kanten op, al worstelde ik wel met de vraag wat begeerte precies was, en wat het met Jootje te maken had.
Wat ìk deed was geen echt kwaad, wat Jootje deed, dat was iets anders, die was trots dat hij zijn grootmoeder had vermoord. Als het waar was wat hij beweerde. Zijn ouders vierden in de kerstvakantie hun zilveren bruiloft en er bleven nogal wat mensen slapen. Jootje moest naast zijn grootmoeder liggen. 's Nachts, zei die, werd hij wakker, en voelde met zijn hand tussen haar benen, en hij maakte een vuist en duwde zijn vuist bij haar naar binnen. Hij hoefde bijna geen kracht te zetten, 's Morgens lag ze dood naast hem. Jootje hield vol dat het geen toeval was, en dat híj het had gedaan, en er geen spijt van had, helemaal niet. Zijn ouders die van niks wisten, zeiden dat ze gewoon òp was en uitgeleefd. Jootjes vader was bijna nooit thuis en was hij er wel dan zat hij met zijn logge lichaam te bellen of op zijn kantoortje te praten, met een klant. Jootjes moeder, die de boekhouding deed, was er vaak wel maar ze was evenmin aanspreekbaar. Op een geelkoperen bord naast de voordeur stond: EXPERTISEBUREAU A.H.M. DE HING, een paar huizen bij ons vandaan. Mijn en zijn ouders groetten elkaar niet. Een enkele keer nam Jootje me mee. Ik moest niets van zijn moeder hebben en wachtte op de gang waar ingelijste foto's hingen, Jootjes vader op een motor-met-zijspan, jaren jonger, Jootjes moeder hoog te paard, met een rijbroek, een jockeypet en een zweepje. Zijn ouders bemoeiden zich niet met Jootje. Ze hadden geen enkele interesse in wat hij deed. Als hij tegen middernacht maar in zijn bed lag, en eigenlijk maakte ook dat niet uit.
Jootje duwde een dag na de begrafenis toen er niemand thuis was, het metalen lipje opzij onder de gleuf van zijn moeders spaarpot waarin ze zilveren rijks-daalders bewaarde. Steeds liet hij een handjevol in zijn zak glijden. Eén handjevol was voor mij. Op een vel papier dat er lag maakte hij met een potlood een snelle krabbel, een naakte gnoom met knoestige schouders, die zijn fantastisch gezwollen scrotum, net een verrimpelde pompoen, op een kruiwagen voor zich uitdroeg, rochelend in een tekstwolk: PHOEFF! VWAAAM! ZWUF!
Jootje was maar een jaar ouder dan ik, veertien, maar hij leek wel tien jaar ouder. Heel direct was hij, op het onbeschofte af, koel, en met weinig geduld voor dingen die geen praktisch nut hadden. Ik zei wel eens iets dat ik wist of geleerd had, over aardolie, of diamant, of springtij, of ik zei een regel die ik van buiten kende en maar half of niet begreep, om indruk te maken, en Jootje zuchtte uitvoering, als ik ging zeuren en mekkeren kon ik maar beter opdonderen en hem met rust laten. Soms werd hij als we op een stille plek waren ineens heel gevoelig en trok hij zijn kleren uit en liet hij zich aan alle kanten goed bekijken, voor en achter, waar de bedaarde lijn van zijn wervels vloeiend overliep in de vurige lijn - als een zweepslag - van zijn bilspleet. Hij geneerde zich niet zijn slanke lul in zijn hand te nemen, en ermee op en neer en heen en weer te bewegen, en voorover te buigen en zijn billen uit elkaar te trekken om het donkere oog bij zijn stuit te laten zien, en het velletje van zijn lul naar achter te stropen waardoor er een blekigblauw vleesstompje uitstulpte. Hij bepaalde wat er met het geld van zijn moeder gebeurde. We kochten dure broodjes en ingedikte, ge-