hoofdcommissaris van de Amsterdamse politie gooide roet in het eten want hij schreef in januari 1946: ‘HORN zou, volgens eigen verklaring, statenloos zijn, omdat hij in het jaar 1938 uit het Duitsche Staatsverband zou zijn ontslagen. Dit ontslag zou bekend gemaakt zijn in den Deutschen Reichsanzeiger und Preussischen Staatsanzeiger. Een exemplaar van dit blad bezit hij echter niet. In 1939 zou hij het eenige exemplaar, hetwelk hij in zijn bezit heeft gehad, ter hand hebben gesteld aan den rechercheur ZWART, die indertijd dienst deed bij den Vreemdelingendienst te Rotterdam. Deze zou het, in Mei 1940, toen de Duitschers ons land binnenrukten, in het belang van HORN, hebben verbrand. Het is hem thans niet mogelijk om een exemplaar van die courant of een ander bewijs waaruit zou kunnen blijken, dat hij statenloos is, over te leggen. In de bij mijn administratie berustende exemplaren van den Deutschen Reichsanzeiger, daterende van 23 Augustus 1933 tot 19 December 1938, komt de naam HORN niet voor.
Zoolang niet vastgesteld is, dat HORN statenloos is, zal het vermoedelijk niet mogelijk zijn om genoemd Koninklijk Besluit op hem van toepassing te verklaren. Bovendien is hij sedert 31 October 1945 niet meer in Nederlandsche Krijgsdienst.’
De autoriteiten hielden het verzoek aan en vroegen inspecteur Swart van de Rotterdamse politie, die voor de oorlog ‘de zaak Cordan’ onder handen had gehad, een rapport te maken. Op basis van zijn geheugen schreef hij: ‘Zooals uit de administratie van den Vreemdelingendienst alhier thans nog blijkt, werd hij op 11 November 1939 aangehouden en op 1 December 1939, op last van den Minister van Justitie in vrijheid gesteld. (...)
Het onderzoek in deze aangelegenheid was begin Mei 1940 nog niet beëindigd, daar vastgesteld diende te worden in hoeverre Horn (zijn schrijversnaam was Wolfgang Cordan) zich bij zijn letterkundige arbeid op politiek terrein had begeven. Daarbij was het uiteraard noodzakelijk een zoo volledig mogelijk overzicht van zijn in tal van periodieken (o.a. “Fundament”) verschenen oeuvre te verkrijgen. Niettegenstaande Horn daarbij zijn medewerking had toegezegd, is daarmede veel tijd gemoeid geweest. Het door hem ingezonden materiaal, als ook zijn dossier, berustten op 14 mei 1940 op het bureau van den Inlichtingendienst. Tezamen met al de bescheiden van dien dienst is alles wat op Horn's aangelegenheid betrekking had, op dien datum vernietigd. Zeer waarschijnlijk bevond zijn Duitsch paspoort zich in dat dossier. Wanneer ik mij wel herinner, werd Horn destijds aangehouden in verband met het feit, dat hij reeds eenige tijd onaangemeld in Nederland verblijf hield.
Uit zijn inschrijvingskaart blijkt, dat omtrent Horn (als Duitscher) op 13 Nov. 1939 inlichtingen werden gevraagd aan den Polizei-Präsident in Berlijn. Op 5 Dec. 1939 werden deze alhier ontvangen; ook deze zijn helaas verbrand. (...) Ter vaststelling van zijn identiteit ten behoeve van de Duitsche autoriteiten (in 1943!) werd in dat schrijven om toezending van Horn's paspoort verzocht, dat in 1934 door den voormaligen Consul-Generaal in