| |
| |
| |
Bruisend bloed
ed schilders
Napels wacht in spanning af. Het bloed van de plaatselijk mirakelende maar wereldberoemde heilige Napolitaanse martelaar San Gennaro, te onzent beter bekend onder zijn Latijnse naam Januarius, zal wetenschappelijk onderzocht worden. Januarius werd geboren in het Napels van de derde eeuw, hij stierf de marteldood in het jaar 305, maar zijn cultus is nog steeds springlevend door een aantal bijzondere omstandigheden: jaarlijks wordt zijn opgedroogde bloed dat in de naar hem genoemde kerk van zijn geboorteplaats bewaard wordt, vloeibaar en begint het te bruisen. Ongelovigen noch wetenschappers hebben het fenomeen kunnen weerleggen of verklaren. Voor gelovigen mag dat geen bezwaar zijn en dus zal de aartsbisschop van Napels, Michele Giordano, het onderzoek gelast hebben in het volste vertrouwen op een gunstige wetenschappelijke conclusie.
Professor Felice D'Onofrio, een medicus, en professor Pier Luigi Baima Bollone hebben ondertussen al in het diepste geheim het reliek op de proef gesteld. Baima Bollone heeft, zoveel is zeker, ervaring met mysteries. Hij maakte deel uit van de commissie die de lijkwade van Turijn (die de afdruk van het lichaam van Jezus te zien zou geven) onderzocht. De recentste wetenschappelijke datering van die lijkwade noemt een moment tussen 1260 en 1390, zodat de impressie onmogelijk de afstraling van Jezus' goddelijkheid kan zijn.
Baima Bollone is het hier ‘na diepgaand onderzoek’ volstrekt niet eens mee, wat een wetenschappelijke manier is om te zeggen dat hij gelovig is. Januarius was bisschop van Benevento toen hij vernam dat een aantal vrome mannen, onder wie zijn steun en toeverlaat Sosie, een diaken, door de Romeinse gouverneur van Campania gearresteerd waren en gemarteld werden. Januarius vertrok met enige gezellen naar Pouzolles waar ze gevangen zaten om hen geestelijke steun te bieden. Vrijwel onmiddellijk na hun aankomst werden ook zij gearresteerd, gemarteld en opgesloten in de cel waar Sosie en zijn lotgenoten op de voltrekking van hun vonnis wachtten: in het amfitheater de prooi worden van de wilde beesten. Toen die wilde beesten echter weigerden de
| |
| |
christenen te verslinden besloot de gouverneur allen te onthoofden. Zo geschiedde op ongeveer anderhalve kilometer buiten de stad in het jaar 305. De relieken van de in totaal zeven martelaren werden over verschillende kerken verdeeld. Die van Januarius werden aan Napels geschonken of zijn daar in ieder geval vanaf de achtste of negende eeuw bewaard. Een van de eerste wonderen die Januarius postuum deed, was de stad beschermen tegen een uitbarsting van de Vesuvius. Het lichaam van Januarius heeft enige omzwervingen gemaakt. Toen Sicon, de prins van Benevento, aan het begin van de negende eeuw de stad belegerde en de inwoners op de rand van de overgave bracht, bood hij hun aan het beleg te staken: in ruil voor de relieken van Januarius.
Sicon bracht het lichaam (of het hoofd ook bij de ruil inbegrepen was is niet duidelijk) in triomftocht naar Benevento en bracht het onder in een kerk. In 1129 werd het naar een andere kerk overgebracht en vervolgens naar de abdij van Monte Vergine. Daar zette men het onder het hoofdaltaar waar het blijkbaar weinig of geen wonderen meer deed, want men vergat het en pas in 1480 werd het bij reparatiewerkzaamheden herontdekt. De comeback van Januarius herinnerde ook de stad Napels, en in het bijzonder koning Ferdinand, aan Sicon en de roof. Van paus Alexander VI kreeg Ferdinand gedaan dat de relieken werden teruggegeven aan de oorspronkelijke bezitters, de Napolitanen. Daar, in de Dom van Napels, rusten ze nu nog in de kapel onder het hoofdaltaar. Voor het hoofd van Januarius en de twee fiolen met zijn (opgedroogde) bloed bouwde men in 1529 een aparte kapel uit dank voor het wonder waarmee hij de stad tegen de pest beschermd had.
Januarius bleef wonderen doen, met name als de Vesuvius begon te hoesten, zoals in 1631, 1698 en 1707. Maar het grootste wonder is hij zelf. Het staat bekend als de ‘vloeibaarwording van het heilig bloed’.
Allereerst de officiële bronnen. Het bloed wordt bewaard in twee fiolen van ‘zeer oud glas.’ De buste waarin het hoofd bewaard wordt, was in 1036 een geschenk van koning Karel II, hertog van Anjou. Het bloed ‘is gestold en heeft een zwartachtige kleur.’
Het wonder, als het dat is, geschiedt als volgt: ‘Men zet het hoofd op het altaar aan de kant van het evangelie en de twee fiolen aan de kant van het epistel. Als de fiolen zo recht tegenover het hoofd staan wordt het bloed vloeibaar, hetzij terstond, hetzij na enige tijd. Dit vloeibaar worden, wordt gevolgd door geborrel. Als men de fiolen met bloed verwijdert en ze niet meer in de nabijheid van het hoofd zijn, neemt het bloed weer vaste vorm aan.’ De snelheid waarmee het bloed gaat borrelen en de mate van vloeibaarheid wordt door de aanwezige gelovigen beschouwd als een indicatie van de voor- of tegenspoed die de gemeenschap te wachten staat.
Wanneer zich dit wonder voor het eerst heeft voorgedaan is mij niet, en waarschijnlijk niemand, bekend. De
| |
| |
gelovige bronnen leggen de nadruk op de varianten om iedere vorm van toeval of bedrog uit te sluiten. Ik citeer uit het Vies des Saints:
‘Hoewel er meerdere kaarsen op het altaar staan, merkt men bij aanraking van de fiolen dat zij bijna volledig koud zijn. Bij sommige gelegenheden laat men ze kussen door het volk.
Soms is het bloed vloeibaar geworden in de handen van degenen die de fiool vasthielden; andere keren is het bloed bij aanraking gaan stollen. Het bloed wordt eveneens vloeibaar als het in de nabijheid wordt gebracht van andere botten of ander bloed van Januarius. Het is gebeurd dat het bloed niet vloeibaar werd, wat men beschouwd heeft als een teken dat de hemel toornig was. Men zet de twee fiolen op het altaar en het bloed wordt zowel in de ene als in de andere op hetzelfde tijdstip en in dezelfde mate vloeibaar, ook al zit er minder bloed in de kleinste fiool en kleeft het bloed tegen het glas.’
Bollandus, de instigator van de officiële heiligenlevens, zond twee jezuïeten uit Antwerpen, Henschenius en Papebroch naar Napels om het wonder te controleren. Daar zagen ze het in 1661, en ze achtten het volkomen authentiek. Dat was het eerste wetenschappelijk onderzoek uit een lange reeks.
Het vloeibaarheidsritueel wordt in de regel driemaal per jaar opgevoerd: op 17 september (feest van de heilige), de eerste zondag van mei (translatio van de relieken naar Napels) en op 16 december (herdenking van de uitbarsting van de Vesuvius in 1631). Daarnaast hebben adellijke personen een privéceremonie mogen genieten. Jaartallen die daarbij genoemd worden zijn 1450, 1474, Karel I van Anjou in de dertiende eeuw en 1140, de vroegstbekende datum meer dan achthonderd jaar na de dood van de heilige.
Historici hebben vastgesteld dat het vloeibaarheidswonder bij dergelijke gelegenheden een uitstekend public relations-instrument geweest is. De laatste keer dat het bloed onverwacht vloeibaar werd was bij het bezoek in 1978, van kardinaal Cook. De laatste keer dat het bloed op een van de drie feestdagen weigerde vloeibaar te worden was toen Napels een communistische burgemeester gekozen had.
Uiteraard is de anti-roomse kritiek niet voorbijgegaan aan het wonder van Napels. Addisson, Middleton en de meeste Duitse protestanten hadden hun twijfels. De ware oorzaken van de vervloeiing moeten volgens deze school gezocht worden bij: de warmte van de handen van de priester; de dampen die de kerk beheersen, al dan niet veroorzaakt door de kaarsen en de olielampen; en het pure bedrog: geen bloed maar een chemische substantie zou de fiolen vullen. In zijn boek Things not generally known (1856) citeert John Timbs een informant. ‘Dhr. Salverte deelt ons mede, dat dit bloed van de heilige vervaardigd wordt door ethersulfaat rood te kleuren met de wortel van de alkanna tinctoria, waarna de vloeistof gebonden wordt met spermaceti’. Het Nederlandse woord voor ‘spermaceti’ is
| |
| |
‘walschot’. Het is de witte stof die men wint uit een holte in de kop van de potvis en waarvan kaarsen en zalven bereid werden. Ook de Franse folklorist Saintyves vond een aantal recepten op basis van spermaceti die vergelijkbare resultaten opleverden. Gaspar Neuman, een arts uit Berlijn, beweerde een chemische samenstelling te hebben ontdekt die vloeibaar werd in de nabijheid van hoofden. Men kan zich afvragen of hij geëxperimenteerd heeft met losse of vaste hoofden. De verdedigers van het vloeibare bloed werpen tegen dat: ‘het bloed bewaard wordt achter vier sloten, waarvan de sleutels bewaard worden door vier voorname adellijke en geestelijke personen. Ieder jaar worden vier nieuwe sleuteldragers benoemd.’
Ook de anonieme schrijver van de Arretin Moderne (1783) wijdt een kort bericht aan het wonder.
Mabillon, de Franse schrijver, zou aanwezig zijn geweest als waarnemer. Hij zag niets, maar uit vrees dat hij door het woedende volk gestenigd zou worden als hij dat zei, riep hij ‘Mirakel!’
Gustave Witkowski, de indexeur van alle profane kunstwerken en objecten in de Roomse cultuur, maakt in een voetnoot bij de paragraaf over Napels, een uitstapje om de draak te steken met het bloed. Als het wonder te lang op zich laat wachten, roepen de kerkgangers tegen de heilige: Fa miracolo, ‘Doe een wonder!’. En in hun opwinding bedelven ze hem onder ongepaste spotternijen zonder enig respect voor de heiligheid van de plaats. Als het bloed vloeibaar wordt klinkt alom vreugdevol gejubel en geschreeuw. Vooral de vrouwen stoten doordringende kreten uit, in weerwil van het woord van de apostel Paulus: Mulier taceat in ecclesia, tijdens de eredienst zwijgt de vrouw. 'Witkowski schreef dat in zijn Licences de l'Art Chrétien (1908). In het supplement daarop voegt hij er zijn oplossing voor het raadsel aan toe: ‘Het is waarschijnlijk dat de overgang van de ijskoude omgeving waar de fiolen zijn opgeborgen naar de oververhitte atmosfeer van de kathedraal - 50.000 gelovige monden van verhitte pelgrims, bedevaartgangers en buitenlui, om nog maar te zwijgen van de hitte die door de kaarsen veroorzaakt wordt, de oorzaak is van het vloeibaar worden van deze chemische samenstelling.’
Dat de heilige inderdaad uitgescholden werd als hij niet wilde meewerken, blijkt ook uit de verslagen van de Franse officieren die Napels in 1799 bezet hielden.
Bovendien hebben brieven van de generaals Championnet en Bonnamy bewezen dat tijdens die bezetting het bloed van Januarius met medewerking van de kerkleiding gebruikt is om de rust te herstellen en de Franse overheersing goed te keuren. Bonnamy schrijft aan zijn ministerie: ‘De generaal (Championnet) heeft gebeden als een duivel: hij heeft overal aan gedacht waar men aan moest denken en het bloed van Januarius werd vloeibaar; op hetzelfde moment spoog de Vesuvius vlammen; deze twee bijzondere gebeurtenissen hebben het volk een Te Deum doen zingen
| |
[pagina 10-11]
[p. 10-11] | |
| |
| |
om de Eeuwige te bedanken voor de inval van de Fransen in Napels.
Pas als de nieuwe datum van het ritueel nadert wordt het weer onrustig in de stad. Voor alle zekerheid worden extra troepen in paraatheid gebracht. Generaal Macdonald en zijn officieren volgden het ritueel van nabij in de kathedraal, generaal Thiébault beschreef het in zijn memoires. De Napolitanen schreeuwen. Met name een groep oudere vrouwen bepaalt de hysterische sfeer. ‘Een Eumenide, die beweerde dat ze familie van Januarius was, ging voor in het geschreeuw, dat aangevuld werd met de kreten van haar koor van furiën; allen leken ten prooi aan een soort van heilige opwinding: hun gebroken stemmen krijsten, hun doodsbleke wangen waren nat van de tranen en toen wij ons rond de kardinaal opstelden, verdrongen zij zich om ons heen.’
Na tien minuten was het bloed nog niet gaan bruisen. ‘De opgewonden menigte nam zijn toevlucht tot een laatste middel alvorens in actie te komen, ik bedoel te zeggen dat zij zich overgaf aan scheldwoorden aan het adres van de heilige zelf; op dat moment vroeg de president van het Napolitaanse gouvernement met verbeten gezicht of hij mijn plaats kon innemen; hij naderde de kardinaal en ik zag hoe hij vanonder zijn vest een pistool op de kardinaal richtte; met verstikte stem riep hij hem in het oor, 'Als het wonder niet onmiddellijk geschiedt bent u dood’. Volgens Thiébault berust het wonder op een truc. De substantie zou vloeibaar worden door met een verborgen mechanisme een sleuf te openen waardoor de hete lucht van de kathedraal in de houder kan dringen en met de substantie reageert. De reactie levert de vloeistof die men voor bloed houdt. Met behulp van het pistool gebeurt dat binnen een minuut. De kardinaal toont de fiool aan het volk en preekt:
‘U ziet het, mijn broeders San Gennaro is een voorstander van de Revolutie.’
Alleen Witkowski heeft een tweetal van de beledigende kreten die het kerkvolk bezigde als het bloed niet wilde vloeien, woordelijk geregistreerd: Faccia giolla ‘Geelkop’ (waarschijnlijk omdat het gemummificeerde hoofd die kleur heeft) en Figlio di putana ‘Hoerenjong’.
Andere gevallen van vloeibaar wordend heiligenbloed zijn in overvloed bekend. Patrick in Ierland, Amand in Frans Vlaanderen, Laurentius en Pantaleone op diverse plaatsen in Italië, Philomena in Mugnano en Thomas van Aquino in Fossanuova. Napels spant echter de kroon, want al is het bloed van Gennaro wereldberoemd, de stad kon ook nog getuige zijn, in andere kerken, van dezelfde wonderen met het bloed van Alphonsus van Liguori, Johannes de Doper en de heilige Etienne. Heel vaak gaat het bij deze heiligen om incidentele vloeibaarheid, maar Januarius heeft ook wat de regelmaat betreft enige concurrentie. In hetzelfde Napels, in een kerk nabij de Dom, schijnt het bloed van de heilige Patricia iedere dinsdag vloeibaar te worden. In 1780 werd het bloed van de heilige
| |
| |
Laurentius gedurende acht dagen vloeibaar in de kathedraal van Avellino. Het is in dit geval opmerkelijk dat Avellino in Campania ligt, vlak bij de Monte Vergine, waar eens de resten van Januarius ondergebracht werden. De enige zekerheid die we hebben is dat nog nooit iemand kans heeft gezien het raadsel te bevestigen of te weerleggen. De vraag is of daartoe ook ooit de wetenschappelijke omstandigheden geschapen zijn. Of dat nodig is, betwijfel ik overigens. De wijze waarop de Napolitanen met het hoofd en de fiolen omgaan is een te oude en te mooie traditie om door de leugendetector of over de computerkling te jagen. Wie anders zou de Vesuvius moeten tegenhouden dan het hoofd van San Gennaro? Hooguit het rotsvaste geloof van de Napolitanen, hun oververhitte monden en hun ‘Geelkop!’ Het ontbreken van wetenschappelijk verantwoorde oplossingen of inzichten -in chemische of biologische zin- hoeft echter niet te betekenen dat een verklaring van het fenomeen niet te geven zou zijn.
Bloed heeft altijd een belangrijke rol gespeeld in het christendom, ook in de beregelde, symbolische zin. Het misoffer is daarvan het meest alledaagse voorbeeld. Praktischer gesproken - en de cultuur van vooral het middeleeuwse christendom was er een van de praktijk - mogen we veronderstellen dat juist de van oorsprong niet christelijke ideeën omtrent het wezen van het bloed mede bepalend geweest zijn voor de ideeën over het bloed van heiligen.
Bloed is in dergelijke culturen de zetel van het leven en het verliest na de dood of bij uitstroming zijn kracht niet maar behoudt zijn heilzame of gevaarlijke werking. Tot deze godsdienstige (maar niet noodzakelijk christelijke) opvattingen over bloed mogen we bijvoorbeeld rekenen: het oudtestamentaire verbod op het nuttigen van bloed; het drinken van bloed van verslagen vijanden; het gebruik van bloed als medicijn; de functie van bloed bij rituele handelingen tijdens de menstruatie, of na de geboorte van een kind. Wat de martelaren betreft: het enige raison d'être van hun cultus is terug te voeren op hun bereidheid om voor hun geloof hun bloed te storten. Als hun lichaam, hun hoofd, een vingerkootje, zelfs een haar of een lapje van de stof van hun kleding geacht werden wonderen te kunnen verrichten, doden op te wekken, blinden te doen zien, epidemieën te doen ophouden, een wegomleiding op te werpen voor de Vesuvius, dan lijkt het niet erg gewaagd te veronderstellen dat de vroege christenen en de middeleeuwer, de mens van voor de bloedsomloop, de mens met restanten gevoel voor ritueel bloedgebruik, aan het bloed van heiligen, en heilige martelaren in het bijzonder, ongekende krachten heeft toegekend. ‘Het is aangetoond door de autoriteit van alle oude auteurs die over kerkhoven geschreven hebben,’ zegt het Vies des Saints in een voetnoot bij de verdediging van het Januariuswonder, dat de eerste christenen vaak het bloed van de martelaars
| |
| |
verzamelden en in fiolen bewaarden. Prudentius beschrijft hoe de getuigen van de marteldood van Sint Vincentius hun vesten met zijn bloed besmeurden en thuis generaties lang zorgvuldig bewaarden als bescherming tegen het kwade.
Een van de eerste martelaren was de heilige Gervais die in het jaar 64 de dood vond en over wiens leven niets feitelijks bekend is. Zijn relieken, en met name die in de dom van Milaan, hebben vele wonderen verricht. Zijn bloed is, net als dat van zijn lotgenoot Protais, tot reliek gemaakt. Men ving het op en vermengde het ‘met een soort pasta.’ En men zag in vele kerken stukken linnen die in hun bloed (Gervais en Protais) gedrenkt waren (St Gaudentius Preken).
De heilige Cecilia werd door de beul die haar moest onthoofden zo amateuristisch benaderd dat drie slagen met het zwaard ‘slechts’ diepe wonden in haar nek veroorzaakten en haar het leven niet konden afnemen. Nadat ze een paar dagen later dood was aangetroffen in haar cel, werd ze begraven in de houding waarin ze gevonden was en waarin ze later gebeeldhouwd zou worden. Daarbij vergat de beeldhouwer, Stefano Maderno, de drie nekwonden niet.
Toen Cecilia op haar sterfbed in de cel lag, ‘kwamen de christenen de martelares opzoeken en vingen ze op stukken linnen het bloed op dat uit haar wonden liep.’
In het Zuid-Franse plaatsje Saint-Paul stond vroeger een beeld van de heilige Sebastiaan; aan de voet lag een lap die in zijn bloed gedompeld zou zijn geweest. De Parijse kerk des Billettes (rue des Archives) was gespecialiseerd in Franciscus van Sales. Men onderhield er lange tijd ‘een kootje van de tweede teen van de linkervoet een stukje van zijn lever en van zijn huid en een beetje bloed.’ Toen men in 1523 het lichaam van de apostel Thomas terugvond in een ondergronds gewelf van een vervallen kapel van de stad Meliapour, vond men daarin niet alleen het lichaam van de apostel en de lans waarmee hij om het leven was gebracht, maar ook een ‘fiool met zijn bloed.’
In het stadje Brioude in de Auvergne vereert men de heilige Julien. Hij zou in het nabijgelegen bos onthoofd zijn, waarna zijn moordenaars het hoofd in een bron hadden schoongespoeld. Gelovigen bouwden er een monument en men zegt dat het gesteente elk jaar rood wordt op de sterfdag van Julien (28 augustus), omdat het bloed dan weer opwelt. De plaats wordt op die dag door pelgrims bezocht, men neemt wat ‘bloedwater’ mee om ziekten te bestrijden.
Ondertussen wacht Napels in spanning op de uitslag van het wetenschappelijk onderzoek. Voor de zoveelste keer. In 1902 beproefde professor Sperindeo de spectroscopie. Hij liet een lichtstraal door een van de ampullen vallen juist op het moment van vloeibaarwording. Dat leverde het spectrum op dat kenmerkend is voor bloed. In Naples through the centuries beschrijft Lacy Collison-Morley hoe in 1925 experimenten werden verricht om althans een
| |
| |
einde te maken aan de speculaties over de invloed van de temperatuur in de domkerk. Nog nooit lijkt er een experiment te zijn uitgevoerd dat een ander antwoord opleverde dan wat de gelovigen verwachtten. Daarom staat de uitslag van het onderzoek van D'Onofrio en Baima Bollone nu al vast. Het zal positief uitvallen voor Januarius en de gelovige Napolitanen. Iedere generatie gelovigen en ongelovigen heeft blijkbaar zo'n onderzoek nodig: een krachtmeting tussen wetenschap en geloof. De wetenschappers geven juiste antwoorden maar de vragen deugen niet. Is de substantie in Napels bloed? Baima Bollone heeft al laten uitlekken dat men inderdaad tot die conclusie is gekomen. Net als bij de lijkwade van Turijn is dat het minst interessante antwoord in de problematiek. De vraag zou niet moeten zijn of de afdruk in die lijkwade van Jezus is, maar hoe die daarin heeft kunnen ontstaan en blijven. Het fenomeen is even uniek even ‘wonderlijk’ als het de afdruk is van een onbekende middeleeuwer.
Afgesproken: Napels heeft bloed van Januarius. Echt bloed. Maar interessanter zou het antwoord zijn op de vraag hoe die substantie met enige regelmaat vloeibaar kan worden en hoe vergelijkbare substanties in de fiolen van andere heiligdommen dergelijk gedrag kunnen of konden vertonen. Dat antwoord zou de wetenschapper tevreden stellen de ongelovige verheugen en wellicht enige gelovigen teleurstellen. Het zal denk ik de belangrijkste betrokkenen koud laten: de Napolitanen. Het weesmeisje in de kist van de illusionist is een meisje. Maar ze wordt niet doorgezaagd. Laat de substantie in Napels bloed zijn of niet, het zal doorgaan met bruisen. Of het nu illusie is of wonder, het zal blijven wat het al zeshonderdjaar is: volksgeloof.
|
|