schaker het recht heeft op publicatie van zijn volledige ‘werken’. Een boek als Die gesammelte Partieën von Robert J. Fisher; redigiert vom Christiaan M. Bijl und mit Analysen von H. Kramer, S.H. Postma, G. Sosonko, B. Spasski en J.H. Timman zou dan niet zonder toestemming van Bobby Fischer hebben kunnen verschijnen. Zo liggen volgens mij de kaarten. |
|