| |
| |
| |
Mijn vader is Braziliaan
jasper mikkers (tymen trolsky)
In dertig uur ben ik met de bus van Quito, Ecuador, naar Lima gereisd en heb mijn intrek genomen in Hotel Europa, ‘popular with budget travellers’, aan de Plaza San Francisco. Het is acht uur in de avond. Ik zit op de trappen voor de Sint Franciscuskerk. Aan de hemel gaat de oranje gloed van de ondergegane zon over in onweerachtig loodgrijs, duiven zoeken klapwiekend een slaapplaats op de hoge gevellijsten, vrouwen duwen snackkarretjes uit de duister wordende stegen het plein op en steken kerosinelampen aan. Onder me, een paar treden lager, legt een baardige Europeaan in tuinbroek zijn arm om de schouders van een frêle Peruaanse en kust haar nek. Als meestal na een lange rit voel ik me buitengewoon fit en energiek. Wel rammel ik van de honger omdat ik een half etmaal niks at.
Ik sta op en klop het stof van mijn broek. Als ik over het plein in de richting van mijn hotel slenter, merk ik dat een meisje in een geruit colbert en witte pantalon boven langs de trappen met me oploopt. Zestien, schat ik. Ze volgt me tot de hotelingang. Op mijn kamer scheer ik me, neem een douche en trek haastig andere kleren aan. Als ik een kwartier later weer het plein op loop, valt ze nergens meer te ontdekken. De baard daarentegen is nog volop aanwezig. Hij houdt zijn gekleurd liefje tussen zijn enorme knuisten geklemd en is bezig haar af te pellen en op te peuzelen. Als een chimpansee een olienootje.
Ik stap niet, wat ik eerst van plan was, Restaurant Tacabuyami binnen, maar ga weer op de trappen voor de kerk zitten. Het is vrijwel donker. Van de primitieve karretjes van de snackbaksters waait de lucht van gebakken koeiemaag aan en uit de open kerkdeuren achter me komen de geluiden van een eredienst. De duiven hebben een plek veroverd en slapen, de kop tussen de veren. Dan zie ik haar weer. Een witte vlek maakt zich los uit de schaduw van een muur aan de overkant en komt op me af. Ik herken haar aan haar colbertjasje. Ze loopt voor me langs en laat zich een eindje verder op een trede zakken.
Nog geen twee dagen terug nam ik me voor een einde te maken aan die slopende reeks affaires waarmee ik me inliet vanaf het eerste moment dat ik voet op Zuid-amerikaanse bodem zette, drie maanden geleden alweer. Te kappen met dat tijden geldverslindend gehoereer. Ik moet aan het werk. Zodra de cheque die ik verwacht er is, vlieg ik naar Iquitos en schrijf het artikel waarvoor ik naar Zuid-Amerika kwam, een artikel over de jacht op kaaimannen in het Amazonegebied, voor National Geografie.
Over een paar minuten verdwijn ik van hier. Dat neem ik me voor. Ga ik op mijn
| |
| |
gemak ergens iets eten. Maar eerst wil ik weten wat ze van me wil. Wat haar in me aantrekt. En eigenlijk: dit spel bevalt me. Dit eeuwig opwindende spel van jagen en gejaagd worden, aantrekken en afstoten, opduiken en verdwijnen. Trouwens, waarschijnlijk is ze nergens op uit. Ik beeld me maar wat in. Er is feitelijk geen enkele reden om weg te gaan.
Het meisje wordt onrustig. Ze staat op en stampvoet. Gooit haar haar naar achter, begint te ijsberen. Naar me toe. Van me vandaan. Een stukje theater van de bovenste plank. Een moeiteloze greep uit haar overweldigende arsenaal. Ik zou haast geloven dat ze werkelijk op iemand wacht die zijn afspraak niet nakomt. Het wordt tijd dat ik de knoop doorhak. Het moet gedaan zijn met dat gelazer. Eén keer toch moet het er van komen.
Ik hijs me overeind en slenter de andere kant uit. Maar naarmate ik me van haar verwijder, wordt het gevoel dat ik een fout bega, sterker. Ik KAN haar niet achterlaten. Het is toch absurd dat ik het opeens nodig vind elke vrouw uit de weg te gaan en zelfs een simpel, onschuldig gesprek te vermijden.
Halverwege de trappen zit Miguel, een sympathieke, hersenloze Argentijn met paardegebit. De hele dag hangt hij tegen de deurpost van het hotel, kauwgom knagend en aanklampend wie in- en uitgaat.
‘Hola, gringo.’
‘Hola, indiaanse bastaard.’
We geven elkaar, de duimen in elkaar hakend, een hand en ik ga naast hem zitten. Van de kant van het presidentieel paleis klinkt het rollend gesnerp van politiefluitjes. Een meisje van een jaar of zeven met een lief, brutaal smoeltje hurkt bij ons neer. Aan een riem om haar nek draagt ze een houten kist met chocoladerepen en carameltoffees. Miguel koopt een sigaret en laat zich door haar vuur geven.
Opeens voel ik een hand op mijn schouder. Vingertoppen glijden vluchtig door het haar bij mijn oor. Miguel zuigt gulzig aan zijn sigaret. Kijkt om.
‘Olala! Is dat je vriendin? Zou je haar niet aan me voorstellen?’
‘Zou je je niet aan mijn vriend voorstellen?’
Ze loopt om me heen en drukt Miguel de hand. ‘Ik heet Marcela.’
Ik luister naar het gesprek dat zich tussen beiden ontspint. Als ik haar stem hoor, weet ik dat ze ouder is dan zestien, minstens twee- of drieëntwintig. Ze spreekt een prachtig, temperamentvol Spaans met levendige uithalen, ritmische zinnen en een heldere articulatie. Als een geplaagde bokser plaatst Miguel zijn korte, stotende zinnetjes, maar ze komen niet door en hij wordt door haar uit de ring geblazen als een vlieggewicht. Het is een show. Ze geniet ervan mij, terwijl ze met Miguel spreekt, een lesje Spaans voor te toveren en het komt niet in me op haar intelligente, flonkerende monoloog te onderbreken.
Na een half uur staat ze op, daalt een trede af en gaat aan mijn voeten zitten. Ze slaat een arm om mijn benen en kust me.
Zes uur in de ochtend. In het hotel klinken nog geen geluiden. Ik zwaai mijn benen over de bedrand en ga in mijn slip aan het tafeltje met ongelijke poten zitten.
| |
| |
Waarom stemde ik met Marcela's voorstel in om met haar naar het strand te gaan vandaag? Ze spreekt schitterend Spaans, is intelligent en beschikt over een geweldig temperament. Maar ze is niet bepaald wat ik onder een schoonheid versta. Haar voornaamste gebrek? Ze is ouder dan veertien. Ze bezit niet de onrijpe borsten van een jong schoolmeisje, niet de slankheid en het gespierde kontje van een dertienjarige knaap, en haar pubis is, naar ik mag aannemen, niet slechts bedekt met een zacht en maagdelijk waas - een glanzend vachtje van dons -, maar met een harde, borstelige pannenspons. Daar komt bij dat haar gewicht boven de 45 kilo uitgaat, wat het bezwaar met zich meebrengt dat ik haar niet bij haar billen kan optillen en op mijn schouders zetten, met haar buik naar mijn gezicht, om haar zo - een nummer dat ik niet graag mis - staande klaar te likken.
Toch is Marcela mooi. Als de halfnaakte vrouwen die elke dag op de voorpagina van de kranten verschijnen, het ideaal van de Zuidamerikaan vormen, moet ze met haar mollige lichaam en barokke vormen zelfs voor bijzonder aantrekkelijk doorgaan. Misschien moet ik me ook dit keer aan de gewoonten van het land aanpassen en nemen wat het lot me in de schoot werpt. In mijn leven waren meer meisjes met wie ik sliep en gelukkig was zonder dat ze aan mijn criteria voldeden.
Ik ga op een van de kale banken zitten, leg een vel papier op mijn knie, pak een pen en snuif de oude geur van wierook, kalk en stof op. Een tenor heft, ergens hoog in een beuk, een lied aan en getuigt van zijn eenzame liefde voor God. Roept Hem met snijdende uithalen te hulp. Hij is er in geschoold, maar het klinkt toch vrij schrijnend. Uit een deur opzij van het priesterkoor komt een kleine optocht aanzetten, een manke priester die een bokaal torst en een stoet in witte rokken gehulde bedienden. Orgelspel borrelt op, een schril, niet te lokaliseren koortje zet in. Verspreid over de banken staat en knielt een handvol gelovigen.
Ik schrijf een zin op. De temperatuur en kalmte in de Franciscuskerk lenen zich uitstekend voor het maken van notities.
Rechts, net zichtbaar tussen twee pilaren, klimt een door zijn schouders gezakte knecht op een ladder en haalt een stoflap over Franciscus van Palermo, een nikkerzwarte heilige. Oude vrouwtjes steken voor een zij-altaar kaarsen op en knielen neer onder hun zwarte omslagdoeken. Een vrouw met een baby op haar rug kust de vingertoppen van de hand waarmee ze een heiligenbeeld beroerde. Kinderen kijken zwijgend toe.
Marcela schuift naast me in de bank. Ze kijkt naar de lijfeigene op de ladder, hoe die de Maagd onderhanden neemt, met zijn stofdoek. Hoe de jongens en meisjes in Europa met elkaar omgaan, zou ze graag weten. Moet de jongen erg serieus zijn in zijn bedoelingen, wil het meisje zich lichamelijk aan hem bekennen? Ik buig naar haar over om haar truitje op de plaats van haar tepels te kussen, maar ze duwt me weg. Verlangt een antwoord van me. Ik druk een kus op haar buik en verontschuldig me voor mijn erectie. Ze zegt dat het haar niet hindert, want ze gelooft toch niet in God. ‘Eisen de mannen in Europa dat de meisjes met wie ze trouwen, maagd zijn? Ja of nee?’
‘De mannen in Europa trouwen niet. Meisjes die nog maagd zijn, bestaan niet
| |
| |
meer.’ Waarom vraagt ze dit? Wil ze laten doorschemeren dat ze ook nog maagd is? ‘De meisjes in Europa neuken vanaf hun 13de en trouwen, als ze trouwen, niet voor hun 28ste. Ze doen het met iedereen en vinden het heerlijk. Ze vallen erg op oudere mannen.’
Verbaasd vertelt ze dat het in Peru heel anders toegaat. Dat de meisjes in haar land wel verondersteld worden nog maagd te zijn op hun trouwdag. Ze voegt er snel aan toe dat het voor haar niet belangrijk is. Ze piekert er niet over te trouwen. Wil haar onafhankelijkheid bewaren. Bovendien heeft ze dingen voor die met een huwelijk niet te combineren zijn. Een universitaire studie bijvoorbeeld.
Ik denk aan de meisjes met wie ik omging toen ik aan de universiteit studeerde. Ze waren stuk voor stuk lelijk, wraakzuchtig en bekrompen. Of werden het. En elke dag namen ze een graad in wanstaltigheid en afstotelijkheid toe. Tot ze zulke monsters waren dat ik tot elke prijs een ontmoeting uit de weg ging. De collegezalen meed waar ze op me wachtten en noodgedwongen de studie opgaf. Hersenwerk maakt nu eenmaal lelijk. Vooral vrouwen lijden daaronder.
‘Een universitaire studie dus,’ zeg ik. ‘Heel goed.’
Ik vraag nu of ik een borst gedeeltelijk mag ontbloten om er een kus op te drukken. Het mag niet.
‘Tk begrijp het,’ zeg ik. ‘Tk heb groot respect voor meisjes als jij die niet met hun lichaam te koop lopen.’
Het is bijna avond. Naast Marcela kijk ik vanaf een bank uit over de Plaza de Armas, een met een warm, geel licht overgoten plein dat aan drie kanten wordt omsloten door okeren gevels met bruine, houten balkons. Een gietijzeren hek sluit de vierde kant af. Daarachter ligt het regeringspaleis, een plomp, halfrond gebouw in neo-klassieke stijl.
Geüniformeerde schoolmeisjes, tas op de rug, wandelen gearmd voorbij, fotografen slijten hun polaroid kiekjes aan weekhartige toeristen, een politie-auto draait gonzend rondjes om het plein. Als Marcela de rug van mijn hand streelt, buig ik naar haar over om haar oorlelletje tussen mijn lippen te nemen. Ze trekt haar hoofd weg. Ik richt mijn blik onverrichterzake weer op de kakelende schoolmeisjes. Deze scène herhaalt zich een keer of drie. Dan ben ik het beu. Ik neem haar hoofd in een armklem en ruk het naar me toe. Ze gilt het uit en verzet zich zo krachtig dat ik uit vrees last met de politie te krijgen mijn poging opgeef. Nauwelijks heb ik haar losgelaten of ze grijpt mijn hoofd vast en boort haar tong in mijn oor.
Hetzelfde gebeurt als ik haar neus wil kussen. Er volgt een gevecht, maar ze blijkt zo sterk dat ik de poging weer moet opgeven. Meteen zet ze haar tanden in mijn neus en bijt me zo gemeen hard dat ik haar met een kreet van pijn wegstoot.
‘Doe dat nooit weer.’
‘Het spijt me.’ Haar ogen staan schuldbewust en verbijsterd. ‘Het spijt me werkelijk.’ Bezorgd strijkt ze met haar vingertoppen over mijn neus waarin de pijn venijnig nagloeit. ‘Mag ik je kussen?’ Ze kust de gemartelde plek, neemt mijn hand, kneedt die vertederd en kijkt naast me zwijgend uit over het plein.
| |
| |
Vanachter de geopende raampjes van de tot stilstand gebrachte auto kijkt de guardia civil onbewogen toe. De motor gonst luider en langzaam komt het voertuig weer in beweging.
‘Heb ik wallen onder mijn ogen?’
Ik kijk naar haar met violet, hemelsblauw en zilver opgemaakte gezicht. ‘Je ziet er perfect uit.’
‘Ik was al om zes uur op. Slaap nooit meer dan vijf uur per nacht. Meestal minder. Zie je het werkelijk niet aan me?’
‘Nee. Maar misschien zou het toch goed zijn een keer uit te slapen en samen met mij op te staan.’
‘Zou je dat willen?’ Het in bedekte termen gestelde voorstel verrast haar aangenaam. ‘Waar? Wanneer? In Hotel Europa?’
Ik weet dat ze niet graag in Hotel Europa komt omdat haar broer bevriend is met de baliebediende. Om een reden die ik niet ken, houdt ze haar ontmoetingen met mij voor haar familie geheim. ‘Ik zal een andere kamer zoeken.’
Ze knikt. ‘Een hotel in Pisco? Laten we naar Pisco gaan. Vier uur met de bus. Het is er schitterend. Hoelang? Drie dagen? Vijf? Een week?’ Ze wil meteen weg uit Lima. Om op een plek waar niemand haar kent met me alleen te zijn. Het idee windt haar bijzonder op. ‘Wanneer?’
‘Zo gauw je vrij kunt krijgen van je werk.’ Ik ben weliswaar nog altijd platzak, maar verwacht elk ogenblik de cheque.
‘Volgende week dan. Over zes dagen. Wat heerlijk!’
We staan op en lopen in de richting van het hotel. Op de plek waar we uit elkaar gaan, kus ik haar oor en hals. Ze beheerst zich en laat me korte tijd begaan.
‘Jij hebt natuurlijk op elke reis, in elke stad waar je komt, een vriendin. Met hoeveel vrouwen slaap je in je eigen land?’
‘Dat wisselt.’
‘Hoevéél, burro, ezel?’
‘Het is niet mijn gewoonte met een vrouw over andere vrouwen te praten.’
‘Zo? Is dat niet jouw gewoonte...’
Dan gebeurt het. Ze brengt me opnieuw, als een adder zo snel, een aantal gemene beten toe, over mijn hele gezicht en nek. Ik schreeuw het uit van pijn, vloek, probeer me los te rukken. Maar ze heeft me zo stevig beet dat het me niet lukt haar meteen af te schudden.
‘Godvergeten loeder.’
Me met de ene hand betastend, houd ik haar met de andere op afstand.
‘Sodemieter op.’
‘Heb ik je pijn gedaan? Wat spijt me dat. Wat verschrikkelijk van me. Laat me je kussen.’
Haar ontsteltenis en medeleven klinken zo oprecht, dat ik na een korte aarzeling toesta dat ze me nadert. Op de plek waar ze me kust, bijt ze me opnieuw. Bijt me weer over mijn hele gezicht. Maar ze gaat niet zo ruw en gemeen te werk dat ik het niet verdraag. Het is een geraffineerd spel, een ritmische afwisseling van bijten en het wegkussen van de woede die haar beten veroorzaken. Als ze opeens feller
| |
| |
doorbijt, werp ik haar van me af: ‘Je doet me werkelijk pijn. Laat dat verdomme. Wat mankeer je?’
Er volgt een stortvloed van excuses en zelfverwijten, van vurige smeekbeden me te mogen aanraken en liefkozen. Ik weiger beslist en houd haar op afstand.
Het dreigt een koel afscheid te worden en ik zie dat haar dat verdriet doet. Omdat ze zich kalmer gedraagt, sta ik tenslotte maar weer toe dat ze de pijn van de laatste beet wegkust. Ze neemt mijn hoofd tussen haar handen en terwijl ik me voorneem haar een fikse opdoffer te verkopen wanneer ze het waagt nog eens haar tanden in me te zetten, merk ik dat ik tegelijkertijd hoop dat ze me weer pijn zal doen. Haar vreemde gedrag trekt me aan en ik ben benieuwd naar wat ze dit maal voor me in petto heeft. Teleurgesteld, omdat ze het alleen bij een kus houdt, loop ik terug naar het hotel.
Een half uur later dan afgesproken duikt Marcela uit een steegje op. Ze gaat naast me zitten, op de trappen voor de Sint Franciscuskerk, en kust me. Omdat dit de plek is waar ze me voor de eerste keer ontmoette, wil ze alleen hier nog met me afspreken. Het schemert al. De treden zijn nog warm. Miguel-Het-Herkauwend-Konijn ontdekt ons vanaf zijn post aan de hotelingang (schildje met één ster) en voegt zich bij ons. Miguel spreekt het Spaans van een grasmaaier. Hij snijdt alles kaal met zijn messcherpe stem en laat een moes van kapotgebeten klanken achter. Het is slecht voor het gehoor en ik doe dan ook nooit moeite hem te volgen. Daar komt nog bij dat hij zo gruwelijk sympathiek is.
Terwijl Marcela en Miguel met elkaar praten, zit ik wat voor me uit te mijmeren. Ik wil weg uit deze stad. Als het geld er is, verdwijn ik. Ik breng een paar dagen met Marcela in Pisco door en reis dan naar de Amazone om dat artikel over die kaaimannen te schrijven.
Ik kijk van mijn gepeins op en zie van de kant van het presidentieel paleis twee meisjes het plein op wandelen. Ze zwaaien naar me. Ik zwaai terug en ze komen naar me toe. Irma en Sophie. Irma gaat links van me zitten, Sophie rechts. We wisselen wat onbenulligheden uit. Als ze in de gaten krijgen dat die flauwekul niet aan mij besteed is, vallen ze met de deur in huis. Of ik de volgende dag met ze naar het strand van Miraflores ga?
Dat komt rot uit. Ik ben van plan Barranco te verkennen, een ander stadsdeel van Lima aan de kust.
Dat is ook goed. Dan wordt het Barranco.
Ik zou wat graag op hun voorstel ingaan, zeg ik, maar ik heb al gezelschap voor die dag.
Oh... Nou ja, dan spreken we gewoon voor overmorgen, woensdag dus, af.
Ik vertel ze dat ik ook woensdag niet kan omdat ik mijn broer van het vliegtuig moet halen. In werkelijkheid heb ik ook voor die dag met Marcela afgesproken en het zit er niet in dat ik haar op zo korte termijn kan afschudden.
De gezichten van de meisjes betrekken.
‘Kom,’ zegt Irma, een meisje met rossig haar en een getekend gezicht. ‘Laten we
| |
| |
verder geen energie aan hem verspillen. Hij heeft al een vriendin.’
‘Nee, deze vent interesseert me. Ik wil hem hebben.’ Sophie kijkt me recht in de ogen en glimlacht, koud en zelfverzekerd. Ze legt een hand op mijn knie. ‘Je hebt ongetwijfeld veel vrouwen gehad. Dat zie ik aan je ogen. Maar met mij zal het anders zijn. Mij zul je niet vergeten. Zorg ervoor dat je me krijgt.’
Ik beloof dat ik een afspraak met ze maak zodra ik ze weer op het plein tegenkom. (Omdat Marcela misschien met een half oor meeluistert, moet ik voorzichtig zijn.) Sophie vraagt in welk hotel ik logeer. ‘Hotel Europa.’ Ik geef haar ook het nummer van mijn kamer.
Ook als ze verdwenen zijn, blijf ik aan ze denken. Het rossige meisje, Irma, heeft een goed lijf, maar ik vind haar te oud. Sophie daarentegen, met haar perfekte figuur, diepzwart, glanzend haar en wrede ogen in een vlak, scherp gesneden gezicht, heeft diepe indruk op me gemaakt. Ik schat haar niet ouder dan twee- of drieëntwintig.
Ik ben, merk ik, totaal in de war en overweeg wanhopig of ik tussendoor geen dag voor hen, dat wil zeggen voor Sophie, kan vrijmaken. Ze is iets bijzonders. De favoriete hoer in een vijfsterren bordeel. Een geraffineerde bed-ekster. Het is absoluut nodig dat ik deze superfuckster het bed in loods en haar een toontje lager laat zingen.
Om van mijn verwarring te bekomen en mijn gevoelens voor Marcela niet door allerlei opwindende fantasieën te laten bederven, dring ik er op aan samen de stad in te lopen en een stevige pint te pakken. Ik heb haar stem en hartstocht, haar tong en kreten nodig, om die andere meiden van me af te kunnen zetten.
Via een deurtje in een metalen rolluik stappen we even later een kaal, hel verlicht restaurant binnen. Ik drink in korte tijd zoveel dat Marcela me voor een zuiplap begint uit te schelden. Ze heeft niet door dat ik snel moet doorwerken omdat het restaurant binnen een half uur sluit.
‘Wat had je met die hoeren te bespreken?’
‘Hoeren?’
‘Wat moesten die meiden van je, daar op de Plaza?’
‘Oh die. Niet de moeite. Ze wilden, geloof ik, met me naar het strand.’
‘En? Heb je met ze afgesproken?’
‘Natuurlijk niet. Ik ga met jou.’
Ik was mezelf nog steeds niet meester en Marcela voelde de opwinding die Sophie en Irma in me veroorzaakt hadden.
‘Zou je niet liever met hen gaan? Lekker fuckie-fuckie in het hete zand. Bevielen ze je soms niet?’
‘Hallo zeg!’
‘Die sierrana, dat meisje uit de bergen, interesseerde je nogal, is het niet?’
‘Was dat een sierrana?’
‘Ja, idioot. Een chola, een bedelares, een plattelandshoer. Zou je iets met haar willen hebben?’
‘Als je het even voor me zou kunnen regelen... Marcela, luister. Ik heb iets met jou. Dat is genoeg. Laten we er niet meer over praten.’
| |
| |
Ik schenk mijn fles bier leeg en steek hem in de hoogte om aan te geven dat er een nieuwe moet komen.
‘Maar je vindt haar mooi. Mooier dan mij. Beken het maar!’ Ze knijpt me in mijn nek en armen, precies op die plekken waar ik door de zon verbrand ben. ‘Beken dat je haar aantrekkelijker vond dan mij.’
‘Houd alsjeblieft op met die onzin. Je ziet spoken.’
De kelner pakt de asbak van tafel en zegt dat hij gaat sluiten. Ik krijg geen bier meer. We staan op en wringen ons door het metalen deurtje naar buiten. Daar, voor ik er op verdacht ben, bijt ze me in mijn nek. Drie, vier snelle beten van een boosaardig roofdier. Vloekend ruk ik me los, zin op onmiddellijke wraak. Ik laat me godverdomme niet nog eens bijten door dat smerige kreng. Dit is absoluut de laatste keer geweest. Ik mep haar bont en blauw, het loeder. Is ze nou helemaal van de ratten besnuffeld!
Woest zwijgend stap ik naast haar voort. Ze pakt mijn arm en drukt haar mond tegen mijn schouder. Ze trekt mijn schouder naar beneden als wil ze me iets in het oor fluisteren en voor ik het goed besef, heb ik een snelle, pijnlijke beet in mijn nek te pakken.
De slet! Nou gaat ze te ver.
Maar in plaats van terug te bijten, stoot ik haar van me af en verbied haar, op een nogal slappe en laffe manier, me nog eens aan te raken. Ze excuseert zich natuurlijk weer hartstochtelijk en ontdaan. Absoluut talentrijk. Belooft niet meer te bijten. ‘Nunca! Nooit!’
Ik houd haar op afstand. Weiger in te gaan op haar smeekbede de pijn te mogen wegkussen. Als ik er niks aan doe, bijt ze nog eens mijn halsslagader door. Dit is ziekelijk.
Ik vraag haar waaróm ze me bijt?
‘Porque me gusta mucho. Omdat ik het zo heerlijk vind.’
‘Okee,’ zeg ik. ‘Als je het echt niet laten kunt: mordeme gentil, bijt me dan zachtjes, no asi duro. Niet zo hard.’
‘Ik bijt helemaal niet meer. Ik zweer het je. Laat me je nu kussen.’
Ze bijt niet, maar kan het als we tien minuten later uit elkaar gaan, toch niet laten even met haar tanden langs mijn nek te strijken.
Ik pak het laatste in mijn rugzak, geef een glazen kistje met reuzenkevers dat ik op straat kocht bij de hoteladministratie in bewaring en loop het Sint Franciscusplein op. Daar zit ze, in het zijde-achtige, getemperde licht van Lima, mijn verrukkelijke Venus, mijn eigen Spaanse furie. Zelden trad ik het Leven met zoveel overgave tegemoet als nu.
Marcela's bagage bestaat uit een gebutst koffertje en twee base-ballpetten, waarvan een voor mij. Met afgewende blik steekt ze me ook een van haar zus Linda geleend biljet van 100 intis (16 gulden) toe, haar bijdrage aan de reis naar Pisco. Ik zeg haar het geld te houden en overhandig een geparfumeerd beursje met 300 intis. Ik wil haar regelmatig kleine bedragen schenken om haar in staat te stellen
| |
| |
haar eigen uitgaven te doen. Maar ze weigert het geld. Vraagt me alleen het beursje te mogen houden.
Drie kwartier lang zeul ik met mijn reistas en mijn rugzak vol boeken door snikheet Lima. Om geld voor Pisco uit te sparen, neem ik geen taxi. Marcela draagt het koffertje met foto-apparatuur. Ik heb het om beroving tegen te gaan met een ketting aan haar pols vastgelegd. We komen bij Parque Universitario waar aan tafels over de hele lengte van de straat honderden mensen staan te schaken, duiken vervolgens een volkswijk in van houten huizen en stoffige, kapotte straten en bereiken tenslotte een totaal uitgewoonde, twintig keer vertimmerde bus. Ik let er op dat mijn rugzak stevig op het dak wordt vastgebonden en sla, terwijl Marcela op de bagage past, fruit en limonade voor onderweg in.
Een uur later stuift de bus over de Carretera Pan Americana, de als een elastiek uitgerekte asfaltstrook van Colombia tot Vuurland. Duizenden kilometers asfalt die zich tussen het Andesgebergte en de kust van het noorden van het continent naar het uiterste zuiden uitstrekken. Marcela slaapt. Haar hoofd ligt op mijn buik, haar zonnebril staat scheef op haar neus. Ze heeft de afgelopen nacht nauwelijks haar bed gezien. Ik streel het haar bij haar slapen en kijk door het raam naar buiten. De weg slingert zich door een vlakte vol kale heuvels en gerimpelde zandverstuivingen, voorbij bloeiende katoenvelden, de werkterreinen van de zevers van zand, een groep lemen hutten en een andijvieveldje met een hek ervoor waaraan een mistroostig balkende ezel staat vastgebonden. In een blauw waas tekenen zich de contouren af van de Cordilleras, de bergketens van de Andes. Als de bus vier uur later Pisco binnenrijdt, wek ik Marcela. Ze is meteen klaarwakker. ‘Luister,’ zegt ze, en ze pakt me stevig bij mijn lokken vast: ‘Probeer het niet te begrijpen. Ik leg het later uit. Van nu af heet ik niet Marcela meer, maar Pocha, Pocha Rodriguez Salema. En ik bezit de Braziliaanse nationaliteit. Pocha Rodriguez: kun je dat onthouden? Je zult zien dat je er aan went.’
‘Het is goed,’ zeg ik. ‘Mij maakt het niet uit.’
We nemen een kamer in Hotel Comercial waar Marcela zich onder haar valse naam inschrijft. Ik overweeg een ogenblik hetzelfde te doen, maar heb er geen reden voor. We spoelen onder de douche het zweet van de reis af en wandelen de stad in. ‘Eigenlijk vóel ik me ook meer een Braziliaanse,’ zegt Pocha, of Marcela, of hoe ze heten mag. ‘Braziliaanse meisjes zijn vrijer en avontuurlijker. Niet zo braaf en fantasieloos als de Peruaanse. Mijn vader is Braziliaan.’
Bij een kerk waarvan de deur aanstaat, maakt ze zich los uit mijn arm en loopt naar binnen. Ze opent een deur die uitkomt op het portaal en klimt langs een wenteltrap omhoog, de toren in. Ik volg haar in een rustiger tempo en als ik boven aan de laatste trap kom, kan ik haar nergens vinden. Vooruit, waarom dit spelletje niet meegespeeld? Als ze dat nu leuk vindt. Haar naam roepend dwaal ik door de toren. Op weg naar beneden passeer ik een smalle, lage deur en als ik die openduw, zie ik Marcela over een kroonlijst om de hoek van de toren verdwijnen. Ze is dus echt gek. Ik pieker er niet over haar na te gaan. Dit is krankzinnig. Hoewel, zo'n waagstuk is het nu ook weer niet, bij nader inzien. De lijst is zeker twintig centimeter breed en als ik voetje voor voetje verder schuifel, me stijf tegen de
| |
| |
muur drukkend, moet het te doen zijn.
Ik wring me door het deurtje en schuif over de richel naar de hoek waar Marcela verdween. Onder me over het trottoir loopt een groep giechelende vrouwen voorbij. Iets verder, bij een kruispunt, gloeien remlichten op en slaan auto's naar links en rechts af. Voorzichtig stap ik om de hoek en ben opeens vlakbij Marcela. Ze glimlacht - die mooie, sterke tanden! die grote, glinsterende ogen! - en geeft me een teken dichterbij te komen. Als ik naast haar sta, strijkt ze over mijn gulp. Ze trekt het T-shirt uit mijn broek en gaat er met haar hand onder. Aan de overkant van de weg die langs de kerk loopt, ligt het plaatselijke voetbalstadion. De grasmat wordt door schijnwerpers verlicht, er is net een wedstrijd aan de gang. ‘Pof. Pofpof.’ De doffe trappen tegen de bal weergalmen tegen de tribunes. Het is bijna donker. Pocha rekt haar nek en kust me. ‘Zou het niet schitterend zijn om het hier te DOEN?’
‘Te doen? Wat? Hier? Je bent gek.’
‘Laten we het proberen. Alsjeblieft! Het lijkt me zo SPANNEND.’ Marcela drukt zich op de richel nog dichter tegen me aan. ‘Dit is wat ik altijd al gewild heb. Sta stil. Ik zal zeggen hoe het moet gebeuren.’
Dit staan is, merk ik al gauw, veel vermoeiender dan het schuifelen over de rand. Er trekken pijnscheuten door mijn kuiten, mijn spieren trillen en ik ben opeens kletsnat van het angstzweet. Stijf van schrik laat ik Marcela begaan. Met haar linkerhand maakt ze de knoop van mijn broeksband los. De ritssluiting van mijn gulp trok ze al eerder open, zodat mijn broek tot op mijn schoenen afzakt. Ik hoop dat het niet te lang duurt. Anders houd ik het niet vol.
‘Kun je om me heen komen staan en hem er in duwen? Voorzichtig, ik wil niet dat je valt.’
Ik heb er de kracht niet voor. En zeker niet de moed. Het is onbegrijpelijk dat ik nog niet door mijn knieën ben gezakt en als een zoutzak naar beneden gestort. ‘Houd op, Marcela, Pocha. Dit is bezopen. Dit kan gewoon niet.’
‘Gaspar, alsjeblieft! Ik wil het zo één keer met je doen. Eén keer. Je zult zien dat het lukt. We moeten het proberen. Ga verder nu.’
Om haar heen gaan staan? En waar wil ze dat ik me aan vasthoud?
Opeens heb ik er genoeg van. Dat ze maar barst. Dit is pure zelfmoord. Ik duw haar weg en schuifel uiterst behoedzaam met mijn broek op mijn enkels over de richel terug. ‘Pof. Pofpof.’ Hoe is het mogelijk dat niemand op het idee komt naar de met lampen verlichte toren omhoog te kijken?
Het duurt een half uur voor Marcela uit het portaal naar buiten komt. Ik sterf van de honger en we gaan op zoek naar een restaurant. Ik weet niet of ik me laf heb gedragen, daarboven, gelukkig komt ze er niet op terug. Tegen het trottoir staat een 1000 cc Kawasaki geparkeerd. Marcela loopt er omheen, streelt met haar vingertoppen de glanzende remschijven van het voorwiel, kust de gestroomlijnde benzinetank. ‘Ik HOUD van motors.’
We vinden een sjiek visrestaurant. De goedkoopste visschotel van de menukaart bestel ik. Marcela maakt het nog gortiger. Die bestelt helemaal niks. ‘Ik mag je niet op kosten jagen. Ook zonder eten zal ik geweldig van ons verblijf hier
| |
| |
genieten. Eén maaltijd per dag: meer kan ik niet van je verlangen. Meer accepteer ik niet.’ Pas als ik me kwaad maak en dreig haar op de eerste bus terug naar Lima te zetten, bestelt ze iets. Een salade. Een bijgerecht.
Als we gegeten hebben, kopen we in een cantina een paar flessen wijn. Ik stel Marcela voor dat we er een opentrekken en die rustig op een bank op de Plaza de Armas opdrinken. Ze wil er niet van horen en sleurt me onmiddellijk mee naar het hotel. We kleden ons uit en nemen een koude douche. Het water stroomt als vloeibaar zilver over haar schouders en druppels schitteren in haar zwarte haar. Voor de eerste keer zie ik haar naakt terwijl haar borsten glanzen en een sproeiregen haar omhult. Na nog een sigaretje gaan we aan de slag. Twee uur werken we als paarden en liggen daarna kletsnat en uitgeput, als de slachtoffers van een watersnoodramp, op het onderlaken. Terwijl ik haar kus en streel, komt geleidelijk haar adem tot rust en valt ze in slaap. Voordat ik me naast haar uitstrek en ook probeer te slapen, neem ik uitgebreid de tijd haar te bekijken en met haar te spelen.
Na een uur word ik wakker doordat Marcela bezig is me op te geilen. Ik ga weer in haar, maar nu verloopt alles een stuk waardiger en kalmer. Onze opgekropte geilheid vond de eerste uren bijna gewelddadig een uitweg, we wijden ons nu aan het verfijndere liefdesspel en komen tegelijk klaar, wat een lekkere ervaring is. Onder de douche lik ik het zweet van haar borsten. Ik zet de kraan aan en was haar zorgvuldig, vanaf de enkels tot het gezicht. Ze ondergaat de reiniging met een verheerlijkt gezicht en gesloten ogen, haar dorst lessend door af en toe een slok te nemen van het water dat in een beekje langs mijn nek en rug vloeit. Daarna droog ik haar, in omgekeerde richting werkend, van het hoofd naar de voeten. Met een ontkurkte fles wijn stappen we terug in bed en nemen om de beurt een slok. Mijn walkman die een speakertje aan de rugzijde heeft, speelt een nummer van Randy Newman: ‘Don't try and run away from me, little girl. Wherever you go I'll find you.’
|
|