| |
| |
| |
Interview Graa Boomsma
hans bouman
Hij is begonnen als criticus en vertaler, maar sinds ruim een jaar is Graa Boomsma een echte schrijver. Want in 1986 publiceerde hij zijn roman De idioot van de geschiedenis. Maar daarbij liet hij het niet. Boomsma verhuisde van Diemen naar het hart van Amsterdam Oud-Zuid. Hij woont recht tegenover boekhandel Het Martyrium, op een steenworp van het Roelof Hartplein waar Jan Arends de laatste adem uitstootte, en op kruipafstand van het
Concertgebouw. Kortom: in de wijk met de grootste schrijversdichtheid van heel Nederland.
In Boomsma's sober ingerichte werkkamer is de foto opgeprikt die we kennen van het omslag van zijn debuutroman. Een foto van zijn vader, zoals de lezer van het boek weet. Buiten ratelen de trams voorbij op een natte novembernamiddag.
Een gesprek met een schrijver/vertaler/essayist, die ‘weg moest’ bij de Volkskrant, meent dat de tijden van het extreme avantgardisme nu toch echt voorbij zijn, zijn eigen stijl vaak nog te steriel vindt, en af en toe ontzettend boos kan worden op Carel Peeters.
Graa Boomsma is afkomstig uit West Friesland, een piepklein dorpje tussen Alkmaar en Schagen, waar hij eerst Westfries leerde, en later weer af heeft moeten leren. ‘Daar ben ik trouwens nog steeds mee bezig. Niet dat dialect een inferieur soort taal is overigens. Maar toen ik in de “grote stad” Schagen op de HBS kwam werd ik, vanwege mijn taalgebruik, een beetje scheef aangekeken. Daarom ben ik maar erg goed mijn best gaan doen op school, en goede cijfers gaan halen, zodat ik op den duur wel geaccepteerd werd, maar aanvankelijk voelde ik mij vanwege mijn taalgebruik inferieur. Taal en identiteit hebben alles met elkaar te maken. Het is het werk van Wolkers en Hermans geweest dat mijn taalgebruik in die tijd duidelijk heeft beïnvloed, en van Reve kun je zelfs zeggen dat ik hem te lezen gestimuleerd werd om heel anders te gaan praten. Goed, ik sprak dus in mijn jeugd een bepaald Westfries dialect. Maar dat ik een Fries auteur genoemd wordt, zoals in een recente bespreking van mijn verhalenbundel Tirannieke tijden is absoluut onjuist.’ Blijkbaar heerst er ook onder recensenten de heilige overtuiging dat iedereen wiens achternaam op ‘sma’ of ‘stra’ eindigt een Fries moet zijn. En dat terwijl het Nedelandse gedeelte van Boomsma's romandebuut, De idioot
| |
| |
van de geschiedenis, waarvan de hoofdperson op zijn vader is geïnspireerd, zich zo duidelijk rond Hoorn afspeelt. Boomsma: ‘Het eerste deel van die roman is met opzet streekroman-achtig van opzet. Een pastiche van de streekroman. Aad Nuis, die het boek voor de Volkskrant besprak, had dat goed door.
Na in Schagen de HBS te hebben voltooid ging Boomsma aan de Vrije Leergangen van de Vrije Universiteit studeren voor leraar Nederlands en Engels, om vervolgens aan de universiteit zelf verder te gaan in de Nederlandse taal- en letterkunde en Algemene Literatuurwetenschap. Ondertussen stortte hij zich in de politiek en zat namens klein-links in de gemeenteraad van Diemen, totdat rond 1978 zijn belangstelling voor de politiek wat bekoelde en die voor de literatuur (‘dat gaat blijkbaar niet samen’) navenant toenam.
‘Ik begon de literaire kritiek te volgen, in de Volkskrant, Vrij Nederland en De Waarheid, en schreef op een gegeven moment zowel naar VN als De Waarheid een boze ingezonden brief naar aanleiding van enkele abominabele artikelen in die bladen. Vervolgens belde De Waarheid op met de mededeling “doe het zelf dan beter”. Dat liet ik mij geen tweemaal zeggen en zo werd ik letterkundig medewerker van De Waarheid. In april 1983 verhuisde ik naar de Volkskrant, waar ik het een jaar heb volgehouden, en dat volhouden moet je dan ook letterlijk nemen. In het begin was het erg prettig bij die krant, maar ik denk dat er twee dingen zijn gebeurd. Blijkbaar was ik al zo geprofileerd dat ik voor anderen een beetje een lastpak werd, teveel op de voorgrond trad en zo snel stukken schreef dat anderen zich indirect een beetje aangevallen voelden. Ik wilde graag over zowel poëzie als proza schrijven en over zowel binnenlandse als buitenlandse literatuur. Dat is sowieso al vreemd, natuurlijk. Ik was ingehuurd om over Amerikaanse literatuur te schrijven, maar begon mij allengs ook op andere terreinen te manifesteren. Totdat zonder argumentatie van bovenaf werd verordonneerd dat het maar minder moest worden. Dat is althans mijn speculatie. Verder werd bekend dat Aad Nuis bij de Volkskrant zou komen, wat een gigantische koerswijziging betekende. In dat jaar, 1984, bracht ik bovendien een aantal maanden door in de Verenigde Staten, in verband met mijn essay- en interviewbundel Vrijheid in de steigers. Ik heb toen maar gewoon de eer aan mezelf gehouden en heb niets meer van mij laten horen. Willem Kuipers, hoofd van de kunstredactie, deed hetzelfde en zo ben ik stilletjes uit de krant verdwenen.’
Financieel was zijn vertrek bij de Volkskrant voor Boomsma een onaangename ontwikkeling, die hij probeerde op te vangen met het aannemen van vertalingen. Maar verder sloot het vertrek bij de dagbladjournalistiek uitstekend aan bij zijn eigen ontwikkeling. ‘Door mijn werkzaamheden bij de krant was ik mij hoe langer hoe versplinterder gaan voelen. Ik merkte dat er in mijn interesse een verschuiving ontstond van literaire kritiek naar essayistiek - ik schreef al met enige regelmaat voor Bzzlletin en Raster, twee uitersten - en zat al met mijn eerste roman De idioot van de geschiedenis in mijn hoofd.’
Gedurende zijn jaren als literair criticus profileerde Boomsma zich, onder andere in een gezamenlijk overzichtsartikel met August Hans den Boef en Willem Kuipers in de Volkskrant en vooral samen met eerstgenoemde in Bzzlletin 100, dat geheel gewijd was aan de literaire
| |
| |
kritiek, als iemand met eigenzinnige opvattingen. Heeft hij nog steeds ernstige bedenkingen tegen veel Nederlandse recensenten?
Ik heb vooral bezwaar tegen de ontzettend grote invloed van de Forum-traditie op de Nederlandse kritiek. En dan met name het slechte uit Forum: de behoudzucht, de afkeer van vernieuwende literatuur. Ter Braak die Döblin neersabelt, Peeters die niets van Schierbeek tot Vogelaar moet hebben. Niet dat je ze verplicht mooi moet vinden, dat is onzin, maar je kunt ze wel op een zakelijke manier benaderen en zelfs dat wil men niet opbrengen. Kijk maar naar K.L. Poll. En die vermaledijde Forum-invloed bestaat nog tot op de dag van vandaag: bij Nuis, bij Goedegebuure (Haagse Post), bij Peeters (Vrij Nederland), ondanks dat ze onderling verschillen. Peeters is bijvoorbeeld een rationalistisch-filosofisch ingestelde criticus met wie ik het bij tijden wel eens ben, ik vind hem ook goede stukken schrijven, af en toe. Soms ook absoluut niet: zijn Kellendonk-stuk, over de morele implicaties van Mystiek lichaam, vond ik bar en boos. Net als de gemakzuchtige manier waarop hij in zijn boekje Postmodern het postmodernisme belachelijk maakt door een karikatuur te maken van de denkwereld van enkele franse filosofen. Om nog maar te zwijgen over het feit dat hij de als postmodern te boek staande schrijvers vrijwel geheel negeert.
Maar het zij toegegeven: soms heeft Peeters een heel frisse aanpak, bijvoorbeeld toen hij schreef over Kaplan van Leon de Winter, en dat als ‘Cosmopolitan-proza’ streng maar genuanceerd aanpakte. Feitelijk is er sinds 1982, toen dat Bzzlletin-artikel verscheen, weinig veranderd. De critici die er sindsdien zijn bijgekomen, Koos Hageraats (De Tijd) en Arnold Heumakers (de Volkskrant), zie ik als de echo van wat we al kenden.
Internationalistisch georiënteerd zijn we blijkbaar nog steeds niet. Dat verdomde provincialisme, die halfzachtheid, die behoudzucht die maar doordendert in de Nederlandse kritiek, dat is nog steeds een van mijn grieven. Vandaar dat ik een stroming als Merlijn heel goed vond. Omdat de vertegenwoordigers daarvan (Fens, Oversteegen, Jessurun d'Oliviera) op een rationele, amoralistische toon teksten analyseerden, en niet meteen met een vooringenomen standpunt een boek te lijf gingen maar van de tekst uitgingen in plaats van hun eigen visie. Zodat het lezen een avontuur kan worden en iets nieuws kan opleveren. Dat klinkt als een reclameslogan, maar ik bedoel dat je da niet meer die Pavlov-situatie hebt van: dat ken ik, dus dat vind ik goed en dat vind ik niet goed. Het is verbazend hoe weinig critici zich iets gelegen laten liggen aan de taal van een schrijver: de manier waarop hij vertelt, de manier waarop hij zijn perspectief inzet, de manier waarop hij zijn beeldspraak hanteert. Daar is analyse voor nodig en er wordt maar heel weinig geanalyseerd in de Nederlandse kritiek. Men hangt liever de dominee uit.’
Waarmee nog niet gezegd is dat de situatie in het buitenland rooskleuriger is. Boomsma: ‘Van de zomer was ik in New York en toen las ik uiteraard de New York Times Book Review en ik moet zeggen dat het daar ook niet zo best is, op het moment. Een zeer behoudende toon. Het laatste boek van James Purdy werd daarin bijvoorbeeld op een werkelijk genante wijze besproken. En ook het tweede boek van Bret Easton Ellis, dat na al het gejuich over zijn debuut natuurlijk werd afgekraakt. En dat niet op een literaire manier, maar op een toon alsof iets dat
| |
| |
twee jaar geleden in de mode was dat nu ineens niet meer is. De Engelse kritiek in de Guardian deugt wel, die is zakelijk.
En wat Nederland betreft: je treft in provinciale kranten vaak veel betere stukken dan in de landelijke pers. Die zijn misschien wat minder beïnvloed door de mode van de dag en door de commerciële druk van ‘dit moet eerst besproken worden en dan komt later de rest wel’. Ik wil er geen utopisch beeld van schetsen hoor, maar er zijn een paar provinciale critici die hun eigen koers volgen en heel zakelijk te werk gaan. Wim Vogels is een goed voorbeeld. Helaas is hij er nu uitgedonderd bij het Haarlems Dagblad, maar die schreef goede, informatieve recensies. André Matthijssen is nog een voorbeeld. Hans Warren is een sloddervos, die schrijft zoveel dat de routine je in elke zin tegemoetwaait. Ondanks het feit dat hij De Idioot van de geschiedenis een fantastisch boek vond, vond ik het een fantastisch slechte recensie: vol met fouten en toch ook gespeend van interesse waarom het werkelijk ging in dat boek. En daar heb ik als schrijver en voormalig criticus niets aan.’
Op het prikbord in Boomsma's werkkamer, waarin de verkeersdrukte van de Van Baerlestraat een voortdurend geluidsdecor vormt, hangen enkele recensies van zijn tweede boek, de verhalenbundel Tirannieke tijden. Ook hier weer enkele slordigheden, misverstanden en onjuistheden, waaraan Boomsma zich bij vlagen mateloos kan ergeren. Zo wordt hij in een kritiek een ‘Friese Thomas Pynchon’ genoemd. Complimenteus bedoeld, maar toch niet leuk voor een schrijver die geen Fries is en al evenmin voor een epigoon wil doorgaan. Maar het valt niet te ontkennen dat hij, door zijn gewoonte literaire personages in zijn verhalen te verwerken, regelrecht op vergelijkingen met andere auteurs aanstuurt. Door het verhaal ‘Meneer Hunter verlaat Dublin’ waart de geest van - wie anders? - James Joyce. In ‘Water en vuur in Segovia en Madrid’ komt de hoofdpersoon een Amerikaan tegen die sterk doet denken aan Ernest Hemingway, inclusief het dubbelloops jachtgeweer waarmee deze in 1961 zelfmoord pleegde. In hetzelfde, onder andere tijdens de Spaanse burgeroorlog spelende, verhaal treedt ene Robert Jordan op. Heette de hoofdpersoon van For whom the bell tolls, Hemingways roman over de Spaanse burgeroorlog, ook niet zo? In het derde en laatste verhaal van de bundel, ‘Peenemünde revisited’, leest ene Thomas V. Stiller een over de V-2 handelend boek van de auteur Tyrone Slothrop. Laat Thomas nu de voornaam zijn van een auteur die met Gravity's rainbow een roman schreef waarin de V-2 een voorname rol speelt, en waarin een personage rondloopt met de naam Tyrone Slothrop. Diezelfde auteur, achternaam Pynchon, schreef trouwens ook een boek getiteld V. Hoe dom is het dan nog van ons argeloze lezers om bij het lezen van Tirannieke tijden overal Joycen, Hemmingways en Pynchons te zien?
Boomsma: ‘Natuurlijk wordt er in die verhalen een spel met namen gespeeld, maar dat zijn uiterlijkheden en zegt bitter weinig over waar het in die teksten uiteindelijk over gaat. Het zijn oppervlakkige signalen die de lezer opvangt of niet, en als hij het niet opvangt is er geen enkel probleem. Ik zou liever hebben dat critici Tirannieke tijden op een andere manier benaderen. In het eerste verhaal gaat het om een beginnend schrijver, en is er net als in De idioot sprake van een jij-verteller. Het eigenlijke verhaal wordt steeds onderbroken door het denken over het verhaal en de personages vloeien in elkaar over. In het tweede verhaal is al een verschuiving opgetreden. Er is nog
| |
| |
steeds een jij-verteller maar die wordt uit beeld gedrukt door een ‘echte’ verteller in de ouderwetse zin van het woord, die er maar als een trein op losdendert en waardoor die jij-verteller in feite monddood wordt gemaakt en slechts mag luisteren. Dan ontstaat het echte verhaal: een ouderwetse vertelling. Aan het slot komt die eerste verteller nog wel even terug, maar dat is een structuurprincipe. In het derde verhaal, tenslotte, komt helemaal geen jij-verteller meer voor. Daarin vertelt het verhaal zichzelf. Dat is een ontwikkeling die je in het boek kunt bespeuren. Ik zou graag willen dat een criticus dat zou signaleren. Die bundel gaat over de ontwikkeling van een schrijverschap, de ontwikkeling van een jij-verteller tot een verhaal dat zichzelf vertelt, het herwaarderen van het vertellen in de literatuur, wat ik heel belangrijk vind en wat ik ook bij leeftijdgenoten als De Winter en Van der Heijden bespeur.
Graa Boomsma (foto: Els Kirst)
Daarnaast is Tirannieke tijden te benaderen als reflectie op literatuur, maar dan niet gaan praten van ‘aha, Thomas V. Stiller dat is Thomas Pynchon, dat heeft te maken met V’, etcetera. Dan kan ik ook verwijzen naar Stiller van Max Frisch of naar De komst van Joachim Stiller van Lampo. Je kunt die verhalen à la Roland Barthes als verwerking en bewerking lezen van andere verhalen die ik in mijn hoofd heb, onbewust of bewust. Maar dan niet alleen op het niveau van die namen maar ook op inhoudsniveau. Ik wil er trouwens wel voor waarschuwen dat het niet een lappendeken is van geleende teksten. Maar het probleem van originaliteit en van verwerking en bewerking is zo gigantisch, daar moeten we Roland Barthes toch maar even op naslaan. Zo kun je die verhalen dus benaderen. Of bijvoorbeeld naar de visie op de geschiedenis die er eventueel uit spreekt.’
Wat Boomsma's visie op de geschiedenis betreft zouden we het woord kunnen geven aan het personage dat zo sterk doet denken aan Hemingway, uit het tweede verhaal van de bundel. In een passage, die ook lijkt te verwijzen naar de beroemde zin uit
| |
| |
het gedicht ‘The Second Coming’ van Yeats (‘Things fall apart; the centre cannot hold’) zegt deze: ‘Er is geen centrum in de strijd, alleen details, chaos, marge, metafoor, water en vuur. Hoe kun je die puinhoop aan gebeurtenissen dan ordelijk weergeven? De wanhoop en de verwarring spelen de hoofdrol. De rest is napraten. Ik was erbij betrokken jongen, dat was de hoofdzaak.’ En in De idioot van de geschiedenis lezen we: ‘De geschiedenis is een grabbelton vol idiote dingen. Het vlakgommetje maakt welkome gaten in het historische geheugen’ en: ‘Verzinsels hechten zich gemakkelijk in het geheugen vast. De herinnering is onbetrouwbaar gebleken.’
Dat zijn uitspraken die direkt in het verlengde liggen van het Hermansiaanse idee van de onkenbaarheid van de werkelijkheid, inclusief de historische. Steelse verwijzingen naar de Parijse auteur, waarin wolken van niet weten figureren (Herinneringen van een engelbewaarder) alsmede volle magen waarmee het goed filosoferen is (Hermans in een interview in 1965), zijn dan ook niet van de lucht in Boomsma's boeken.
De talloze verwijzingen in zijn werk, niet alleen naar Hermans maar ook en vooral naar Amerikaanse auteurs, en niet in de laatste plaats de diverse kruisverwijzingen naar Boomsma's eigen boeken, hebben een duidelijke functie.
Boomsma: ‘In mijn eerste boek, Vrijheid in de steigers, staat naast een reeks interviews en essays ook een reisverhaal, dat gedeeltelijk fictief is, waarin ik mensen op het verkeerde been zet. Niet om te pesten, maar om genres te herijken, om daar iets anders mee te doen. Bij De idioot heb ik bijvoorbeeld geprobeerd het genre van de historische roman te verrijken met meer documentaire, met vernieuwende literaire procedé's, omdat de manier waarop de geschiedenis dan benaderd wordt veel interessanter wordt, en veel diepgaander kan worden benaderd, beschreven dan in de geschiedenisboekjes. Ik denk dat De idioot een beeld geeft van de politionele acties dat in de geschiedenisboekjes nooit van voren had kunnen komen, ook door de manier waarop ik met de chronologie speel in dat boek.’
Ondanks het feit dat het boek op diverse plaatsen de gruwelen van de politionele acties beschrijft, lijkt Boomsma zich meer tot het intellect dan het gevoel van de lezer te richten. Zijn cerebrale stijl en compositie scheppen een zekere afstand, die emotionele betrokkenheid bij de personages niet bevordert. Zelf is hij het daar ten dele mee eens.
‘Ik denk dat er in De idioot zeer emotionele scénes beschreven zijn in hele korte zinnetjes, zodat het lijkt alsof het met veel distantie is geschreven. Dat is niet waar, want het is een zeer persoonlijk boek. Dat is niet alleen zo omdat mijn vader op het omslag staat, of omdat mijn vader net als de hoofdpersoon van het boek Kerst heet. Het was voor mij een zeer emotioneel boek om te schrijven, en ik denk dat juist omdat het zo verbonden was met mijn eigen leven en dat van mijn vader en moeder, dat ik in de stijl wel distantie moest scheppen, om niet tot een sentimenteel, larmoyant boek te komen. Ik ben niet tegen sentimentaliteit of tegen een huilerige episode in een boek, maar hier kon ik dat niet hebben. Bovendien was het mijn eerste boek en moest ik ook nog een stijl vinden. Achteraf heb ik tot mijn verbazing ontdekt dat het hele korte zinnetjes waren die ik had geschreven en eigenlijk was ik daar niet zo tevreden mee. Bij het tweede boek heb ik daarop gelet: dat het niet zulke korte zinnetjes werden.’
| |
| |
Naast de compacte, zakelijke stijl is het vooral het voortdurende besef dat het hier om literatuur gaat, die ervoor zorgt dat de lezer niet door zijn emoties wordt meegesleept. Wanneer Boomsma in De idioot van de geschiedenis bijvoorbeeld een gruwelijke scène beschrijft, waarin een baby een grote spijker door het hoofd is geslagen en een vrouw met opengesneden buik temidden van haar darmen ligt, eindigt hij met het zinnetje: ‘Hier is bijna niets verzonnen.’
Daarmee zegt hij niet alleen: dit is (bijna) allemaal echt gebeurt, maar ook: hallo lezer, dacht u even een moment dat u zelf getuige was van die slachtpartij? Mispoes, dit is maar een boek hoor!
‘Dat is weer die reflectie op literatuur. Dat je fictie, die eigenlijk geen fictie is omdat het allemaal echt is gebeurd, onderbreekt. En ja, waarom heb ik dat gedaan? Misschien toch om het een documentair-literair karakter te geven. En ik vind achteraf dat het te documentair is geworden, in tegenstelling tot Tirannieke tijden. Er zit echt wel de nodige verbeelding in De idioot, maar achteraf gezien toch te weinig, ik heb het teveel laten overwoekeren door het documentaire, door de feiten, vooral het eerste deel. Terugkijkend vind ik dat er zowel in De idioot als in Tirannieke tijden te weinig sprake is van betrokkenheid, die ik zelf wel voel. De boeken zijn toch te steriel gebleven.’
Ook met de twee stream of consciousness-achtige passages in De idioot van de geschiedenis, waarin de gevoelens van de hoofdpersoon worden verbeeld, is Boomsma achteraf niet gelukkig. ‘Heel ouderwets’, zegt hij er nu van, en eigenlijk alleen in het boek terechtgekomen omdat hij, als beginnend auteur, alle beschikbare schrijftechnieken wilde onderzoeken. Hoe ver is hij, na een reisverhaal, een roman en een verhalenbundel, inmiddels in zijn zoektocht naar een eigen stijl? En hoe zou hij zijn stijl omschrijven?
‘Soms denk ik dat het bloedeloze stijl is. Soms is het te intellectualistisch. In de cursief gedrukte erotische scène in “Water en vuur in Segovia en Madrid” heb ik bewust geprobeerd een ander soort stijl te praktiseren, want ik zoek toch naar een stijl die de lezer naar de keel grijpt. Zoals John Barth gezegd heeft: als een boek bij eerste lezing niet pakt dan moet je maar ophouden. Ik denk dat ik wat mijn stijl betreft nog steeds op zoek ben. Maar ik ben over de stijl van Tirannieke tijden al een stuk beter te spreken dan over De idioot van de geschiedenis, dat ik nog te slordig en te onbewust vind, terwijl ik bij die verhalenbundel wel door zes of zeven versies heen ben gegaan.’
Met Nederlandse auteurs voelt Boomsma zich niet verwant. Hij heeft grote bewondering voor een auteur als Bert Schierbeek, maar van invloed of verwantschap is volgens hem geen sprake. Wel zijn er auteurs door wie hij zich gestimuleerd voelt. In de eerste plaats James Joyce.
Boomsma: ‘Het verhaal “Meneer Hunter verlaat Dublin” kun je als een hommage aan Joyce zien. Ulysses was aanvankelijk als kort verhaal opgezet: een verhaal over ene meneer Hunter; daar dacht Joyce over na terwijl hij een staatarme Ierse klerk in Rome was. Dat korte verhaal werd een monumentale roman. Toen dacht ik: dan schrijf ik dat verhaal toch? Dat klinkt een beetje aanmatigend, natuurlijk. Naast Joyce zijn er een paar Amerikaanse schrijvers die mijn voorkeur genieten, vooral zij die een omvangrijke, alomvattende aanpak hebben, zoals William Gaddis en Thomans Pynchon. Daar heb ik zeer veel bewondering voor. Maar ook voor James Purdy, die totaal niet met Gaddis
| |
| |
en Pychon te vergelijken is, maar die de donkere krachten van het menselijk karakter en de onberekenbaarheid van het menselijk handelen beschrijft. Dat staat mij zeer aan, vooral ook omdat Purdys werk totaal geen moralistische remmingen vertoont. Die onberekenbaarheid fascineert mij zeer. Niet voor niets heet het tweede deel van Vrijheid in de steigers “Anything can happen”. En natuurlijk is daar ook de verbindingslijn met Willem Frederik Hermans, die vooral in zijn eerste boeken daarop tamboereert: bedrog, onberekenbaarheid, toeval en dat niets in de maatschappij georganiseerd kan worden, of het nu marxistisch is of sociaal-democratisch.’
Boomsma publiceert zowel in Raster als Bzzlletin, tijdschriften die hij uitersten noemt. Maar wel uitersten die belangrijk naar elkaar toe aan het groeien zijn.
‘Het rijtje auteurs, vaak geassocieerd met Raster, dat in de jaren zeventig als een soort stop op elke literaire discussie dienst deed - de “onleesbaren”: Vogelaar, Van Marissing, Polet, Schierbeek enzovoort - gaat inmiddels allang niet meer op. Raster zelf heeft de vensters opengezet en propageert nu echt het internationalisme in de Nederlandse literatuur. De Revisor heeft dat min of meer ook. Verder zie je, aan iemand als Ten Berge, dat het vertellen als literair fenomeen ook weer terug is. Niet alleen bij Van der Heijden c.s., maar ook bij als “moeilijk” te boek staande auteurs. Dat rigide avantgardisme uit de jaren zeventig bestaat niet meer. Vogelaar heeft een kinderboek geschreven, niks geen avant garde. Schierbeeks poëzie is zeer leesbaar, niks geen criptisch gedoe. Bernlef is een van de populairste auteurs van Nederland.’
Naast een teruggekeerde waardering voor het vertellen en het verdwijnen van de extreem avantgardistische literatuur constateert Boomsma, net als de Amerikaanse literatuurwetenschapper Alfred Kazin, niet zo lang geleden in een lezing in De Balie te Amsterdam, een nieuwe belangstelling voor religie in de literatuur.
‘Kijk eens naar Andreas Burnier, Frans Kellendonk, Ton Anbeek, Oek de Jong, Leon De Winter in zijn laatste boek, dat zijn mensen die het religieuze of het mystieke in hun werk integreren. Dat is een interessante ontwikkeling. Daar moet je niet over een moralistische manier over gaan bakkeleien door te zeggen: het is allemaal maar zweverig. Eind vorige eeuw was er trouwens ook een hevige opleving van de belangstelling voor religie. Denk maar aan Diepenbrock, en verschillende van de tachtigers. Er zijn nu eenmaal zaken in de werkelijkheid die je niet met de logica kunt verklaren. Misschien is het wel een onderdeel van het fin de siècle gevoel, ik weet het niet. Misschien is het ook een doodlopende weg, en is het maar een losse flodder die ik lanceer. Maar ik vind het wel opvallend. Ik constateer een oprechte, niet-modieuze belangstelling voor het niet-rationele. Let op Carel Peeters: het niet-rationele. Zegt deze eh... marxist.’
| |
Werk van Graa Boomsma
* Vrijheid in de steigers. Een literaire zwerftocht door Amerika. Uitgeverij In de Knipscheer, ISBN 90 6265 196 8. |
* De idioot van de geschiedenis. Roman. |
Uitgeverij in de Knipscheer, ISBN 90 6265 215 8. |
* Tirannieke tijden. Verhalen. Uitgeverij In de Knipscheer, ISBN 90 6265 262 X. |
* Verder stelde Boomsma een door hem vertaalde en van een inleiding voorziene bundel verhalen van zwarte Amerikaanse schrijfsters samen: Een tuin vol paarse bloemen. Uitgeverij In de Knipscheer, ISBN 90 293 9848 5. |
* Volgend jaar verschijnt zijn essaybundel over Nederlandse literatuur: Een lek in het zwijgen. |
|
|