Sic. Jaargang 4
(1989)– [tijdschrift] Sic– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| |
Met hoogrood aangelopen tonsuur
| |
[pagina 45]
| |
lezers wel zoo goed als nooit aandacht gewijd zullen hebben aan dit zoo vriendelijk klinkend woord: IDIL. Als zij het nu voor het eerst spellen, zullen ze misschien denken dat het een soort nieuw wasch- of poetsmiddel is, zoo iets als Persil en Vim’. Pas na de oorlog kan IDIL tot volle wasdom komen. Gerardus Cornelius Joseph Maria Verbiest, directeur van het Nederlands Boekhuis te Tilburg, werft steeds meer intellectuelen - vaak geestelijken - om de snel groeiende naoorlogse boekenproductie te kunnen blijven overzien. ‘De IDIL wordt gevormd door een paar honderd katholieke specialisten, deskundigen op practisch elk gebied, die de diverse aspecten des levens, zoals deze zich in het hedendaagse boek manifesteren, confronteren met Schoonheid, Waarheid, Kunst, Wetenschap, in samenhang met hun katholieke levensopvatting.’ IDIL geeft recensiekaarten uit in de reeks Boekzaal, verstrekt publieke en particuliere voorlichting via radio en krant. Op 18 mei 1947 zendt de Katholieke Radio Omroep de eerste IDIL-boekbespreking uit in ‘Boekennieuws’, een rubriek die voortaan te beluisteren is op elke KRO-zaterdag na het nieuws van 1 uur 's middags. Een van de eerste boeken, die de toets der kritiek niet kunnen doorstaan, is Vrouw en Vriend van Anna Blaman. De radiorecensent noemt het werk imponerend, zeer knap en acceptabel, maar hij voegt daar aan toe: ‘Te betreuren valt, dat het gehele verhaal zo uitermate deprimerend is, zo volkomen uitzichtloos, zo angstwekkend cynisch en wrang.’ Blamans Vrouw en Vriend krijgt dan ook de kwalificatie II, hetgeen zoveel betekent als: streng voorbehouden en storend neutraal. Hetzelfde lot treft in september 1947 de roman Bodem van Til Brugman. ‘Het boek’, aldus de IDIL-recensent in zijn radiopraatje ‘bevat een aanranding van de godsdienst; niet | |
[pagina 46]
| |
terloops of toevallig, doch met opzet. (--) Hierdoor worden zowel het Sacrament der Biecht als het priesterschap bespot of geminacht en wordt de kerkelijke tucht in discrediet gebracht. Om deze redenen moeten we tot onze spijt dit boek, ondanks zekere kwaliteiten, signaleren als vallende onder de kerkelijke Boekenwet. Van de mislukte priester in het verhaal is reeds vóór zijn wijding te voorzien dat hij de verkeerde weg op zal gaan. Er is niets in het boek, dat op enige afkeuring duidt. Wegens deze kritiekloze pseudo-objectiviteit is “Bodem” een zeer gevaarlijk boek.’ Geen katholieke boekhandelaar of bibliothecaris die er na deze radio-uitzending nog over peinst om een boek van Blaman of Brugman of van een andere verboden schrijver aan te schaffen. Zo'n beslissing kan soms centen kosten, want een in noordelijke contreien goed verkopende roman als Gods Geuzen van Jan de Hartog mag in de zuidelijke boekwinkels niet worden verhandeld. De radiorecensent op 21 september 1947: ‘Gods Geuzen is een verbijsterend boek. Deze Heilsoldaten-roman bevat zoveel psychopatische passages, zoveel onzedelijkheid, zoveel vloeken en Godslastering, heeft zo'n zwoele sfeer, dat het boek, ondanks verdiensten, tot de verboden lectuur gerekend moet worden.’ Een katholieke boekenverkoper uit die tijd, de Tilburger Joep Waijers, herinnert zich nog goed dat zijn werkgever A.C.M. Pillot na het negatieve oordeel van IDIL alle reeds aangeschafte exemplaren van Gods Geuzen moest terugsturen naar de uitgever. Waijers: ‘Dat boek was elders een kassucces, maar wij hebben het nooit kunnen verkopen. Dat was wel jammer, maar wij hielden ons aan de regels. Er is door ons geen exemplaar van Gods Geuzen verkocht, zelfs niet onder de toonbank.’
Naast gedrukte recensiekaartjes geeft de dienst het maandblad IDIL-Tijdingen uit waarin veel titels tegelijk en beknopt worden besproken. Eind 1949 komt daar de maandelijkse IDIL-Gids voor Jeugdlectuur bij en vanaf 1951 de wekelijkse IDIL-Koerier. Het netwerk wordt steeds fijnmaziger, de invloed van IDIL op de katholieke leescultuur neemt zienderogen toe. Louis Paul Boon, Hugo Claus, Bert Schierbeek en Gerard Walschap worden elk een of meerdere malen het slachtoffer van een verbod. Maar veelschrijver Simon Vestdijk spant de kroon: hij scoort vier keer een I, een keer I-II, zeven keer II en vijf keer II-III en is daarmee jarenlang het ‘onbetwiste bête-noire’ van IDIL. Ook de romans Folies Bergères en Place Pigalle van Hans van Haefte kunnen niet door de katholieke beugel: het zijn trieste boeken over de Franse vermaakswereld ‘met haar nuditeiten, verleidingen, maintenées, gecompleteerd door een abortus criminalis en een halfkrankzinnige sadist’. De roman Evelyn Harper van de Amerikaanse schrijfster dr. Katherine Bell uit 1953 ‘etaleert een grote hoeveelheid bijzonderheden uit de huisartsenpractijk, welke voor een | |
[pagina 47]
| |
deel onjuist en waarvan sommige voor publicatie ongeschikt zijn’. De recensent acht de ethische normen van Mejuffrouw Bell ronduit onaanvaardbaar. De Kreutzer-sonate van Leo N. Tolstoj valt onder de categorie streng voorbehouden lectuur, omdat deze novelle indruist tegen de katholieke huwelijksmoraal. Ook de Fires of Spring van James A. Michener vindt, in IDIL-Tijdingen van december 1955, geen genade vanwege de ‘tot in details beschreven amoureuze avonturen en sexuele aberraties’. W. Somerset Maugham moet het net zo goed ontgelden als Bertrand Russel. Rudy Kousbroek oogst een voorbehoud met Begrafenis van een Keerkring, omdat zijn instelling ten opzichte van het leven en het bovennatuurlijke ‘niet ongevaarlijk’ is. Een reactie van uitgevers en schrijvers op deze moralistische beoordelingen kan natuurlijk niet uitblijven. De eerste die, al in 1951, toeslaat is de jonge auteur W.F. Hermans. In het februarinummer van het literair maandblad Podium veegt Hermans de vloer aan met het ‘rooms-katholieke half-ondergrondse culturele terreurorgaan dat de sterk aan spionagediensten herinnerende naam draagt van Informatie-Dienst Inzake Lectuur en uitsluitend bekend is onder de onschuldige, opzettelijk idyllisch aandoende afkorting Idil’. De schrijver heeft alle reden om zich op te winden: zijn boek De tranen der Acacia's is namelijk door IDIL ontoelaatbaar bevonden vanwege de ‘walgelijke levenszinloosheid’ die de lezer daaruit tegemoet walmt. Hermans bezweert de Podium-lezer dat zijn kritiek op IDIL niet voortspruit uit persoonlijke rancune. ‘Maar wel noodzakelijk is het zich te keren tegen de manier waarop over Mailer, Moravia en Capote wordt gesproken. Dit is enkel maar vuilspuiterij te noemen, dit heeft niets met voorlichting of deskundigheid te maken.’ W.F. Hermans veronderstelt malicieus dat de recensenten van IDIL hun adviezen ongetwijfeld met hoogrood aangelopen tonsuur uitbrengen. De giftige pijlen van de jonge auteur richten zich vooral op de persoon van Gerard C.J.M. Verbiest: zìjn dienst vraagt immers de manuscripten op, beoordeelt ze, stuurt bulletins aan alle boekhandels, zodat de ‘verboden’ boeken door de katholieke boekhandelaars niet worden besteld bij de uitgever en door de anderen met reserve. ‘Met andere woorden, de IDIL adviseert niet alleen de roomse lezers wat zij lezen mogen zonder hun zieleheil in gevaar te brengen, zij belemmert ook de circulatie van boeken die in de ogen van de clerus geen welgevallen kunnen vinden.’ Ernstiger wordt de aanval als deze komt uit het katholieke kamp zelf door schrijvers van naam als Anton van Duinkerken. Het is onzin, meent deze, om zoals Hermans doet de invloed van IDIL met het woord ‘terreur’ aan te duiden, ‘maar Gerard C.J.M. Verbiest heeft van letterkundigen, rooms of onrooms, niet te verwachten dat zij zijn informatiedienst als een heilsinstituut voor de fraaie letteren zullen | |
[pagina 48]
| |
beschouwen’. Van Duinkerkens bezwaar richt zich met name tegen de strategie van IDIL om zoveel mogelijk boeken op drukproef te beoordelen, dus nog voordat ze goed en wel in de winkels liggen. Van Duinkerken: ‘Met deze preventieve en semi-openbare censuur van roomse zijde w ordt oneindig meer kwaad gesticht in Nederland dan er ooit goed gedaan kan worden met het ontlasten der boekhandelaren van het raadplegen der boeken zelf of der openbare besprekingen.’
Het is opvallend te zien hoe Gerard Verbiest zich in de loop van de jaren vijftig steeds meer gaat vereenzelvigen met IDIL. Hij is onvermoeibaar in het tegenspreken van de groeiende kritiek, schrijft talrijke ingezonden stukken naar kranten en tijdschriften waarin hij met eindeloze herhaling van argumenten betoogt dat zijn dienst juist nìet het oogmerk heeft om te censureren. Ook de eigen uitgave IDIL-Tijdingen misbruikt hij om de haverklap als podium voor zijn apologetische uitwijdingen. ‘Met verwondering vraagt men zich af, waar die maar steeds vloeiende, troebele stroom van misverstanden toch vandaan komt? En waarom men het altijd heeft over de enkele boeken die de IDIL meent te moeten afwijzen en zwijgt over de duizenden en duizenden boeken waaraan door den IDIL een grotere bekendheid wordt gegeven, via radio, via periodica (in oplage van 1000, 2500, 6500, 20000, 30000 en 50000 exemplaren) en via de dagbladpers. En waarom men blijkbaar niet zien wil, hoe voortdurend het goede boek wordt aanbevolen en steeds tot lezen wordt gestimuleerd.’ Onder de recensies die IDIL geeft zijn er jaarlijks 60 tot 65 die een boek indelen bij de voorbehouden lectuur, en slechts 30 tot 35 bij de verboden lectuur, zo rekent Verbiest zijn tegenstanders voor. Dat is bij elkaar niet meer dan anderhalf procent van de totale productie van 7000 uitgebrachte titels per jaar! En dan nog: ‘Men schijnt er maar niet achter te kunnen komen, dat er verschil bestaat tussen iets verbieden met legislatieve bevoegdheid plus de macht te beletten - en iets verboden te achten voor hen, die volgens bepaalde richtlijnen wensen te leven, maar waarvan ieder individu de eigen vrije wil blijft bezitten, ook aangaande keuze in tegenstrijdige zaken als goed en kwaad.’ Verbiest weet zich in zijn vrome strijd gesterkt door de kerkelijke overheid. Een speciaal in het leven geroepen Adviserende Bisschoppelijke Commissie geeft hem een steuntje in de rug door te verklaren dat men niet kan inzien welke verantwoorde vrijheid door de voortijdige voorlichting van IDIL geschonden zou kunnen worden. In 1953 verwerft de recensiedienst zelfs een pauselijke aanmoediging via een Vaticaans schrijven waarin het werk van IDIL wordt geprezen als een zeer belangrijke taak, die men niet genoeg in de belangstelling der Nederlandse katholieken kan aanbevelen.
Maar zelfs deze pauselijke zegen kan niet voorkomen dat de zelotische Verbiest op den duur steeds meer | |
[pagina 49]
| |
krediet verspeelt bij zijn eigen katholieke achterban. De al eerder genoemde boekhandelaar/uitgever Pillot ergert zich dat IDIL geen gelegenheid onbenut laat om maar te bewijzen dat zij het zo verschrikkelijk goed doet. Hij schrijft zijn collega Verbiest op 19 juli 1957: ‘IDIL heeft zich altijd opgedrongen als “de” instantie die nou eens zou zeggen, wat men wel en wat men niet mag lezen. Haar instelling is mij te evangelisch; ik bedoel hiermee te zeggen dat zij bij katholieken en niet-katholieken de indruk maakt, dat al wat zij te zeggen heeft, evangelie is. Deze ex-cathedra toon heeft dan ook in heel Nederland de zegswijze bewerkstelligd dat men spreekt van “de paus van Tilburg.”
Gerard Verbiest, de paus van Tilburg.
De Nederlandse Katholieke Boekverkopersbond doet er in augustus van datzelfde jaar nog een schepje bovenop. Het bestuur van deze bond maakt zich zorgen over de grote publiciteit die IDIL buiten vakkringen verworven heeft. Hierdoor is de dienst ver van het oorspronkelijke doel afgeweken en wordt de indruk gewekt dat de IDIL-recensies belangrijker, officiëler en meer bindend zouden zijn dan de recensies in verantwoorde kranten en weekbladen. Kan IDIL, aldus het bestuur van de boekverkopersbond, niet beter terugkeren naar de eerste opzet: normatieve voorlichting voor vakkringen? Ook uit men de wens dat voortaan, als recensenten, uitsluitend deskundigen worden aangezocht die volledig op de hoogte zijn van de moderne katholieke visies inzake dogma, ethiek en moraal. Die laatste opmerking duidt er al op dat de tijden zo vlak voor het ingaan van de zestiger jaren aan het veranderen zijn. De katholieke lezers laten zich steeds minder de wet voorschrijven en willen zelf uitmaken welke boeken ze goed vinden. Het gezag van IDIL is tanende, de noodzaak van een recensiedienst op katholieke leest wordt allengs geringer. Ook binnen IDIL zelf tekent zich een scheiding der geesten af tussen het bestuur en de bisschoppelijke commissie enerzijds en de redactie en de recensenten anderzijds. Gerard Verbiests rol raakt langzaam uitgespeeld. De recensies van IDIL | |
[pagina 50]
| |
gaan onder invloed van een liberaliserend redactiebeleid na het aantreden van Jan van Sleeuwen als redactiesecretaris in 1965 veel meer het accent leggen op de propaganda voor de goede lectuur dan op het ontraden en verbieden van boeken. Bij het 25-jarig jubileum op 31 juli 1962 krijgen de recensenten een vernieuwde instructie-lijst overhandigd. De Romeinse cijferaanduiding is verdwenen en de besprekers krijgen de opdracht voortaan feitelijke informatie te geven aan de lezer zodat deze zelf kan beslissen of hij het boek wil lezen. In 1968 gaat IDIL op in het Katholiek Bibliotheek en Lectuur Centrum.
Twee jaar later houdt de oude garde het voor gezien en vertrekt; op 31 december van dat jaar worden alle IDIL-uitgaven gestaakt. De geruisloze aftocht van een recensiedienst die een twintigtal jaren toch heel wat stof had doen opwaaien. ‘IDIL, opgericht in 1937, wortelde in een sfeer van rigoureuze afwijzing van moderne cultuurverschijnselen, en ze staat tot de dag van vandaag bekend als een schoolvoorbeeld van conservatief-defensief katholicisme’, oordeelt literatuurwetenschapper Evert Peet in zijn studieGa naar eindnoot1) over het geesteskind van Gerard Verbiest. Voor de recensenten en de redactie die met hun tijd probeerden mee te gaan was het wrang dat de reputatie van IDIL in brede kring onherstelbaar beschadigd bleek. Peet: Het beeld dat W.F. Hermans van IDIL gegeven had, is uiteindelijk blijven voortleven.’ Iemand die zeker niet heeft nagelaten om dat beeld in stand te houden was Geert van Oorschot, de legendarische uitgever die tussen 1949 en 1958 de jonge W.F. Hermans in zijn fonds had. Bij de aanvaarding in november 1986 van zijn eredoctoraat aan de Letterenfaculteit van de Katholieke Universiteit Brabant herinnerde van Oorschot aan zijn talloze aanvaringen met het ‘censuurinstituut IDIL’. In een vraaggesprekGa naar eindnoot2) beklemtoonde van Oorschot, dat hij een Tilburgs eredoctoraat in de tijd van IDIL nooit zou hebben geaccepteerd. ‘Deze onderscheiding is voor mij natuurlijk boeiend en interessant, omdat dat Tilburg vroeger een burcht was van conservatisme en van censuurplegerij, vanuit een organisatie die aan Nederland wilde vertellen wat men wel en niet lezen mocht.’ Van Oorschot: Daar zat toen een groep Jezuïeten in Tilburg die alles lazen wat er uitkwam en die dan cijfers gaven van een tot vijf. Dat instituut had geloof ik als leider ene pater Verbiest, maar dat weet ik niet zeker, hoor! Was het er maar bij gebleven dat ze voor zichzelf vaststelden wat schadelijk was voor de ziel en wat bevorderlijk voor een rein leven. Maar die kwalificaties gaven ze ook uit in een repertorium. Die meneer Verbiest, die had natuurlijk ongelooflijk veel knechten in dienst om rapportjes te maken van wat wel en niet mocht.’ Wanneer van Oorschot bij de katholieke boekhandels binnenstapte dan kwam onmiddellijk dat repertorium tevoorschijn. ‘Het werd | |
[pagina 51]
| |
op den duur zo erg dat ook de protestantse boekhandels en zelfs de algemene boekhandels, die helemaal niet aan een of andere godsdienst gelieerd waren, repertorium als een leidraad voor hun inkoop namen. In zijn onbeschaamheid ging IDIL nog verder want men vroeg aan de uitgevers: als jullie een boek gaan uitgeven wil je ons dan het manuscript toesturen, dan zullen wij onze beoordeling geven en dan kunt u besluiten of u het wel of niet zult uitgeven. Zóver ging de brutaliteit van deze roomse héren! Het waren geen katholieken, het waren roomsen!’ Het spreekt vanzelf dat Geert van Oorschot nooit heeft voldaan aan het verzoek van IDIL om toezending van de drukproeven. Die censuurdienst moest maar zien hoe ze aan haar recensie-exemplaren kwam. En ook al wist de uitgever dat de meeste titels uit zijn progressieve fonds onder de verboden lectuur vielen, hij blééf de deur platlopen bij alle katholieke boekhandels in het land.
‘Daar kwam Geert van Oorschot weer binnen met een kistje sigaren onder zunne arm en dan riep hij: jullie hebben zeker weer niks nodig van deze communist!’ De eerder aangehaalde Tilburgse boekverkoper Joep Waijers kan zich de scène nog haarscherp voor de geest halen. ‘Oeioeioei’, schatert hij glunderend bij de herinnering, ‘ik heb vaak ruzie met hem gehad. Later zijn we goede vrienden geworden. Ik heb altijd een enorme bewondering gehad voor de tomeloze inzet van Van Oorschot. Die man deed alles zelf. Maar, hij had een moeilijk fonds, hè. Zijn boeken verkochten niet best. En nagenoeg al zijn titels stonden ook nog eens op de verboden lijst van IDIL.’Ga naar eindnoot*) |
|