hoofd en veel ook niet. Dat levert weleens problemen op. De wereld draait niet om boeken, helaas. Als dat wel zo was dan zat ik zeer waarschijnlijk nu niet tegenover u, begrijpt u?’
De jongen knikte instemmend en richtte zijn blik op de conducteur die de coupé binnenkwam. Hij haalde zijn kaartje alvast te voorschijn. Zijn overbuurman toonde slechts belangstelling voor het landschap dat voorbij flitste.
‘Uw kaartje graag, meneer.’ De conducteur had het tegen de man.
‘Beste conducteur, ik heb geen kaartje. Maar om u terwille te zijn: ik ben zojuist in Den Bosch ingestapt.’
De conducteur haalde een boekje te voorschijn, knipte een balpen schrijvensgereed en vroeg: ‘Uw naam meneer?’
‘Die luidt Simon Theodoor Antoon Pieter Simon. Staps.’
De conducteur keek hem in verwarring aan. ‘Begint u met uw achternaam, alstublieft.’
‘Dat deed ik waarde conducteur, dat deed ik. Staps, Simon Theodoor Antoon Pieter Simon. Staps dus.’
‘Is uw achternaam Staps?’ informeerde de conducteur achterdochtig.
‘Jawel conducteur, Staps is de naam. En voor het geval ik moet betalen: ik heb geen geld, helaas voor u en zeker voor mij.’
‘Heeft u een legitimatiebewijs bij zich?’ vroeg de conducteur kortaf.
‘Meer dan genoeg mijn beste conducteur,’ antwoordde de man en diepte uit de binnenzak van zijn jas een tiental briefjes op, precies dezelfde als waarop de conducteur in zijn boekje de naam Staps geschreven had.
‘Zijn dit er genoeg?’ vroeg de man. De conducteur klapte in een driftige beweging zijn boekje dicht en haakte er zijn pen in. ‘Meneer, bij het eerstvolgende station gaat u eruit, begrepen!’
‘Waar is dat, meneer de conducteur?’
‘Dat is Tilburg en u verlaat dáár de trein, is dat duidelijk?’
‘Tilburg, zijn we al zover. Ik schiet goed op! Jawel beste conducteur, ik stap uit in Tilburg, bent u alstublieft niet bang.’
‘Ik ben absoluut niet bang van u meneer als u dat soms mocht denken. In Tilburg gaat u eruit.’
De conducteur knipte nog enige kaartjes en verliet de coupé.
‘Tja... zie je wat ik bedoel?’ vroeg de man aan de jongen die het boek dichtgeslagen in zijn handen hield.
‘Ik begrijp het meneer,’ antwoordde de jongen, ‘het is me duidelijk.’
Tot op het moment dat de trein vaart begon te minderen zei de man niets meer tegen de jongen, maar mompelde zo nu en dan wat korte zinnetjes.
‘Nu gaat hij remmen, jawel, langzaam, langzaamaan,’ sprak de man terwijl hij het raam uit keek. De trein stond bijna stil. Nog steeds keek hij het raam uit toen hij zei: ‘En daar staat de conducteur, hij wil me eruit hebben.’
In de deuropening van de coupé stond inderdaad de conducteur.