| |
| |
| |
Na de revolutie
guido eekhaut
Lev en Olin waren de laatsten. Zij waren bijna altijd de kaatsten, alsof ze zo van hun (onbestaande) mentale overwicht op de anderen wilden getuigen. Let wel: ze waren nooit echt te laat. Alleen de laatsten om de woonkamer binnen te komen, waar de anderen al een plaatsje gevonden hadden in één van de versleten leren fauteuils, relieken van vóór de Revolutie (want nu kon je die niet meer kopen).
In een hoek, in de oudste en meest versleten van de fauteuils, zat de man die zichzelf Segher liet noemen, maar ze wisten niet of dit wel zijn echte naam was. Hij viel op door zijn gestalte. Hij was niet echt groot maar wel robuust, daar waar de anderen allemaal graatmager waren. Hij was, vanwege zijn gestalte, de leider van het groepje, hoewel hun onderlinge relaties - of het ontbreken daarvan - geen leider toestonden. Segher was veeleer hun woordvoerder. Maar ook die omschrijving was onjuist: ze hadden aan de buitenwereld niets te vertellen en hadden dus geen behoefte aan een stem. Segher was alleen maar hun woordvoerder voor het geval er hen, later, om historische redenen laat ons zeggen, naar hun mening gevraagd werd.
‘Het bier is weer op,’ zei Smith, die zich steeds zorgen maakte om het bier. De zomer duurde eeuwig en elke dag was warmer dan de vorige. De zomer duurde eeuwig, zoals de Revolutie.
‘Wanneer de koelkast niet werkt moeten we ijs halen op de hoek, bij mevrouw Mullwary,’ zei Kevin, die waarschijnlijk van hen allemaal de magerste was hoewel hij ongehoorde hoeveelheden bier kon verzetten.
Vanuit zijn hoek waar hij waakte als een bedachtzaam beest, zei Segher: ‘Als het bier op is drinken we water.’ Zijn hoofd deed pijn en hij wilde liever wat op z'n bed liggen. Maar hier riep de plicht. Zij waren waarschijnlijk de enigen in het land die zich tegen de Revolutie zouden keren. Zelfs het gebrek aan bier zou hen niet tegenhouden.
‘Als het bier op is drinken we water,’ meesmuilde Kevin. ‘Ik drink geen water. Daar zwel je van op.’ Kevin was werkloos, net als de anderen. De huur van het huis betaalden ze van hun bescheiden gezamenlijke uitkering. Kevin was diegene die de kleinste uitkering kreeg en hij werd dan ook beschouwd als behorende tot een inferieure sociale klasse. Na de Revolutie had iedereen gelijk moeten zijn, maar alleen dwazen geloofden dat.
‘D'er is helemaal niks aan de hand met het water,’ zei Segher. ‘Je zwelt er
| |
| |
niet van op. Integendeel, water zuivert je lichaam. Bier daarentegen benevelt je geest.’
‘Yahoo!’ gilde Lev, die toch een zitplaats gevonden had. Hij werd genegeerd. Als het erop aankwam de Revolutie omver te werpen rekende men niet teveel op hem. Hij had geen onderscheidbare karaktertrekken. Geen van hen had die, dus wat maakte het tenslotte uit. Ze waren een stinkende troep nietsnutten, weggestopt in een oud huis in een naamloze voorstad, en ze waren van plan de Revolutie ten val te brengen. Alleen Segher was anders. Hij was het beest in de hoek en eigenlijk waren ze een beetje bang voor hem.
‘Is de huur ondertussen al betaald?’ vroeg Smith. ‘Als we achter zijn met de huur krijgen we problemen.’
André, die misschien de oudste was en nog een echte Jeans droeg, reliek uit een ander en blijer tijdperk, zei onbeholpen: ‘Wie houdt er vandaag het huurgeld bij? Was jij dat niet, Segher?’
‘De huur is al betaald,’ zei Segher kwaad. ‘Meneer Mintrope is gisteren langsgekomen. Jullie hebben hem waarschijnlijk niet eens gezien.’
‘In z'n Mercedes?’
‘Z'n wat?’
‘Z'n auto! Je weet toch wat een Mercedes is?’
‘Was dat de huur voor de hele maand?’
‘Welke maand is het?’
‘Wat maakte het uit: het is zomer. Wie kan 't wat schelen welke maand het is...’
‘Meneer Mintrope kan het wat schelen. Soms denk ik...’
‘Wat?’
‘Dat hij twee keer per maand de huur ophaalt.’
‘Zou ie niet durven.’
‘Bang voor ons, strijders van de Contra-Revolutie?’
Segher zat onverstoorbaar in zijn hoek, het hoofd als dat van de sfinx, zijn hele lichaam stil en gespannen. Hij dacht aan de Revolutie. Hij dacht aan de Contra-Revolutie. Het was een spel, die Contra-Revolutie. Iets waarmee werkloze mannen zich bezighielden tijdens de eeuwigdurende zomer. De Contra-Revolutie. Een idee, een speeltuin. Maar kollektief geloofden ze erin. Het hielp hen de dagen door te komen.
Segher kwam de kamer in waar Kevin in zijn schommelstoel zat, de magere benen uit de brede pijpen van zijn short stekend, als onderdelen van een misplaatst skelet. Hij las een tijdschrift waarvan de omslag vergeeld was.
‘Wie doet er vandaag de boodschappen?’ vroeg Segher achterdochtig, alsof hij vermoedde dat de anderen tegen hem samenspanden. Misschien omdat zij allemaal zo mager waren en hij de enige normale. Hij wist dat ze hem haatten. En met reden: hij kon de mensenwereld ingaan zonder achterna gestaard te worden door kinderen en jonge vrouwen. Hij kon de bus of de tram opstappen zonder dat een van de inzittenden zijn of haar krant liet zakken om hem
| |
| |
beter te bekijken (en afkeurend bovendien). Hij hoefde niet voortdurend door die hel van vernedering te gaan.
‘Wie doet er vandaag de boodschappen?’ vroeg Segher weer, maar van Kevin verwachtte hij geen antwoord. Het maakte tenslotte weinig uit wie de boodschappen deed. De koelkast was altijd leeg. Iedereen zorgde alleen voor zichzelf. Er was geen coördinatie. Wanneer er gegeten moest worden ontstond er elke keer een kortstondige paniek bij het zien van de lege koelkast. Wat dan weer opgelost werd met een snel bezoek aan het winkeltje op de hoek, een taak die meestal aan Segher toevertrouwd werd. Ze haatten hem, maar ze waren afhankelijk van hem.
De kamer van Kevin lag op het hoogste verdiep, waar het het hele jaar door heet was, zowel tijdens de droge zomers als tijdens de warme vochtige winters. Het maakte Kevin niets uit. Zijn kamer was smal en lang, met alleen een bed, een stoel en een kast. Die kast stond altijd open en onthulde een waanzinnige massa kleren. Kevin droeg steeds dezelfde short en hemd en iedereen vroeg zich af waar hij de andere kleren voor nodig had. Hij wilde ze met niemand delen. De anderen hadden slechts een paar kledingstukken, meestal niet meer dan wat Kevin op het ogenblik droeg. Maar hij weigerde hen iets uit zijn voorraad te lenen.
‘Ik hoop dat we vanavond samen eten,’ zei Segher. ‘Ik heb er een hekel aan alleen te moeten eten.’
Kevin zei, vermoeid: ‘Je slaat maar op de gong wanneer je ons hebben wil.’
Dat van die gong was een plagerij, een verwarring, een verwijzing naar de cultuur van vóór de Revolutie. Hij hing tegen de wand in de gang beneden, als een dofgeworden koperen oog, nooit gebruikt, zelfs niet bij wijze van grap. Een eenzaam Chinees symbool was in het midden ervan geschilderd, nu vervaagd door de ouderdom. De hamer hing, vertikaal, onder de schijf, met een handvat van verschoten rood fluweel. Ze waren bijgelovig: de gong moest, als een oude demoon, met rust gelaten worden. Het was een reliek en werd daarom geduld, omdat hij bij het huis hoorde.
‘Ouwe André maakt zich zorgen over de Revolutie,’ zei Kevin, terloops verder bladerend. ‘Hij vraagt zich af waarom de politie hier nog geen inval heeft gedaan. Staan wij allemaal niet op een of andere zwarte lijst?’
‘In dat geval mogen we blij zijn dat de politie niet zo efficiënt werkt.’
‘Hij wilde ook weten...’ begon Kevin weer.
‘Waarom spreekt hij niet met mij? Waarom gebruikt hij jou als tolk?’
‘Waarschijnlijk omdat we elkaar het best begrijpen zo.’
‘...’
‘Hij wil geld voor een nieuwe pantalon.’
‘Hij heeft een pantalon. Een nieuwe. Vorige maand gekocht.’
‘Een reserve-pantalon dan. Zo noemt hij het. Vind je 't erg? Hoeft niet veel te kosten.’
‘We hebben geen geld voor bier, geen geld voor pantalons. Dit is geen paradijs voor de werkloze klasse, Kevin. Prent je dat goed in je hoofd. ‘Met enige
| |
| |
ironie, maar dat had Kevin niet in de gaten, voegde hij eraan toe: ‘Later, als de Revolutie overwonnen is...’
‘Dan eten we wat we eten kunnen, en we worden allemaal zo dik als jij.’
‘Ik ben niet dik, Kevin! Ik heb een normale bouw.’
‘Zal wel!’
‘Jij weet niet eens wat dat is, normaal.’ Ze haatten hem omdat hij voor een normale persoon kon doorgaan.
Kevin lachte schril. Alles aan hem was schril. ‘Ik ben te stom om een job te vinden, Segher. Ze hebben mijn soort niet nodig.’
‘Dat geldt voor ons allemaal.’
‘Niet voor jou, niet voor jou. Wie heeft jou ooit gevraagd de boel hier te runnen, Segher? Ik zeker niet. Ik in elk geval niet.’
Hij moest Kevin in 't oog houden. De meest strijdbare van het stel. Diegene die de anderen zou beïnvloeden om gekke dingen te doen. De Contra-Revolutie? Wie had die idee bedacht, wie van hen?
Olin hield er niet van zijn kamer op te ruimen. Het was een werkje dat hij zo vaak mogelijk uitstelde. Het was ook te warm. Dergelijke zomers hadden ze vóór de Revolutie niet gekend. De partij-ideologen hielden vol dat ook dat aan hen te danken was. Olin geloofde het niet, maar hij hield z'n mening voor zich. Hij hield zoveel mogelijk z'n mening voor zich. Er kon een spion in hun midden zitten. Segher misschien, Segher die altijd alles beter wist dan de anderen. Hij wantrouwde Segher.
Een scherpe klop op de deur deed hem opkijken. ‘Kom d'erin!’ riep hij. ‘De deur is open.’ Je deed je deur niet op slot, zelfs niet wanneer je wegging. Niemand bezat iets van waarde, behalve bier dan.
Kevin slenterde naar binnen. ‘Heb je zin in een ommetje?’ vroeg hij.
‘Een ommetje? Wat wil je van me?’ Misschien was Kevin de spion.
‘Dan kunnen we ongestoord praten.’
‘Waarover wil je praten.’
‘Kom, Olin, laten we frisse lucht scheppen.’ Kevin klonk ongeduldig. Frisse lucht, dacht Olin. Toch buiten niet. Fris is het alleen in de gebouwen met airconditioning, waar de partijleden en de ambtenaren werken. Niet hier, niet in de buitenbuurten. Hier is het altijd te heet, te klam. Altijd teveel licht ook.
‘Nou,’ zei hij. ‘Vooruit dan maar. We nemen een sixpack mee en drinken dat onderweg op.’
De straat sidderde onder de middaghitte. Olin klemde het koele sixpack tegen zich aan, als schild, als bescherming. Door de dunne zolen van zijn sandalen voelde hij de hitte van het trottoir. De bomen en struiken die op de braakliggende terreinen tussen de huizen en de loodsen groeiden, waren verdord. Het gras had de kleur van oud roest. Het enige plantaardige groen bestond uit wat hardnekkig mos en varens die een geheime voorraad water schenen gevonden te hebben.
‘Heb je meneer Mintrope gezien toen ie de huur kwam ophalen?’ vroeg Kevin.
| |
| |
Olin trok een blik open, aarzelde, en overhandigde het aan Kevin, die het aannam met slome terloopsheid alsof zijn gedachten elders waren. ‘Ik heb hem niet gezien. Vertrouw je Segher niet?’
Kevin zei niets en dronk van het bier. Wat hij van Segher dacht hield hij voor zich. Olin probeerde hem uit te horen en dat vertrouwde hij niet.
‘Meneer Mintrope is één van de eersten die moet verdwijnen wanneer we de Revolutie omver werpen,’ zei Kevin. ‘Niemand zal er om rouwen, behalve andere Revolutionairen. Maar die gaan er uiteindelijk ook aan.’
Olin keek Kevin verbaasd aan. Hij verwachtte dergelijke strijdlustige taal niet.
‘Vraag je me daarom naar buiten?’
‘Ik wantrouw de muren, Olin.’
‘Natuurlijk. Maar wie denk je...’
Ze zwegen toen een zwarte limousine voorbijreed. Olin opende een tweede blik na het eerste achteloos tussen de struiken gegooid te hebben (nadat de limousine om de hoek verdwenen was). ‘We moeten voorzichtig zijn,’ zei hij tenslotte.
‘Heeft Segher iemand aangeduid om voor 't bier te zorgen?’ vroeg Kevin met een korte blik op de rest van het sixpack.
Olin overhandigde hem nog een blik. Kevin trok het open. Het bier schuimde over zijn handen. Hij nipte voorzichtig aan het blik. Hij zei: ‘Segher haalt het in z'n hoofd de taken te verdelen. Hij heeft dat gedaan van toen hij in het huis kwam wonen. Niemand heeft er zich tegen verzet.’
‘Hij is een Revolutionair,’ zei Olin.
‘Welnee. Dan zou hij wel elders wonen. Revolutionairen kunnen hun eigen huis kiezen.’
‘Een spion.’ Olin werd er bepaald somber van. Ze hadden al hun plannen en intenties openlijk besproken zonder Segher te wantrouwen. Nu opeens wantrouwden ze hem wel. Waaraan was dat te wijten? Een bepaald gebaar, iets wat de man gezegd had? Als hij inderdaad een spion was, waren hun anti-Revolutionaire uitspraken waarschijnlijk netjes opgetekend in hun politie-dossiers, met hun persoonlijke profielen erbij. Olin had gehoord dat op dat niveau de politie heel efficiënt kon zijn.
‘Hij kookt nooit voor ons,’ zei Kevin. ‘Ik vraag me af hoe hij zo dik blijft. Zie je hem ooit eten?’
‘Hij gaat vaak weg. 's Avonds. Geheime afspraken? Of geeft hij geld aan een vrouw in ruil voor eten?’
‘We moeten hem schaduwen. Zien waar hij uithangt.’
‘Dan loopt het helemaal mis. Stel, hij is een politiespion en we ontmaskeren hem. Dan vallen ze bij ons binnen...’
‘Wie?’ onderbrak Kevin hem.
‘Wie?’ herhaalde Olin, verbaasd.
‘Wie valt er bij ons binnen?’ verduidelijkte Kevin ongeduldig.
‘De politie. Wie anders? Wanneer we hun spion ontmaskeren pakken ze ons allemaal op. Beter hem te laten lopen. Hem niet meer over onze plannen en
| |
| |
ideeën te spreken.’
‘Niet zo eenvoudig. Hij is er altijd, behalve 's avonds dan. Stel je voor dat we samenkomen als hij weg is? Hij zal het verdacht vinden wanneer we zonder hem vergaderen.’
‘Temeer daar hij...’
‘Ja?’
‘...diegene is die ons bijeen houdt.’
‘Ja, hij heeft wel iets.’
Ze liepen langs de loodsen van een fabriek waar de verf afbladderde. Het metaal eronder was pokdalig van de roest. De fabriek stond al jaren leeg. Alleen ratten en wilde honden kwamen er.
Olin knipte met de vingers. ‘We moeten hem op de proef stellen.’
Kevin keek hem verbaasd aan. ‘Op de proef stellen?’
‘Ja, zijn loyaliteit testen. Zien hoever hij wil gaan om bij ons te horen.’
‘Dat hebben we nog nooit met iemand gedaan. Hoe leggen we dat aan boord? We hebben nog nooit een proef gehad om te bepalen of iemand...’
‘Dan zal dit de eerste keer zijn.’
‘Hij zal een reden bedenken om het niet hoeven te doen. En wat dan?’
‘Tja. En wat indien we hem ontmaskeren? We blijven uiteindelijk met dat probleem zitten.’
‘Hij kan zich compromitteren...’
‘Ja?’
‘Zodat hij ons niet meer durft te verraden.’
‘Een anti-Revolutionaire daad?’
‘Zoiets, ja.’
‘Waarmee we nog een heleboel risico lopen. Stel dat hij...’
‘Ik weet het, ik weet het.’
Olin begon aan het laatste blik nadat hij nummer vijf aan Kevin gegeven had. Er stond nog een sixpack in de koelkast, maar voor ze thuis waren zou een van de anderen het wel opgedronken hebben.
‘Een soort van proef dus,’ zei Kevin.
‘Een proef zonder terugkeer,’ bevestigde Olin.
Toen Segher met het meisje binnenkwam zaten André en Smith als twee oude apen in de sofa te suffen, een eind na het heetst van de middag al. Het meisje was niet echt een schoonheid, maar ze had iets. Haar neus was spits, haar ogen waren groot en donker, haar kaak was net iets te breed. Haar wangen waren donzig. André en Smith zagen het: ze had iets, en Segher wist het. Hij wist ook dat ze er hem om zouden haten, dat hij een meisje meebracht, want de anderen hadden geen meisjes. Sommigen onder hen hadden al een hele tijd geen vrouw meer gezien behalve dan mevrouw Mullwary van het winkeltje op de hoek, maar zij was oud en dus telde het niet. Niet echt, in elk geval. Ze haatten hem. Hij zag het zelfs in de blikken die Smith en André op het meisje wierpen. Jaloers waren ze.
| |
| |
‘Is er bier in de koelkast?’ vroeg hij, want het was heet.
De twee mannen bleven verenigd in hun stilzwijgen.
‘Nou,’ zei Segher gemelijk, steels een blik op het meisje werpend. ‘Dan gaan we maar in een kroeg drinken, 't Is hier niet eens gezellig.’ Hij nam haar bij de arm en leidde haar de gang in. Op dat ogenblik kwam Kevin naar beneden. Hij bleef op de derde trede staan en keek van Segher naar het meisje en terug, alsof hij een nieuwe gebarentaal uitprobeerde.
‘Nou, en dan?’ vroeg Segher kwaad. ‘Ze hebben onder hun beiden al het bier opgedronken. Dan gaan we maar...’ Hij maakte een vaag gebaar.
André en Smith vervoegden hen in de gang, twee nieuwsgierige apen die de routine van de zoo beu zijn en alle afwisseling gretig te baat nemen. Het meisje stapte tot bij de gong aan de muur. Ze streelde het strakke doffe metaal. Dan liet ze haar hand tot op de hamer zakken. Ze nam hem vast, bekeek hem alsof ze zijn funktie nu pas raadde en gaf er een flinke dreun mee op de gong.
Het geluid echode door het huis. Het leek alsof de natuur een nieuw geluid ontdekte en dat nu niet meer wilde loslaten: de hele wereld leek er vol van, een geluid uit een periode van vóór de Revolutie.
Geen van de mannen bewoog. Het meisje legde de hamer weer op zijn plaats en keek dan Segher aan. Ze was onschuldig en, erger nog, ze begreep helemaal niet wat ze gedaan had. De uitdrukking op de gezichten van de mannen hield ze voor heimelijke verbazing of voor vulgaire nieuwsgierigheid. ‘Zullen we nu iets gaan drinken of wat?’ zei ze, tot Segher.
‘Ze heeft op de gong geslagen,’ zei Kevin. Let wel: zelfs onder deze omstandigheden slaagde hij erin neutraal te klinken.
‘Ja, ze heeft op de gong geslagen,’ zei Segher kwaad. ‘En wat dan nog? Wat staan jullie daar te staren?’ Hij greep haar arm, wurmde zich langs haar heen en opende de voordeur. ‘Kom, schat, de wijde wereld in.’ Hij trok de deur veel te luid achter zich dicht.
‘Wat was dat?’ vroeg Lev, die samen met Olin naar beneden kwam.
Kevin draaide zich naar hem om. ‘Segher, met een meid. Ze sloeg op de gong.’
‘Niemand heeft ooit op de gong geslagen,’ zei Lev.
‘Neen, niemand,’ papegaaide Olin.
André leunde tegen de deurpost.
Kevin zei: ‘Ik wist wel dat hij voor niks deugde.’
‘Jij wist dat hij voor niks deugde?’ zei Olin.
‘We hebben geen proef meer nodig. We weten meer dan genoeg over hem.’
‘Proef? Welke proef? Waar hebben jullie het over?’
‘Olin vermoed dat Segher een Revolutionair is.’
‘Mmmmmm... Hij heeft wel iets...’
‘Hij is niet zoals wij.’
‘Helemaal niet.’
‘Komt hier binnen met een vrouw.’
‘Die op de gong slaat.’
| |
| |
‘En dan gaan ze in een kroeg zuipen. Als gewone mensen. Stel je voor...’
‘Een test?’ vroeg André.
‘Een test? Ja, misschien wel...’
Ze besloten, tenslotte, Segher dan toch maar aan een test te onderwerpen.
Segher zat in zijn vertrouwde hoek als een wolk, een donderwolk, en de anderen zaten in een ruwe halve cirkel verspreid door de kamer. Ze hadden het hem verteld over de test. Ze hadden hem uitgelegd dat hij niet meer terugkon, dat hij niet kon ontsnappen. Ze hadden hem evenwel niets verweten want ze wisten dat hij in zekere zin goed voor hen gezorgd had: de boodschappen doen bij mevrouw Mullwary, het huurgeld verzamelen en aan meneer Mintrope betalen, de huistaken verdelen (al was er niemand die zijn taak deed). Ja, ze respecteerden hem, maar ze wilden overtuigd zijn van zijn loyaliteit jegens de Contra-Revolutie.
‘Je begrijpt onze drijfveren wel, hoop ik, Segher,’ zei Kevin, de zelf-aangeduide woordvoerder, de jongste en de meest alerte.
‘Wij zijn je vijanden niet,’ zei André.
‘Wij beschouwen jou ook niet als een vijand.’
‘Maar in de strijd tegen de Revolutie kan men niet neutraal zijn. Men is mét ons of tegen ons.’
Uiterlijk bleef hij onverstoorbaar, hen hatend zoals zij hem haatten. Ik ben de sterkste van de hele groep, dacht hij, sterker dan elk van hen en sterker dan zij allemaal samen. Waarom speel ik dan hun spelletje mee? Omdat ik geen keuze heb: wanneer ik bij hen wil horen moet ik hun regels aanvaarden.
Vluchtig overdacht hij het nut van de Contra-Revolutie. De angst dat de politie het huis zou bestormen en hen afvoeren in gepantserde wagens terwijl meneer Mintrope en mevrouw Mullwary en de buren hoofdschuddend toekeken, dat was zijn ergste nachtmerrie. Die openbare vernedering zou hij niet overleven. Waarom bleef hij dan hier, in dit broeinest van de Contra-Revolutie? Omdat, indien de Contra-Revolutie er kwam, hij niet achtergelaten wilde worden. Hij wilde erbij horen. De wens, misschien, om de wereld te veranderen. En nog: een beter stuk van de koek naar zich toehalen. Niet langer hoeven te leven in een smerig huis in een buitenwijk. Waar er geen bier is en nooit genoeg te eten. ‘Aan wat voor proef dachten jullie?’
Ze keken elkaar aan. Niemand wilde als eerste iets zeggen. Tenslotte zei Kevin: ‘Je moet een Revolutionair doden. Om te bewijzen dat je aan dezelfde kant staat als wij. Op die manier kan je ook niet meer terug.’
Segher dacht aan de gong in de gang. Had het geluid daarvan hen gek gemaakt, of hen eraan herinnerd dat de strijd tegen de Revolutie ernst was?
‘En wanneer ik die man gedood heb? Bestormen we dan het hoofdkwartier van de politie? Het parlement? Een radiostation?’ Hij keek hen een voor een aan, allemaal schooiers en ouwe mannen, allemaal uitgemergeld, zwetend en zwak. Op een goeie dag zou hij hier weggaan, wanneer hij werk had of wanneer hij en de Contra-Revolutie succes hadden. ‘Op welke dag hebben jullie de Contra-Revolutie gepland?’
| |
| |
Kevin lachte. ‘Dacht je onze plannen te kunnen inzien vóór je bewezen hebt betrouwbaar te zijn?’
Plannen! Ze praatten alsof ze een leger ter beschikking hadden. Alsof ze een tactisch operatiecentrum waren, planners van een revolte op grote schaal.
‘Wie moet ik doden?’ vroeg hij.
‘Een Revolutionair.’
‘Wie? Geef me een naam.’
Kevin keek even naar André, als om toestemming. Maar André keek strak naar Segher. ‘Meneer Mintrope,’ zei hij tenslotte. ‘Wanneer hij de huur ophaalt.’
‘Meneer Mintrope?’
‘Hij is onze uitbuiter. We kunnen evengoed met hem beginnen. Waarom niet?’
‘De politie zal direkt weten wie 't gedaan heeft.’
‘Maakt niks uit. Zijn dood luidt de Contra-Revolutie in.’
‘Is hij gewapend?’
‘Hij zal niet verwachten dat jij hem wil doden.’
Ze hadden hem gewaarschuwd: hij kon niet meer terug. ‘Wat gebeurt er wanneer ik weiger?’
‘Zoals ik al zei: we maken slechts onderscheid tussen diegenen die vóór ons zijn en diegenen die tegen ons zijn.’
‘Hij doet het niet,’ zei Olin. ‘Hij durft het niet. Ofwel is hijzelf een Revolutionair, ofwel is hij laf. Ik zie het in zijn ogen. Niet zuiver op de graat.’
‘We zien wel,’ zei Kevin. ‘Wat een proef, eh?’
Ze zaten in Kevins kamer, Olin in de schommelstoel en Kevin op het bed. De nutteloze pantalons, dassen, hemden en ondergoed stoorden Olin, die z'n best deed om er niet naar te kijken. Het was heet in de kamer. Zowel de deur als het raam waren dicht.
‘Wat een proef,’ herhaalde Olin, bedachtzaam. ‘We moeten met hem praten. Hem uitleggen.’
‘Wat?’
‘Hoe belangrijk dit voor ons is.’
‘Voor ons? Het is belangrijk voor hem. Hij wordt één van ons, Olin. Eén van ons.’
Olin schudde het hoofd. ‘Hij zal aanvoeren dat hij altijd al bij ons hoorde.’
‘Dan moet hij dat nu maar es bewijzen.’
‘Hij zit op z'n kamer...’
‘Mmmmm...’
‘We moeten met hem praten.’
‘Ja.’
Maar geen van beide kwam overeind.
‘Nou?’ vroeg Kevin tenslotte. ‘Doe jij het of ik?’
‘We hebben alles eigenlijk al gezegd.’
Haast gelijktijdig stonden ze op. Olin opende de deur en liet Kevin door. Kevin
| |
| |
was diegene die bij Seghers deur aanklopte.
‘Het spijt ons, over die keer toen dat meisje hier was,’ zei hij, toen Segher opendeed. ‘We waren niet bijzonder gastvrij.’
Segher maakte geen aanstalten hen binnen te laten.
‘We begrijpen nog altijd niet waarom ze op die gong sloeg,’ vervolgde Kevin.
‘Ondoordacht, waarschijnlijk,’ zei Olin.
‘Ze bedoelde er niets mee,’ zei Segher.
‘Neen,’ zei Olin. ‘Waarschijnlijk niet.’
‘Zal je 't doen?’ vroeg Kevin.
Segher bleef hem onbewogen aankijken.
‘De Revolutie moet omvergeworpen worden,’ zei Olin.
‘En daarom moet meneer Mintrope dood? Lijkt me belachelijk.’
‘Hou op hem meneer te noemen. Dat is hij niet. Hij is een woekeraar en een dief. Hij is onbetrouwbaar. Als het erop aankomt verkoopt hij al onze spullen wanneer we de huur niet kunnen betalen.’
‘Doet ie niet. Durft hij gewoon niet.’ Segher veegde met zijn arm over zijn voorhoofd. ‘Heeft iemand voor 't bier gezorgd?’
‘André.’
‘Goed. Gaat heet worden.’
‘Maar doe je het?’
Segher wilde de deur sluiten. Kevin hield hem tegen. ‘André heeft een revolver, Segher.’
Segher keek hem even aan, steels bijna. En met die blik wist Kevin dat de man het zou doen.
Toen meneer Mintrope de huur kwam halen zat Segher hem op te wachten in de zitkamer, in een van de leren fauteuils. Meneer Mintrope veegde zich het zweet van het voorhoofd en liet zich in een andere fauteuil zakken die kreunde onder zijn gewicht. Meneer Mintrope was wanstaltig dik. Om die reden meden de bewoners van het huis hem en lieten ze de overhandiging van de huur aan Segher over.
‘'t Lijkt dat die zomer eeuwig duurt,’ zei meneer Mintrope.
‘Daar lijkt het inderdaad op,’ zei Segher.
‘Heb je bier?’
Segher trok een blik open, kwam overeind en overhandigde het aan Mintrope. Die dronk er gulzig van. Segher ging weer zitten.
Meneer Mintrope smakte en zei: ‘Doet een mens goed, niet? O, voor ik het vergeet: vanaf volgende maand gaat de huur omhoog. Hoorde je 't niet over de radio?’
‘Neen,’ zei Segher. Ze luisterden niet naar de radio.
‘Hij gaat omhoog. Vijf procent komt erbij. En dan nog betalen jullie niet teveel. vind ik. In deze buurt wordt heel wat meer betaald voor een huis als dit.’
‘Wij zijn arm,’ zei Segher. Toen hij ging verzitten voelde hij de revolver onder het kussen van de fauteuil. Hij had hem daar verborgen.
‘Nounou,’ zei meneer Mintrope. ‘Jullie leven hier met z'n zessen. Wanneer
| |
| |
elk z'n deel betaalt houden jullie nog aardig wat over.’
Segher zei niets meer.
‘Ik weet nog niet of ik jullie ga laten blijven,’ zei meneer Mintrope.
Segher antwoordde nog steeds niet.
‘Het huis wordt helemaal niet goed onderhouden. Dat verlaagt de waarde ervan, en dat is in mijn nadeel.’
‘Gelooft u in de Revolutie?’ vroeg Segher.
Meneer Mintrope keek hem verbaasd aan. ‘De Revolutie?’ Hij lachte. ‘De Revolutie! Dat was veertien jaar geleden. Waar jij nog over praat.’
‘De Revolutie hernieuwt zich elke dag,’ zei Segher. Dat was een courante slogan.
‘Jaja, elke dag. Ondertussen zorgen we ervoor dat we genoeg te eten hebben. En een dak boven ons hoofd.’
‘De Revolutie heeft ons dat beloofd,’ zei Segher.
‘Maar ondertussen moet je er wel voor werken,’ zei Mintrope. ‘De Revolutie geeft geen kadootjes.’ Hij kwam overeind. ‘Heb je de huur? Ik moet er weer vandoor.’
Segher stond op. Hij deed geen moeite om de revolver te pakken. Hij overhandigde Mintrope het geld.
‘Bedankt voor het bier.’
Segher liet Mintrope uit en bleef dan alleen achter in de gang. Hij had gefaald. Hij kon het gewoon niet. Hij kon Mintrope niet doden: de man was niet ècht. Hij was een vleesgeworden abstractie, een wandelend symbool. Hij was dik en onplezierig, maar hij had geen persoonlijkheid. Je kan niet een lege schelp doden.
Hij liet zijn blik langs de muur glijden, stopte een ogenblik lang bij de gong. Vervolgens stapte hij weer het salon in, pakte de revolver van onder het kussen en liep de trap op. Voor de kamer van Kevin aarzelde hij. Neen, niet Kevin. Kevin had een taak te vervullen. Hij was nog jong ook. Olin, Lev? Hij steeg de trap op naar het hoogste verdieping. Voor de kamer van André bleef hij staan. Binnen hoorde hij de oude man rommelen. Hij legde, terloops bijna, zijn hand op de deurknop. Niemand in het huis deed zijn deur op slot. Hij stak de revolver vooruit en zag hoe André zich oprichtte, het gezicht eerst verbaasd maar dan inzakkend als een verhitte pudding.
Nadien, met de stank van het kruit nog op zijn handen en in zijn kleren, hurkte hij neer op het trottoir voor de deur. Niemand had gereageerd op het schot. Niemand was komen kijken, ook niet toen hij weer de trap afging en in de gang hard, één keer maar, op de gong sloeg. Nu zat hij op het trottoir, een sigaret rokend, rustig kijkend naar het roestige gras, geduldig wachtend op de Contra-Revolutie.
|
|