rookten en die enorme glazen met massa's schuim dronken die werden geserveerd door meisjes in witte, met schuimig kant afgezette schorten, blonde meisjes met een witte huid en ronde gezichten die bij het verstrijken der jaren steeds schuimiger en ronder werden, de belichaming van het Duitse schoonheidsideaal: der Sahnegeist! ‘Toen ik tenslotte de Alpen aan de horizon zag opdoemen, had ik het idee dat zij een metafoor konden zijn van de strijd die in Duitsland woedt tussen zwaar en licht: massief en donker vanonderen, maar vanboven afgezet met sneeuw en schuimige wolken.’ Ethel Portnoy is een van die reizigers die zich enkel verplaatsen ter vergroting van de zekerheid dat geen enkele plaats het haalt bij de eigen woonstee. Alberts heeft voor die bijzondere vorm van heimwee eens een fraai beeld gevonden. In zijn roman Het zand voor de kust van Aveiro maakt de hoofdpersoon de oversteek naar Brazilië terwijl zijn blik voortdurend op het kielzog is gevestigd. Daarachter ligt immers het uiteindelijk doel van de reis: de thuishaven waar de innerlijke gerijptheid van de ouderdom als beloning voor de queeste ligt te wachten.
In Vluchten maakt Ethel Portnoy keer op keer gewag van haar zoeken naar het bekende (dat merkwaardig contrasteert met de al gereleveerde zin voor alles wat van het standaardbeeld afwijkt). Aangekomen op haar bestemming wil ze op z'n minst aan thuis herinnerd worden. Zo voelt ze zich meteen op haar gemak ‘op de hardhouten vloeren en onder de stucplafonds’ van het Pera Palace te Istanboel, een gebouw dat stamt uit dezelfde tijd als haar eigen behuizing. Terug van haar excursie naar Duitsland slaat ze een zucht van verlichting. ‘Was Duitsland dan zo benauwend? Hadden al die taartjeswinkels en oude herbergen en kastelen iets gespannens en drukkends dat zich op een of andere manier aan mij heeft meegedeeld? Altijd die nadruk op conformiteit, altijd dat klaarstaan om aan de slag te gaan. Ondanks de gastvrijheid, de reinheid, de opgewektheid, zelfs ondanks de Sahnegeist, is het alles bij elkaar een beklemmend soort land - en als puntje bij paaltje komt, ben ik blij dat ik er weer uit ben.’
Misschien hadden we de les dat de reiziger altijd op zoek is naar zichzelf, al kunnen trekken uit de literair historische vogelvlucht van Homerus tot Voltaire. De voorbeelden uit het werk van Portnoy vormen er slechts de bevestiging van. Laat ik besluiten met een paar willekeurig bijeengelezen citaten uit de reisverhalen van Cees Nooteboom. Dat ik juist kies voor deze auteur heeft te maken met mijn overtuiging dat hij als schrijvende reiziger het beste tot zijn recht komt. Zien en interpreteren, beleven en herinneren, het zijn functies van de geest die bij hem vloeiend in elkaar overgaan.
Het geven van een naam en het toekennen van betekenis zijn twee activiteiten die vaak van elkaar worden onderscheiden, maar die zeker in Nootebooms geval identiek zijn. Het is dan ook onthullend wanneer deze gedreven globetrotter verzucht dat het diepste verlangen van de reiziger is gericht op een volkomen anonieme wereld, waar alles er om vraagt te