ve cirkel geplaatst, een groot eekhoorntjesorkest. Alleen de eerste rij kon ik duidelijk ontwaren. De violisten hadden hun instrumenten aan hun kin gezet. Een straal licht die door de geopende deur zijn weg vond, liet een blikken blaasinstrument verguld opflikkeren. De in een zwart pak gestoken dirigent, die mij zijn rug en staart toegekeerd hield, klemde een lange, kronkelige hazelworm in de rechter klauw in plaats van een dirigeerstok. Hij hief beide armen als voor de inzet omhoog. Met een ruk liet hij ze naar beneden suizen en een afgrijselijke dissonant snerpte dwars door mij heen. Snel wierp ik de deur dicht en ik beende er met grote stappen vandoor.
Elk mogelijk aanknopingspunt waar zich mijn bord zou kunnen bevinden, was ik kwijt. Waarschijnlijk was het allang afgeruimd, maar ik spoedde mij verder, doelloos zoekend, gehaast. Iemand haalde al de papieren lakens van de tafel; daaronder kwamen evenwijdig aan elkaar gelegde planken tevoorschijn die op wankele ijzerschragen waren gespijkerd. De tuinstoelen waren inklapbaar en konden gemakkelijk worden weggezet. Vanuit de achtergrond van de hal klonk herhaaldelijk het droog knallende geluid dat ontstaat wanneer men planken op elkaar smijt.
Plotseling viel mijn blik op mijn tegenstander. Hij rustte rechts van mij in precies dezelfde positie als toen ik was weggelopen. Hij scheen zich in het geheel niet verroerd te hebben, hoewel men de tafels aan weerszijden al had afgeruimd en juist begon deze weg te dragen. Schielijk liep ik naar hem toe en probeerde de situatie te doorzien. Tot mijn verbazing ontdekte ik dat mijn klok nog meer dan een uur bedenktijd aangaf. Wel was het aantal eekhoorntjes dat op het bord speelde groter geworden. Drie diertjes renden daar nu rond. Ook al waren ze maar twee keer zo groot als de stukken op het bord, ze hadden mijn stelling toch volledig geruïneerd; nog slechts enkele stukken stonden er, zonder samenhang, andere rolden op tafel of over de grond. Daarentegen was de zwarte stelling nog geheel intact! Mijn tegenstander moest het geheim kennen hoe je deze diertjes kon temmen.
‘We moeten de stelling reconstrueren die op het bord stond vóór de eekhoorntjes op kwamen dagen’, begon ik tegen hem. ‘Eekhoorntjes? Welke eekhoorntjes?’ antwoordde hij, mijn argwaan nog versterkend, ‘lijdt u wel vaker aan hallucinaties?’ Meteen sloeg hij de handen voor het gezicht, maar tevergeefs: voor mijn ogen veranderden ze in poten, waartussen het vochtige zwart van de neus verraderlijk glinsterde.
Uitgeput liet ik het hoofd in beide handen zakken, maar kromp verschrikt