| |
| |
| |
Grote storm en diepe spleet
inez van dullemen
Terwijl ik door een stroom medereizigers wordt voortgestuwd naar de uitgang van de ondergrondse zie ik opeens, boven de mierenmassa van het publiek, een trage gestalte omhoogtorenen, lijkend op een gigantische stripfiguur. Een ogenblik later zie ik een tweede en een derde van deze buitenproportie uitgedijde figuren. Dit zijn de elite-vleesjongens, de Sumo worstelaars op weg naar het grote halfjaarlijkse toernooi in het Kokugikan Stadion. Moeizaam wankelen ze voort op hun houten sandalen, gekleed in hun traditionele kimono's in de richting van de wapperende vlaggen van het stadion. Ieder van hen wordt omringd door kleiner verzorgvolk, want elke vleesmassa vertegenwoordigt niet alleen een geldwaarde, maar heeft ook de functie van totem, van religieus aanbedene, enigszins te vergelijken met de heilige-pop verering van de geisha. Maar dit zijn slechts de beginnelingen onder de Sumo's, de grote cracks zullen zich pas aan het einde van de middag presenteren.
Door zijn ronde bouw en de verborgenheid van zijn nissen, holten en onderaardse kleedruimten doet mij het Kokugikan Stadion aan een glanzend futuristisch Colosseum denken. Overal gonst het van leven. Steeds meer stoetjes vormen zich in het kielzog van de stripfiguren die door de ingangen binnenkomen, kleine jongens jagen op handtekeningen, de Sumo's worden als Elvis Presley's belaagd, want zoals altijd zuigt het uitzonderlijke, het grensoverschrijdende onweerstaanbaar aan. In berghokken staan duizenden etensdozen opgestapeld en gewezen worstelaars in pofbroeken lopen met draagtassen te sjouwen om overal voedsel te distribueren. Aan de hand van in plastic uitgevoerde voorbeelden - zoals je ze in de duizenden restaurantétalages in Tokio ziet uitgestald - kun je je keus voor lunch- of intermissiehapje bepalen: sashimi, rauwe vis met zeewier, of tempura, vleesoliebolletjes gegarneerd met bamboescheuten. Gekimonode meisjes, obi op de rug, nemen bestellingen op. Ze zijn zo mooi dat het lijkt of de natuur zich een geraffineerde beheersing heeft opgelegd bij het modelleren van hun gelaatsvormen en lichaamslijnen.
In de wandelgangen die rond het amphitheater lopen, paraderen de bezoekers al keuvelend en naar elkaar buigend alsof ze parkieten zijn. Hun geluiden lijken voor mijn oren uit een voliere met uitheems vogelvolk te komen. Het naar elkaar knipmessen kan langdurig doorgaan omdat degene die zich het nederigst weet in functie of aanzien als laatste een extra buiging dient te maken, maar niemand wil de ander beledigen vandaar dat het een ieder moeilijk valt de serie
| |
| |
buigingen te beëindigen.
In de zaal die nog halfleeg en onbezield is ligt de sacrale cirkel, waarbinnen het treffen van de mastodonten moet plaatsvinden, klein en lichtend in de immense ruimte, en daarboven is het dakje van een Shinto tempel opgehangen, want dit hele gebeuren heeft zijn wortels in oude religieuze riten. Een priesterlijke man schildert witte Japanse karakters op het zand van de piste.
Voor de beginnelingen onder de Sumo's hebben de bezoekers maar weinig aandacht, ze zetten zich op hun kussentjes in de zitkwadraten en houden zich onledig met babbelen en het drinken van groene thee. In een toevoersluis, lijkend op die voor de leeuwen in het cirkus, staan de aspiranten op hun beurt in de voorrondes te wachten. Ze dragen merkwaardige schortjes van dunne staafjes die van hun middel tot even boven de knie reiken. Ik leun over de leuning van de trap die langs het amphitheater omhoogloopt om naar ze te kijken: er is daar een gewiegel van vlees aan de gang, ze verplaatsen hun gewicht van het ene been op het andere: blote bleke babylijven van Gargantua's, zo uit de wieg; golvend naakt vlees met hier of daar een pols, teen of enkel omzwachteld; en bovenop die vleesmassa's balanceren de kleine gedegenereerd aandoende hoofden met de Sumo haarknot op het achterhoofd. Want hun haar mag nooit worden afgesneden tot het moment gekomen zal zijn dat zij zich uit de vechtsport moeten terugtrekken. Dan wordt het, net als het haar van de stierenvechter, ceremonieel afgeknipt. Is dat een vorm van bijgeloof teruggaand op oude legenden zoals dat van de bijbelse Simson wiens kracht teloorging toen zijn haren werden afgesneden?
De schijnwerpers gloeien aan, er klinkt een ouverture van muziek. Is dit sport of is het theater? Hoezeer verstrengeld liggen die twee hier? Het ceremonieel lijkt op dat van het Noh-theater: het zingen van de aankondiging, het galmend oproepen van de twee opponenten om in de ring te verschijnen. De ceremoniemeester is gekleed in een kimono versierd met een motief van kersebloesem, de grensrechters, aan de vier kanten van het podium gezeten, zijn in het zwart met een wit- en zwart gestreept onderkleed. Zachtjes wuift daarboven, vanuit de nok van de zaal, de japanse vlag met de vuurrode zon - ik bevind mij in het land van de Rijzende Zon.
In de aanvoersluis kletsen de jonge worstelaars zich op de blote buiken, op de borstspieren en wangen. Hun dijen zijn zo dik dat zij wijdbeens moeten lopen op hun in verhouding kleine klompvoetjes die hun gewicht amper kunnen torsen. Het is een deformatie, het ziet er uit alsof zij daartussen een struisvogelei moeten vastklemmen. Hun billen lijken versierde paaseieren door de strik van de mawashi, de brede zijden ceintuur waaraan zij elkaar in de ring kunnen vastgrijpen. Een trainer of masseur, in wit judopak loopt tussen zijn pupillen door - een kleuterklas die is uitgegroeid tot een klas van reuzen - geeft raad of masseert nog even een lichaamsdeel.
Wat gebeurt er met de hersenen? Van deze gladiatoren, slaven van het publiek, in afzondering levend? Van deze spierdienaars, gewichtontwikkelaars, gefokt
| |
| |
als dikbilvee? Brengt misvorming van het lichaam ook misvorming van de hersenen met zich mee? Hun ogen zitten haast helemaal dicht, alsof ze in het donker zijn opgekweekt zoals kistkalveren; de lippen staan meestal iets open, want lucht moet kunnen ontsnappen uit die ballonnen.
Waar komen ze vandaan, deze buiten proportie uitgegroeide elite-vleesjongens? Het isolement, de heimelijkheid waarin ze worden grootgebracht werkt op de verbeelding. Ze krijgen hun opleiding in geheime kloosters, kazerne-achtige bouwsels die ‘stallen’ genoemd worden en moeten zich daar aan een Spar- | |
| |
taanse training onderwerpen. Ook leren ze ontzaglijke hoeveelheden vetmakend voedsel tot zich te nemen. De afzondering waarin zij leven en hun verschijningsvorm doet mij aan de honingmieren denken, die door hun soortgenoten in de ondergrondse duisternis van het nest aan de zoldering worden gehangen en zo overdadig gevoederd dat hun achterlijf opzwelt tot een voorraadvat vol honing. Van tijd tot tijd worden zij gemolken. Eeuwig tot onbeweeglijkheid gedoemd worden zij op deze wijze verzorgd en geëxploiteerd. Hoewel zij uit vrije wil voor deze merkwaardige carrière kiezen, zijn ook de Sumo's een soort tot gevangenschap veroordeelde honingmieren. Hun dagindeling, de uren waarop er getraind, gegeten of geslapen moet worden, liggen vast en het hele systeem is gericht op spierontwikkeling en vetaanzetting. Gemiddeld worden zij 150 kilo zwaar, maar er zijn er die een gewicht van 200 kilo of meer bereiken. De meest befaamde Sumo ‘stallen’ zijn zo'n tweehonderd jaar geleden door beroemde oud-kampioenen gesticht. Maar Sumo zelf is duizenden jaren oud en vindt zijn oorsprong in het worstelen als onderdeel van de militaire training zoals die al eeuwen vóór Christus op het Aziatische continent bestond. Later in de geschiedenis duikt de Sumo ook op als clown, die net zoals onze nar, in het gevolg van prinsen meeliep en tot vermaak diende van de gasten aan het hof van de Shogun.
Enkele dagen terug kocht ik een boekje over Sumo en las daarin tot diep in de nacht, in mijn kamertje op een hemelhoge verdieping van het Starhotel in het Shinjuku district. Terwijl diep beneden mij neonreklames als verschietende sterren aan- en uitflikkerden en tienduizenden Japanners, babbelend en zacht beregend door de straten van het uitgaanscentrum flaneerden, las ik over die eenzame en bizarre verschijning: de Sumo, wiens martiale kunst als de meest exclusieve en meest mystieke van alle Japanse kunsten wordt beschouwd.
Ooit bestond er ook één-mans Sumo op het platteland, waarbij een strijder zijn krachten moest meten met de geest van de rijstplant - een ritueel dat het rijstplantfeest inluidde op de vijfde dag van de vijfde maand, en de negende dag van de negende maand. De worstelaar werd gekozen uit het monnikenbestand van de nabijgelegen Shinto tempel, en gaf zijn voorstelling ten beste op het sacrale veld voor het heiligdom - vandaar dat de ring in het stadion ook nu nog geheiligde grond is die nooit door een vrouwenvoet mag worden betreden. In drie achtereenvolgende matches mat de monnik zijn krachten met die van de geest, maar de god van de kiemkracht, hij die de rijst doet groeien, was sterker en lichtte de eenzame Sumo uiteindelijk beentje en wierp hem ter aarde. Iedereen was tevreden, de geest zou goedgunstig over de groene uitspruitseltjes van de rijstplant waken.
Ik word gesommeerd om mijn zitplaats op de tribune op te zoeken, want zo dadelijk zullen de grotere corypheeën aantreden. Met autoritair gebaar wuift de suppoost - een ex Sumo met afgesneden haarknot - mij weg van mijn staanplaats bij de trap. Sumo's zijn monosyllabisch, dat viel mij al op bij de interviews op de tv. Het is alsof zij het praten verleerd zijn, autistisch zijn geworden.
| |
| |
Spaarzame syllaben zoals: ja, nee, tevreden, ja... vielen bij het vraaggesprek van hun lippen. Niet alleen intellectueel, ook emotioneel lijken ze gehandicapt; geen blijdschap, trots, woede, verstandhouding tot tegenstanders of ploeggenoten - niets valt er van hun gelaatstrekken af te lezen. Ze vormen een kaste, zoals ook de Kabuki en Noh spelers een kaste vormen, afgesloten van de wereld.
Tussen vijf en zes, na het sluiten van de kantoren, komen de ‘salary-men’ het stadion binnenstromen om de kampioenen aan het werk te zien. Het hele fenomeen Japan zie je uitgedrukt in deze duizenden ‘salary-men’ in perfect gesneden westerse colberts, gewapend met duizenden diplomatenkoffertjes en paraplu's tegen de dagelijkse regenval, met de meest glanzend gepoetste schoenen, even glanzend als hun haar. Hierbinnen mogen de colbertjasjes uit en de tribuneblokken vullen zich met witte overhemden en stropdassen. Dit is de witteoverhemdenkultuur, een Brave New World maatschappij waarvan Mickey Mouse en Superman de grote helden zijn. ‘Mickey Mouse is my hero’, zie je overal in Tokio op T-shirts geschreven. En wat lezen de Japanners in de trein, de ondergrondse of op een bankje in het park, welk boek draagt die met fijn sikje getooide filosoof onder de arm? Een stripboek vol gedeformeerde criminelen, monsters en helden. Hier zitten ze dus, starend achter hun brilleglazen: de uitverkoren, uitgelezen groep die het geld voor dit worstelfestein inbrengt, zittend met gekruiste benen in dure boxen en wachtend op die meest absurde, meest kortstondige krachtsexplosie, dat samentreffen van vlees, deze niet in het Guinness Rekordboek voorkomende kampioensexplosie van de korte duur.
Langzaam warmt de zaal op. Er ontstaat een steeds hechtere relatie tussen performers en publiek. Naast mij zie ik verrukt grijnzende Hokusai-gezichten, gelooide en gekrinkelde koppen van vóór de Bom van Hiroshima (die zitten hier op de goedkope rangen). De tv ploegen die aanvankelijk verveeld een lichtstandje uit probeerden, staan nu gespannen achter de camera's om toch maar geen sekonde van de worstelrondes te missen.
Onder getik van xylophoonhoutjes en het galmend zingen van de ceremoniemeester komen de yokuzuna's, de grootmeesters binnen. Twaalf van de oostzijde en twaalf van de westzijde. Voor hen uit worden hun vaandels gedragen die met draken, geisha's of de berg Fuji versierd zijn. Dit zijn de strijders waarvoor het hele stadion is volgestroomd. Iedere naam wordt uitgezongen: Grote Storm, Duiveluitbanner, Wind die van de Bergtop naar beneden komt gieren. Hun felgekleurde schorten zijn gedekoreerd met bliksemflitsen. Ze staan in een kring rond de piste en werpen hun armen de lucht in om te laten zien dat zij geen wapens verbergen (-een uitleg die ik van een voor mij gezeten Japanse heer krijg, die wonder boven wonder de engelse taal machtig is). Er is een scheidsrechter van een hogere rang binnengetreden, als een priester in een witte kimono gekleed en met een ceremoniële houten waaier in de hand. In zijn gordel steekt de dolk waarmee hij zich in vroeger dagen de buik moest openrijten wanneer hij bij de beoordeling een vergissing had begaan. Als pronkende kalkoenen
| |
| |
struinen de kampioenen rond de piste, een heeft hangborsten als een oude negerin. Alles draagt bij tot de opbouw van een steeds grotere ceremonie.
De stoet vertrekt en twee tegenstanders maken zich gereed voor de confrontatie. Ieder werpt een handvol zout in de ring (ook dat is een antiek purificatie ritueel), om zich vervolgens met warme vochtige doekjes af te lappen. Drie, vier keer beginnen ze overnieuw, want hoe hoger je op de ranglijst genoteerd staat hoe vaker je zout werpt. De witte zoutbogen van de twee opponenten doorkruisen elkaar glinsterend in de lucht en de zaal begint te joelen en te juichen. Heftig diskussiëren de salary-men over de grootste kanshebbers.
Vertraagd begint een kikkerdans. Wijdbeens gaan de bleke vleeslijven door de knieën, heffen beurtelings de benen gestrekt zijwaarts om daarmee vervolgens op de grond te stampen. Zo stampend verplaatsen zij hun gewicht van links naar rechts. Ik zie de grote dijen en de mawashi in de bilnaad tussen de bevende globes van hun billen. Op een schreeuw van de yobidashi installeren de beide Sumo's zich tegen over elkaar, neerhurkend met hun vuisten op de grond, elkaar in het gezicht loerend als enorme mopshonden om elkaar te testen, psychisch te imponeren. -Hatja, hatja, hatja, oooeee èèèh... klinken de aanvurende kreten van de yobidashi, en dan opeens schieten die twee mastodonten snel als het weerlicht, alsof er springveren in hun dijen zitten, omhoog en stoten met een klap die een rund knock-out zou hebben geslagen, op elkaar. Eén van de kolossen kantelt, komt met één voet buiten de ring terecht en is verloren. Steeds is er de herhaling, het aantreden van twee strijders, van de oostzijde, en van de westzijde, iedere keer wordt het zand in de ring na de tweekamp met zachte brede bezems aangeveegd en vangt alles van voren af aan. De tv camera's slurpen het geringste detail op. Straks zullen die grote kolossen via het beeldscherm al de kamertjes binnenkomen, overal in heel Japan, in de miljoenen miniatuur kamertjes - want in geen land ter wereld dat economisch zo'n hoog niveau heeft, wonen de mensen zo dicht opeengepakt in stapels luchtige lucifersdoosjes.
Sommige gevechten duren slechts sekonden, andere enkele minuten, soms storten twee verstrengelde Sumo's van het podium naar beneden bovenop een grensrechter, maar als Michelinmannetjes veren zij weer overeind, tewijl de grensrechter laconiek zijn kimono in de plooi trekt en zijn plaats op de bank weer inneemt. Dan begint het zoutstrooien weer, zie ik die bleke lijven weer, die zich zo moeilijk bukken, bijna als giraffen met de benen uit elkaar, zie ik ze opnieuw stampend heen en weer schommelen. Zo dansten zij vroeger aan het hof van de Shogun, zo stampten zij bij het rijstplantfeest de kwade geesten onder de grond.
En altijd, gedurende al die eeuwen is dat Sumo worstelen zo doorgegaan in diezelfde simpele ongewijzigde vorm. Een fenomeen dat je ook ziet bij het Nohtheater, het bloemschikken, de fameuze theeceremonie. Vanwaar die vastgeroeste liefde voor oeroude rituelen? Japan is verwesterd, zegt men. Maar is dat wel zo? Vormen al deze traditionele kunsten en riten misschien de oasen waarin het oude Japan nog leeft? Ligt in die oasen de bron van de antieke tradities en
| |
| |
ethische waarden verborgen, terwijl zich daaromheen het landschap van het moderne Japan uitstrekt? Het water uit de bron komt van heel diep, uit ondergrondse lagen, het is diep grondwater, en dat vormt het onderliggende van het hele Japanse leven, waarvan je normaliter als je door de straten van Tokio loopt niets bespeurt, net zomin als je in de woestijn water bespeurt omdat het zo diep ligt. Misschien moet daaruit iets van de geheimzinnigheid van Japan verklaard worden.
| |
| |
Drie dagen later neemt mijn vriend en Sumo-liefhebber Kaiki Kirishima mij mee naar een nachtclub in Osaka waar een show van Vrouwen Sumo te zien is. In de wijk van de hoerenkasten, tussen de Love Hotels die je via een verborgen achteringang die diskretie waarborgt, binnen kunt gaan. In een klein zaaltje zitten we in het duister opeengepakt, zoals ik jaren geleden in San Francisco naar een optreden van queens zat te kijken. Het half-verbodene, het perverse heeft zo zijn verlokkingen, nachtvlinders schroeien zich hier aan een hete lamp. Spiegels zijn als in een bordeel tegen de zoldering en de achterwanden van het podium aangebracht. ‘All will be revealed...’ zegt Kaiki besmuikt grinnekend. Op affiches aan de muur staan vrouwengestalten afgebeeld, met Japanse lettertekens overdekt. Wat betekenen die woorden? Of namen? Eerst schudt hij het hoofd, wil mij niet antwoorden. Maar op mijn aandringen openbaart hij de betekenis van de karakters. ‘Het zijn hun artiestennamen,’ zegt hij, ‘persiflages op de namen van de mannelijke Sumo's, dikwijls zijn ze erg erotisch...’ met een schuine blik op mij: But you are a modern lady from the West. Chichigahari betekent: Grote Tiet, Kaigazato: Waar de Venusschelp woont; Anagafuchi betekent: Diepe Spleet... Vroeger worstelden de vrouwen met blinde mannen, dat was een populair vermaak, maar dat werd in 1873 verboden...’ Hij stoot me aan: ‘Kijk, ze vechten heel anders dan mannen.’
Ik zie het gekleurde nachtclublicht met sensuele strelende vingers over de huid van de dikke vrouwen strijken. Het lijkt een onderwatergevecht door de vele reflecties in de spiegels. Is dit een gevecht of een dans? Ze bewegen als poliepen, waterplanten op de golfstroom. Het doet me denken aan de modderge-vechten tussen naakte vrouwen bij ons, waarvan de ingesmeerde vormen, glibberend van de natte klei, tegelijkertijd verhullend en onthullend werken. Diepe Spleet bedwingt Waar de Venusschelp woont.
Wonderlijk blijft de draad van schizofrenie die door het hele Japanse leven loopt, door deze ‘schaamte-kultuur’, waarin mislukking als zwaarste vergrijp tegen de etikette geldt, waar één onvertogen woord of gebaar de harmonie kan verstoren, waar een man nooit in het openbaar een vrouw zal kussen, terwijl zich onder de gepolijste buitenkant een uitgebreide en gecultiveerde sensualiteit verbergt. En hoe moet ik deze plompe vleselijkheid van de Sumo's rijmen met de sierlijkheid en de properheid die je overal in ontelbare vormen tegenkomt, in de kunst, maar ook gewoon op straat?
De volgende ochtend regent het. Ik bezoek de Zen tuin, een van die kuise grinttuinen rond een tempelcomplex. De aarde is hier ontvleesd, teruggebracht tot het naakte gebeente - want zo zien de Japanners het: gesteente versymboliseert het skelet, water het bloed en plantengewas het vlees van de planeet aarde. Temidden van het aangeharkte licht golvende grint liggen groepen decoratieve rotsblokken. En bij deze miniatuurtuin, deze scherf van een buitenaards maanlandschap, zie ik een Japanner neerknielen om te mediteren. Want hier moet de geest zich oefenen in discipline en het aanleren van abstracte begrippen. Het grint dat iedere ochtend opnieuw wordt aangeharkt verbeeldt de Oceaan van
| |
| |
Eeuwigheid, terwijl de rotsblokken daarin de Eilanden van Gelukzaligheid voorstellen.
Onder het blad van waterlelies in een van de vijvers zie ik de koi, de goudkarpers vluchtig voorbijschieten onder het zwarte oppervlak. Misschien is de Japanse ziel als de koi, levend in donker water en zich zelden openbarend aan de oppervlakte.
|
|