| |
| |
| |
Impressies uit Bombay
inez van dullemen
Gateway of India. De grote poort aan de haven staat er nog, in het luchtledige, op de plek waar eens de immigranten aankwamen, vanuit Engeland, via de Arabische Golf. In de baai van Bombay, die ooit door de Portugezen: Boha Bahïa, mooie baai, werd gedoopt, is de zee nu bruin, vol oliedrijfsels, groene ondefinieerbare braaksels; de lucht spiegelt nog een beetje blauw. Vier eenzame palmen. Ook het zand is bruin, nee, niemand baadt hier. De schepen, olietankers en bulkcarriers zitten op de horizont, als een school walvissen vastgelopen in ondiep water, enkel nog roestige hulken - India staat er op een vrachtvaarder - verlaten, bestemd voor de sloop, maar andere nog wuivend met vlaggetjes, zoals ook het zilvergrijze passagiersschip Odessa dat een cruise rond de wereld maakt.
Boten in nevels van verte en vervuiling, fatamorgana's, voorbijgangers uit andere werelden.
In de vroege ochtend golft een moesson van mensen door de aankomsthal van Victoria Station naar de uitgangen. Iedere twee minuten loopt er bij elk perron een trein binnen, want vijf miljoen passagiers moeten dagelijks uit de suburbs worden aangevoerd. Er is een airconditioned class en daarin is alles heel proper, maar de tweede klas wagons vervoeren vier keer zoveel reizigers per compartiment. Veel stoomtreinen hebben nog antieke zwarte pijpen. Als in een sciencefictionfilm glijden de traag binnenlopende treinen onophoudelijk langs de perrons om een stroom van Indiërs uit te braken, allen op weg naar werk, of op jacht naar werk. Bombay is de hardste stad van India, een handelsstad. Iedereen is bezig geld te verdienen.
Bij de dhobi, de wasplaats, staan hele legers wasmannen de was te slaan. Alles vermenigvuldigt zich tot massale groepen in deze stad, tot een massaliteit die verbijstert: het individu is teruggebracht tot onderdeel van een mierenkolonie - of is dat maar schijn? Aan uitgespannen waslijnen hangen kleren te drogen. Iedere wasman heeft zijn eigen klandizie en vraagt vijfenveertig rupees per honderd stuks kleren, zeventig rupees aan beter gesitueerden. Er wordt ook voor kolonies van krotten gewassen. Feitelijk kun je beter van ranselen spreken zo verwoed slaan de wasmannen er op los. De kleren door de handwringer halen is vrouwenwerk, en zon en wind zijn handlangers bij het laatste droogproces.
Misschien bestaat er geen stad ter wereld waar dood en leven zo broederlijk naast elkaar bestaan en zo fataal op elkaar zijn geworpen, waar zoveel godsdiensten,
| |
| |
sekten en religieuze orden hun eigen doods- en levensbedrijvigheid uitoefenen - en dat alles verbonden met Karma, de eeuwige cyclus van tintelende energie, verbonden ook met noodlot, levensovertuiging of simpelweg: verdienste, bron van inkomsten.
Opeens hebben wij het slagaderlijke verkeer achter ons gelaten en volgen een kronkelige weg naar boven, die naar de Torens van Stilte leidt waar de Parsi's hun doden brengen. Een witte auto met tralies beveiligd en een rood kruis erop passeert ons, boosaardige mannengezichten kijken uit de raampjes. De weg eindigt bij een poort. Hoog boven ons cirkelen gieren, en achter een groenig bos is vaag de omtrek van één van de Torens te zien. De rondcirkelende gieren en de verborgenheid geven iets sinisters aan deze plek; hier is het sacrale domein waar de Parsi's volgens oeroude begrafenisriten hun doden op roosters boven droge putten leggen als aas voor de roofvogels. De vogels pikken de botten kaal, waarna deze door het rooster naar beneden vallen om vervolgens door chemicaliën te worden verpulverd en tenslotte weggespoeld naar zee. Want hun religie schrijft voor dat de geheiligde elementen: vuur, water, lucht en aarde niet door dat wat dood is verontreinigd mag worden en daarom offreren zij hun doden aan de aasgieren. Niemand, zelfs niet de naaste familie, mag dit proces aanschouwen. Voor de diverse categorieën onder de doden zijn er zes verschillende putten, zoals voor hen die aan kanker zijn bezweken of die de hand aan zichzelf hebben geslagen.
Zodra de bewakers van de Torens ons gewaar worden, komen zij naar buiten stormen, woedend schreeuwend dat dit verboden terrein is, ze bedreigen onze chauffeur en maken zelfs aanstalten hem uit de auto te sleuren. Als een haas start deze de motor en rijdt weg met gierende banden.
Zoveel religies zoveel methoden ook om je van de doden te ontdoen. Aan de kust langs de baai vind je verzamelplaatsen waar Hindoe's, Moslims en Christenen hun doden kunnen brengen.
Ik had in Delhi en in Varanasi aan de Ganges al eerder lijkverbrandingen gezien, maar in deze overvolle stad is het meer lopende band werk. De Hindoe verbrandingsplaats biedt 24 uur service. Onder een afdak smeulen de brandstapels op een rij. Niet zoals in Delhi zie ik doden op de schouders van zingende mannen plechtig naar de plaats van hun laatste bestemming gedragen worden, hier brengen de mensen hun vrachtje per tonga - paard en wagen -, achterin een taxi of zelfs op de fiets. Iedere familie krijgt zo snel mogelijk een vrijgekomen plaats toegewezen. Maar eerst moet de dode gewogen worden op een weegschaal zo groot als de heksenweegschaal in Oudewater, want het gewicht bepaalt de hoeveelheid benodigd hout. De lijken, onder hun witte of rode doeken (rood is de kleur van de vrouw), zien er onwaarschijnlijk plat uit; hun botten moeten zo licht zijn als die van vogels, want de weegschaal slaat niet ver door.
Onder een golfplaten afdak liggen stapels geselecteerd hout: sandelhout voor welgestelden, dat bij verbranding zoet geurt (hout waarmee ook Mahatma Gandhi gecremeerd werd), en neemhout voor de armen. Een dikbebrilde Hindoe, gekleed
| |
| |
in Nehru-dracht met die nauwe witte beenbedekking, halflange jas en een schuitvormig mutsje op het hoofd, werpt zich op als onze gids (- is hij opzichter in dit crematorium?) Hij wijst ons hoe er voor de verbranding kruiden in de mond van een dode worden gedaan en hoe zijn hoofd op twee houtblokken wordt gelegd. Een priester met lange strengen samengekoekt haar geeft aanwijzingen, maar het is de oudste zoon die het ritueel ten uitvoer moet brengen, want anders zal de afgestorvene niet naar de hemel kunnen opstijgen (vandaar de noodzaak een manlijke nazaat te verwekken). Als de brandstapel is opgebouwd loopt de oudste zoon met een brandende toorts drie keer in de rondte om vervolgens het hout aan te steken; kamfer, mangobladeren en ghee helpen het vuur een aangename geur te geven. Overal is het geknister van vlammen hoorbaar en gemompel van stemmen die de ‘veda's’ prevelen, de hymnen voor de doden: ‘mijn ogen keren terug naar de zon, mijn adem keert terug naar de lucht, mijn lichaam keert terug naar de aarde, maar gedenk de daad, gedenk de daad, gedenk de daad ...’ In een nog smeulend asbed zie ik een schedel, kuis en wit, met de kin een beetje naar beneden, alsof hij kijkt naar waar zijn lichaam is gebleven.
Het is allemaal self-service. En haast is er ook, want de nieuwe vrachtjes staan al te wachten op hun bamboe draagbaars. De brandstapel is nog niet uitgebrand of er komt al een knecht met dikke rubberen tuinslang om de nog hete as met water nat te spuiten en af te koelen. Een oude man in een vuile dhoti schept met trillende handen wat van de zwarte smurrie in een potje, want het is de droom van iedere Hindoe dat zijn as ooit naar de heilige Ganges zal worden gebracht zodat hij bevrijd zal worden van de eeuwige cyclus van reïncarnatie.
Onze gids neemt ons mee naar de tuin achter het crematorium, waar de kinderen begraven liggen. Kleine kinderen worden niet verbrand - vanwege de kosten van het brandhout - maar worden bij voorkeur aan een rivier toevertrouwd. Is er echter geen rivier voor handen, dan worden ze tijdelijk begraven. Kleine terpjes tekenen zich af boven de grond, er ligt een schedeltje, broos als een uit het nest gevallen eierschaal. En dit alles onder de lommer van de heilige Banyanboom, de boom waaronder Boeddha zat te mediteren; zijn stronk is aan de voet kleurig beschilderd en met bloesemblaadjes bestrooid, en tussen zijn wortels flonkert een briljant rode steen: een miniatuur altaartje met goden zo klein als mijn duim en gemaakt van klei en zilverpapier. Onverhoeds strekt zich een mismaakte hand naar mij uit. Vanachter de Banyanboom is een lepralijder tevoorschijn gekomen - ‘My friend ...’ introduceert de gids glimlachend, en of wij misschien een schenking willen doen aan dit heilige verbrandingsoord. De lepralijder laat een schoolschriftje zien waarin in kinderlijke kolommetjes giften van gelovigen staan opgetekend. Weifelend kijken wij naar de cijfertjes en handtekeningen die een merkwaardige gelijkenis met elkaar vertonen.
Ooit moet er hier aan de Charni-road een Anglicaanse begraafplaats hebben gestaan, maar die is na de Onafhankelijkheid omgespit om plaats te maken voor nieuwbouw. Wel bestaat nog de zevenhonderd jaar oude Moslimbegraafplaats: een miniatuurstad waarvan de zerken dicht opeenstaan vanwege grondgebrek. Op
| |
| |
schalen worden bloemen aangedragen: rozen en lelies, die met draden aaneengeregen een netwerk vormen die een hele grafzerk moet bedekken. De lelie is symbool van eenvoud, de roos van de liefde.
Bombay is de stad van de ontmoetingen. Ditmaal duikt er een ééneiige Moslim tweeling op, een soort Jansen en Jansens uit Kuifje, maar dan met lange neuzen en witte geborduurde kalotjes op het hoofd. Zij betonen zich zeer verheugd ons te ontmoeten en praten honderduit in lijzig engels, terwijl zij het bloemennet over het graf van hun vader spannen. Zij toveren een gelig visitekaartje tevoorschijn: ‘We are shipmerchants ...’ Verkoop van bootlak, tuigage, masthout, lees ik. Salehbhoy en Tyebbhoy heten de Indiase Jansen en Jansens. Hun oogjes flonkeren, hun monden bewegen simultaan; ze willen de diskussie met ons voortzetten, zeggen ze, ze willen een correspondentie met ons beginnen. ‘In welk hotel verblijft u?’ vraagt Salehbhoy, ‘welke kamer?’ Gouden vulpennen en adresboekjes komen tevoorschijn. ‘Hebt u telefoon?’ vraagt Tyebbhoy, ‘een telexnummer?’ Vervolgens bieden zij ons uit een zilveren flacon een slok van een of ander duister vocht aan. ‘Betelsap...’ Salehbhoy lacht hinnikend. ‘Goed voor de vermenigvuldiging.’
De binnenstad staat vol Victoriaanse huizen, in vervaald blauw geschilderd of geornamenteerd met zware pilasters als olifantspoten. Oorspronkelijk gebouwd voor Britten met hun gezinnen en personeelsleden, zijn ze nu bewoond door honderden Indiërs tegelijk. Uit elke gevel staren gezichten naar buiten, in de kapotte ramen hangen lappen tegen zon of stof, op half vergane veranda's groeien soepkruiden, zitten babies en waaien kleren te drogen. De aristocraten onder de huizen, ook die van Indiase snit, zijn tot de bedelstaf vervallen, de verf op de luiken lijkt op de schubben van dode vissen. Ieder jaar storten er zo'n honderd van in elkaar omdat ze niet onderhouden worden.
Een stad als het kadaver van een leeuw, een aangevreten Victoriaanse leeuw, vol maden, krioelend uit alle kieren, alle oogkassen, verderf, pus uitzwetend. Maar het karkas staat nog overeind. En overal zijn er de winkeltjes en kraampjes van neringdoenden, in sousterrains, in deuropeningen, kelderopeningen, overal wordt iets verhandeld, gefabriceerd, gerepareerd, overal worden de oeroude ambachten uitgeoefend: persen van zilver, fabriceren van goudblad, overal zie je vuurtjes van smeedwerk, koperwerk, sieraden, grotere vuurtjes ook voor het poffen van aardappelen, er worden manden gerepareerd of opnieuw gevlochten, op zwarte lappen liggen op de trottoirs vruchten uitgestald. Een Hindoe mangelt suikerriet, het sperma-achtige witte sap druipt langs de zwarte raderen van zijn apparaat. Tien rupees voor een glas suikkerrietsap. Alle kleuren zijn verbruind door stof en roest, maar daartussen lichten flonkerend de kleurige sari's van de vrouwen op. Een bioscoop geeft een Dracula Morning Show tenbeste. Mannen zwermen daar naar binnen. Alléén mannen. Een jongetje zit bij de ingang op een berg mango's, met zijn piemel bloot. Bijna trap ik op een baby die alleen op het trottoir is achtergebleven, een bult onder een lap schijnt ook iets levends te zijn.
Bombay is de rijkste stad van India. Hollywoodachtige bungalows liggen te glan- | |
| |
zen in de buitenwijken, hoogbouw voor welgestelden markeert het overgangsgebied, maar het oude Bombay is voor de arme man die zelfs de kleinste ruimte weet te benutten, die een barbierszaak kan beginnen in een kast, die onder een kar kan slapen, tegen een muur onder een lap de liefde kan bedrijven. Ik verbaas me er over hoe klein een mens zich kan maken, sommige van deze Indiërs lijken op die beroemde stuntman die zich kon opvouwen in een onmogelijk klein glazen kastje. Het oude Bombay is ook de stad van de slapers: ze slapen op een krant tegen de pui van een huis, ze slapen op de trappen van tempels en moskeeën, in steegjes zie je naakte mannen liggen op bedden van gevlochten touw - ze slapen midden op de dag, als doden. En altijd ruik je die weeë stank van bederf. Toen wij bij onze aankomst van het vliegveld kwamen, schreef ik die stank aan rotte vis toe. Maar het is de geur van de mens. Pisgeur vermengd met vruchtenaroma, stank van zweet en kadavers, vermengd met wierookgeur.
Ik rijd in een oude rode Engelse dubbeldeksbus hoog boven de menigte door de ingewanden van de stad. Lange tweewielige karren vol balen worden door mannen voortgezeuld. FREE FAMILY PLANNING, ABORTION FREE staat er op een smerige deur geschilderd. Hindoe religie, door Indira Gandhi aangemoedigd, vindt géén kind beter dan een kind dat moet lijden. Maar de Moslims zijn fel tegen geboortebeperking gekant waardoor de Moslim-bevolking sterk in aantal toeneemt, hetgeen weer een cyclus van fatale spanningen teweegbrengt tussen beide bevolkingsgroepen.
Onder een viadukt bivakkeren ook weer mensen, een lap plastic op stokjes is tegen een muur gekleefd, zoals de houtwesp zijn huisje maakt; in een ingang van een urinoir ook weer slapers, dagslapers, eeuwige slapers. Stellages van bamboestokken rond op instorten staande huizen. Van Great Punjab Hotel zijn de ramen dichtgespijkerd, voor een Swastika Shop zit een langgebaarde goeroe: Goeroe Vihar, vermeldt een bordje aan zijn voet. Affiches kleven tegen de gevels of op schuttingen rond zwartige vergane paleisjes die eens de glorie van de Britten waren: THE ONE-TOUCH SOAP, met meer dan levensgrote blanke schone, CINDERELLA SHOP, namen overgewaaid uit de westerse wereld. Een heilige koe met Chinese ogen, dichtgeëtterd door de zweren, knabbelt wat groenvoer van een kraampje, een beroet bord bij een markt waarschuwt: NOTICE, URINATING STRICTLY PROHIBITED, op straffe van een boete van 100 rupees. Maar wie controleert dat? Politie-agenten blinken uit door afwezigheid, de stad gaat als een poliepachtig gewas haar eigen gang. Hoog boven dit alles uit, op de nok van een dak danst Shiwa, de kosmische danser, spelend op zijn fluit. En overal in tempelschrijnen ligt zijn rijdier Nandi, de stier, geduldig op zijn knieën, met tegenover zich de eeuwige Lingam, phalluyssymbool van Shiwa, symbool van oneindige voorttelingskracht - daaruit, mijmer ik, is deze mensenbrij voortgekomen.
De afdruk van God's voetzool is nog achtergebleven in de marmeren vloer van het godshuis van de Jaina's. Wanneer je die aanraakt geef je je ego op, zeggen de
| |
| |
Jaina's, en word je nederig. Graatmagere kaalgeschoren nonnen komen de tempel binnen met een witte doek voor hun mond gebonden. Aangezien Jaina's niets wat leeft mogen doden, moeten zij vermijden ook maar het minuscuulste vliegje in te ademen. Zij zijn streng vegetarisch, mogen ook geen aardappels of wortels nuttigen omdat dit ten koste gaat van het leven van de plant. Ze consumeren voornamelijk bladgroen en vruchten. Aan de muur in het atrium van de tempel hangt het portret van een vermaarde goeroe die dit principe zo konsekwent doorvoerde dat hij zich op een kussen door de stad liet dragen teneinde niets levends te vertrappen, terwijl hij gelijktijdig zijn lichaam aanbood als voedsel voor luizen, vlooien en wantsen.
Vrouwen zitten in twee rijen op de grond tegenover elkaar en kneden vormen van rijst of leggen zaadjes in geometrische vormen, tussen hen in: een immens dikke albino vrouw als een groot oneigelijk wit rund tussen de kleine donkere gestalten.
In de wijken van de beter gesitueerden is de kleding moderner, het tempo hoger, zijn er meer auto's, maar ook meer ongure types, ongelooflijk onbeschofte taxichauffeurs met monden vol rotte tanden, brutaal en stompzinnig naar je lachend of geen stom woord zeggend. Iedereen probeert iedereen op te lichten. Het is een ratrace in een rattenwereld. Zelfs in de onmiddellijke nabijheid van het meest luxueuse hotel liggen de ‘pavementdwellers’, de daklozen op het trottoir. Bombay lijkt een stad waar een verschrikkelijke invasie heeft plaats gevonden van mensen die de taal niet spreken, die niet kunnen of willen communiceren of die psychisch voorbij zijn aan de wil tot communiceren.
De ‘Hanging Gardens’ op Malabar Hill zijn gebouwd boven een immens waterreservoir waarin al het drinkwater voor de stad bewaard wordt. Het moessonwater wordt opgevangen in grote kunstmatige meren en vervolgens in het reservoir gepompt en gezuiverd. In vroeger dagen was dit een soort grote open vijver, maar niet ver hier vandaan staan de Torens van Stilte en de gieren lieten stukken mensenvlees in het waterreservoir vallen, daarom heeft men het dichtgemaakt en er een park bovenop geplant.
Op een dag wandelen we 's ochtends over de boulevard langs Chowpati strand en plotseling blijkt ons dat de stad is ingenomen door rode, purperen en bougainvile-kleurige wezens. Rood of paars snellen deze voorbij op scooters, amalgaam-kleurig of papagaai-groen, een moeder in een rickshaw - baby tegen de borst geprangd - is als bij een Afrikaans ritueel met witte ornamenten beschilderd, op het strand galoppeert in onstuimige vaart een grijsaard voorbij, kleurrijk als een kolibri. Het is alsof kleurig stuifmeel uit de hemel is neergedaald om de hele stad te hullen in een tropische weelde van kleuren.
Dit is ‘Holi’, het festival dat het begin van de lente inluidt, tevens een symbool van de overwinning van goed over kwaad.
Ik ga op weg naar de tempel Mahalakshi aan zee, want op deze weg wordt ook Lakshmi, godin van geluk en welvaart, vereerd. De legende wil dat het beeld van de godin uit zee kwam aandrijven en daarom staat haar tempel dicht aan het water
| |
| |
op de plek waar zij aanspoelde.
Als rivieren die in twee tegengestelde richtingen stromen bewegen de bedevaartgangers zich van en naar zee in een ongeorganiseerde eindeloze processie. Mannen lopen hand in hand, er klinkt gelach, er is verbroedering; straatverkopers hebben piramidetjes van gekleurde poeder voor zich op straat in tinten van saffraan, vermiljoen, oranje of schelroze. Honderden gepaarde sandalen liggen op de tempeltreden, ditmaal zonder bewaker erbij; ook ik ga blootsvoets de tempel binnen. Twee priesters flankeren aan weerszijden Godin Lakshmi, en een van hen klieft met een vlijmscherp mes kokosnoten doormidden die de gelovigen als offerande komen aanbieden, de kokosmelk wordt in een pot verzameld om straks alle godenbeelden mee te wassen. De beelden in de nissen, Lakshmi's consorten, zien er wat vormloos uit, sommige hebben schele ogen en zijn fel oranje geschilderd, andere weer zijn zilverkleurig en een beetje platvisachtig of kwalachtig alsof ze allemaal in Lakshmi's gevolg uit zee zijn komen aanzwemmen.
Een oude man met blauwe handen en spaarzaam kroezig vuurrood haar, lijkt zelf de incarnatie van een godheid geworden. Terwijl ik naar hem kijk, wenkt hij mij met imperatief gebaar. Nederig buig ik het hoofd om zijn bloedrode zegening in ontvangst te nemen. Behoedzaam besmeert hij mijn haar en voorhoofd met rode kleurstof. Zo getekend met het teken van vreugde en verbroedering loop ik verder naar een in zee uitstekend rotsplateau waar het feest van Holi in volle gang is. Een vrouw neemt mij bij de hand. En zo, hand in hand, lopen we mee in de processie naar die zonovergoten wemelende kleurenmenigte, op de ontmoetingsplaats tussen land en zee op de rotsen. Kinderen staan daar te dansen in het water, klimmen met hun glimmende donkere lijven over de stenen naar de wal: een schare Lakshmi's die een schare stervelingen ontmoet.
Langs de kust zie ik huisjes van klei met daarachter wrakke vissersschuitjes: fragiele bevlagde silhouetten in het glinsterend water, een herinnering oproepend aan Boa Bahía - schone baai.
|
|